Patrick Vermeren
‘”Gemiddelde man” vs. “gemiddelde vrouw”: kleine verschillen kunnen grote effecten hebben’
Coach en HR-expert Patrick Vermeren duikt in de evolutionaire psychologie om zijn uitspraak te verduidelijken dat vrouwen gemiddeld eerlijker zijn dan mannen.
Recent werd een uitspraak van mij het onderwerp in de rubriek Factchecker. Hoewel de stelling ‘vrouwen zijn gemiddeld eerlijker dan mannen’ uiteindelijk omschreven werd als ‘eerder waar’, ben ik hier toch ontevreden over, en wil ik er graag op reageren.
Waarom kreeg mijn uitspraak ook kritiek?
Mijn uitspraak in De Morgen ging over de HEXACO-persoonlijkheidstest, iets wat daar helaas niet werd in opgenomen. Belangrijk om hierbij op te merken is dat de term ‘Honesty/humility’ in dat kader ook facetten omvat als oprechtheid, rechtvaardigheid, hebzuchtvermijding en bescheidenheid. Een ruimere invulling dus dan enkel de bereidheid om te liegen.
Een tweede verklaring kunnen we vinden bij de aard van wetenschap op zich. Wetenschap is een georganiseerd tegensprekelijk debat – wederzijdse kritiek moet iedereen uiteindelijk dichter bij de waarheid brengen. Wetenschappers zijn het dus zelden met elkaar eens, wat overigens tot verwarring bij het ‘gewone’ publiek leidt. In de sociale wetenschappen woeden veel hevige debatten, en dit is er één van. Er zullen altijd wetenschappers te vinden zijn die het niet eens zijn met mijn stellingen.
‘Gemiddelde man’ vs. ‘gemiddelde vrouw’: kleine verschillen kunnen grote effecten hebben.
Een derde verklaring betreft de moeilijke aard van de sociale wetenschappen zelf. Er is al veel inkt gevloeid over de studies die aantonen dat er een linkse bias is in de academische wereld, met als uitschieter de sociale wetenschappen. De naam alleen al: men gaat uit van de “sociale” mens en niet van de “competitieve” mens bijvoorbeeld, nochtans een tweede belangrijk meta-motief of drive. Hele vakgebieden zoals de sociale psychologie en de sociologie hebben zich decennialang verzet tegen het idee dat onze persoonlijkheid en ons gedrag ook voor een deel (!) konden verklaard worden vanuit onze menselijke biologie. Elke keer wanneer verwezen werd naar genen of biologie als gedeeltelijke verklaring, werd en wordt soms nog moord en brand geschreeuwd door mensen met een linksgeoriënteerde ideologie. Het ‘onbeschreven-blad’ (blank slate) denken ging ervan uit dat de mens totaal anders was dan andere dieren en dat we onbeschreven en zonder instincten ter wereld komen en dat werkelijk alles wordt geprogrammeerd na de geboorte, ondermeer door socialisatie en leren. Dit zou niet meer of niet minder betekenen dat de mens als enige soort op deze aardbol niet zou zijn onderhevig geweest aan evolutie. Enter Human Evolutionary Biology en later (de jaren 80 van vorige eeuw) Evolutionaire Psychologie.
Deze twee wetenschapstakken vielen deze ‘onbeschreven blad’-doctrine aan. Zij stellen namelijk niet enkel dat Darwin het bij het rechte eind had wanneer hij stelde dat ooit psychologie op biologie zou moeten rusten, maar voorspelden ook dat mannen en vrouwen beschikken over andere psychologische eigenschappen door de verschillende selectiedruk waaraan onze voorouders in het verleden onderhevig waren. De academici binnen het vakgebied van de psychologie die de impact van onze biologische verschillen aanvaarden, noemen zichzelf dus evolutionair psychologen. Zij vormen nog altijd een minderheid in de massa psychologen die onze wereld telt, maar zij zijn wel het kruim van de wetenschappers die de menselijke psyche bestuderen. Volledig in lijn met hun voorspellingen, zijn ondertussen tal van psychologische verschillen tussen hedendaagse mannen en vrouwen gevonden, ongeacht de cultuur. Helaas zou een opsomming daarvan ons afleiden van de uitspraak waar het hier over gaat.
Over de verschillen tussen de ‘statistisch gemiddelde’ man en vrouw
Wanneer ik in mensentaal spreek, dan heb ik het over de gemiddelde vrouw en man, wat eigenlijk correcter zou worden weergegeven door de ‘statistisch gemiddelde man/vrouw’, waarmee het middenpunt van de Gausscurve wordt bedoeld. Maar dat bekt voor geen meter natuurlijk. Toch is het belangrijk dit in het achterhoofd te houden. Er zijn wel degelijk vrij veel verschillen tussen mannen en vrouwen gevonden.
Evolutionair gezien zijn mannen en vrouwen – net zoals andere vrouwelijke en mannelijke dieren – onderhevig geweest aan verschillende selectiedruk. Mannen en vrouwen hadden andere uitdagingen om te overleven en zich voort te planten. Deze verschillende selectiedruk heeft niet alleen geleid tot uiterlijke fysieke verschillen in lichaamslengte, gewicht, spierkracht en uiteraard geslachtskenmerken die bij meisjes bovendien sneller tot uiting komen dan bij jongens, maar hebben deze verschillen zich ook in het brein gemanifesteerd. Zo manifesteert vrouwelijke seksuele jaloezie zich gemiddeld anders dan bij mannen en zijn mannen gemiddeld agressiever, wat zich wereldwijd weerspiegelt in de criminaliteitscijfers.
Mijn uitspraak ging dus over de terminologie zoals gehanteerd binnen het zesfactorenmodel of HEXACO: de H in dit model staat voor Honesty/Humility en omvat facetten als oprechtheid, rechtvaardigheid, hebzuchtvermijding en bescheidenheid. Diverse studies repliceerden telkens een effectgrootte of Cohen’s d tussen de +0.45 en +0.49 in het voordeel van de ‘statistisch gemiddelde vrouw’ (Ashton & Lee, 2007; de Vries et al., 2009; Lee & Ashton, 2004 en 2018). Zelfs als we het kleinste cijfer nemen uit deze studies, met name +0.45, dan wordt dit door de overgrote meerderheid van wetenschappers als ‘medium sterk’ gezien en levert het een non-overlap van 27,40% op. Dus geen enkele man is even ‘eerlijk en bescheiden’ als 27,4% van de vrouwen.
In de ‘factcheck’ wordt het verschil tussen de ‘gemiddelde’ man en de ‘gemiddelde’ vrouw afgedaan als erg klein en dit gaat volgens mij dus in tegen de overgrote wetenschappelijke consensus wat als klein, medium of groot wordt beschouwd. Ik was dus bijzonder verbaasd over de reactie van sommige sociale wetenschappers die een effectgrootte van +0.45 tot 0.49 klein hebben genoemd. Jacob Cohen stelde zelf destijds voor dat effectgroottes (of d) van 0 tot 0.15 non-existent zijn, tussen 0.16 en 0.39 klein, 0.40 tot 0.60 gemiddeld en al wat hoger is groot. Volgens deze ‘algemeen aanvaarde wetenschappelijke normen’ is het verschil tussen de ‘gemiddelde’ vrouw en de ‘gemiddelde’ man dus medium groot. In de medische wereld beschouwt men kleine correlaties zelfs als zeer relevant: de correlatie tussen roken en longkanker is ‘slechts’ 0.08 na 25 jaar, maar toch leidt dit jaarlijks tot vele tienduizenden doden.
Binnen de psychologie gaan steeds meer stemmen op om lagere normen te hanteren: klein = +0.10; medium = +0.20 en groot = +0.30 (o.a. Gignac & Szodorai, 2016). Dit ondermeer omdat slechts 3% van de onderzoeksresultaten in psychologisch onderzoek een effectgrootte van +0.50 of meer tonen. Maar ook omdat kleine verschillen in het echte leven wel degelijk tot grote verschillen kunnen leiden. Ja, er is dus debat, maar het gaat om een conventie wat men als klein, gemiddeld of groot beschouwt, geen harde wetenschap.
Naar de oorzaak voor de grotere capaciteit om op emotioneel vlak verbinding met anderen te kunnen maken (‘emotionaliteit’: een effectgrootte van gemiddeld 1) en grotere eerlijkheid van de ‘gemiddelde vrouw’ moeten we volgens gedragsbiologen en evolutiepsychologen niet ver zoeken: Honderden generaties voorouderlijke moeders waren onderhevig aan grotere selectiedruk om zeer nauw op elkaars lip te leven en bovendien zijn wij een patrilokale soort waarbij adolescente vrouwen naar naburige groepen emigreerden, waardoor eigenschappen die nuttig waren om niet uit de groep gesloten te worden, te kunnen samenleven en samenwerken tot de vrouwelijke psyche gingen behoren.
Wat met de alternatieve verklaringen voor het verschil
Volgens sociaal en cultureel psychologe Colette Van Laar vinden we een verklaring voor het verschil in de verschillende manier waarop jongens en meisjes gesocialiseerd worden. Ik had in het interview geen verklaring voor deze verschillen tussen mannen en vrouwen gegeven, maar nu voel ik mij toch geroepen om hierop in te gaan.
In het artikel beschouwt zij de bevindingen over de verschillen tussen de gemiddelde man en vrouw als onwaar om twee redenen waarop ik hierna inga. Zij geeft als eerste verklaring dat jongens en meisjes volgens haar verschillend worden gesocialiseerd waarbij meisjes worden geleerd om meer rekening te houden met anderen en jongens meer worden gesocialiseerd om prestaties belangrijk te vinden.
Evolutionair psychologen wijzen naar een veel voor de hand liggender verklaring: dat heel wat verschillen een grote biologische component hebben doordat mannen en vrouwen aan verschillende selectiedruk blootstonden (net zoals andere zoogdieren). Ik kan iedereen twee vlot leesbare boeken aanbevelen: het boek ‘Dames voor Darwin’ van Griet Vandermassen (2019) en het boek The Ape That Understood The Universe van Steve Stewart-Williams (2018). De manier waarop deze auteurs aantonen dat socialiseren een slecht verklaringsmodel is voor onze man-vrouw verschillen en de manier waarop zij aantonen dat verschillen tussen de gemiddelde man en vrouw er wel degelijk toe doen is werkelijk subliem.
Zo toont onderzoek dat deze sekseverschillen in tal van andere primaten zijn terug te vinden. Het is onwaarschijnlijk dat al deze dieren zouden ‘gesocialiseerd’ zijn. Wie zou dat dan gedaan hebben? Net zo bij de mens: wie socialiseerde dan de socialisator? Waarom werden we allemaal, in alle culturen op dezelfde manier gesocialiseerd? Waarom worden de meeste psychologische sekseverschillen groter naarmate samenlevingen meer ‘genderegalitair’ worden (o.a. Nivette et al., 2018)? Socialisatie als enige verklaring voor man-vrouw verschillen zijn zeer onwaarschijnlijk in het licht van al deze data, biologische aanleg speelt zoals gezegd een bijzonder grote rol.
Om die redenen neem ik wat ik ‘onbeschreven blad-theoretici’ noem, niet ernstig . Vergelijk de socialisatieverklaring van sociale psychologen voor speelgoedvoorkeur met de vaststelling dat meisjesbaby’s al van bij de geboorte meer neiging vertonen om naar menselijke gezichten te zien in plaats van naar bewegende ‘dingen’, zonder dat er van enige ‘socialisatie’ sprake kan zijn. Deze aangeboren neiging vindt men ook bij apen terug die moeten kiezen uit menselijke speelgoed, maar nog nooit met menselijk speelgoed werden geconfronteerd. Ligt het dan niet voor de hand dat het hier om een geëvolueerd biologisch verschil gaat?
Is eerlijkheid contextafhankelijk
Daarnaast stelt zij ook dat het verschil tussen mannen en vrouwen inzake eerlijkheid onwaar is omdat dit volgens haar zeer contextafhankelijk is. De huidige stand van de wetenschap laat zien dat zowel biologie als (niet-gedeelde) omgeving ertoe doen bij de vorming van onze persoonlijkheid. (Ietwat complex is het gegeven dat onze biologie ook invloed op een deel van onze omgeving uitoefent: wij selecteren en geven actief vorm aan onze omgeving om deze nog meer bij onze biologische aanpak laat passen – wat door Richard Dawkins wordt omschreven als ’the extended phenotype’).
Wat HEXACO-onderzoek laat zien, is juist dat over vele contexten heen (maar dus niet altijd, men heeft het over een tendens) ‘de statistisch gemiddelde vrouw’ eerlijker en bescheidener is dan ‘de statistisch gemiddelde man’. Het HEXACO onderzoek heeft mensen niet contextvrij laten oordelen over zichzelf. Mensen denken altijd aan situaties en contexten als ze een vragenlijst invullen. Daarmee wil ik niet gezegd hebbend dat bepaalde contexten de tendens om eerlijk te zijn niet kunnen afzwakken of versterken. Meer nog, de laatste jaren probeert men dit te onderzoeken. Er zijn momenteel een viertal belangrijke modellen (CAPS – the Cognitive-Affective Processing System; TAT – Trait Activation Theory; WTT – Whole Trait Theory en het DIAMONDS model – Duty, Intellect, Adversisty, Mating, pOsitivity, Negativity, Deception & Sociality) die proberen de invloed van context op gedrag te voorspellen, maar tot nog toe zonder veel succes. Het blijkt bijzonder moeilijk om de invloed van en specifieke context op een specifiek gedrag te voorspellen. Verder dan wat algemeenheden zoals ‘als de gelegenheid zich aandient om oneerlijk te zijn, zullen oneerlijke mensen zich gemiddeld oneerlijker gedragen’, komt men nog niet.
Liegen is niet hetzelfde als eerlijkheid/bescheidenheid
De tweede geconsulteerde wetenschapper is Bruno Verschuere van de Universiteit van Amsterdam. In een meta-analyse uit januari 2019 (Gerlach et al., 2019) vond ik de geciteerde cijfers terug (“42 procent van de mannen loog tegenover 38 procent van de vrouwen”). Bij nader inzien behandelde deze studie echter niet het concept eerlijkheid zoals gedefinieerd binnen HEXACO, maar enkel het aspect moedwillig liegen. De studie geeft volgens mij dus zelf aan dat de experimentele (labo!) studies werden uitgevoerd bij overwegend economiestudenten en dat deze populatie “ver van representatief is voor de algemene bevolking” en zeker niet representatief voor wat “gender” betreft. Dit zijn letterlijke citaten uit de studie. De cijfers waarnaar ik refereer in mijn interview in De Morgen komen van duizenden mensen uit de algemene bevolking.
Is een klein of middelgroot verschil irrelevant?
Ook de uitspraken van de derde psycholoog, Bart Wille, verbaasden mij en prof. De Vries. De klassieke uitleg dat mannen onderling meer verschillen en vrouwen onderling meer verschillen dan mannen en vrouwen onderling vinden wij een beetje kort door de bocht. Dat geldt natuurlijk voor heel wat eigenschappen, maar dat betekent nog niet dat het middelpunt van de Gausscurve (de ‘statistisch gemiddelde’ man of vrouw) niet drastisch kan verschuiven zoals ik hiervoor reeds besprak. Zelfs kleine verschillen kunnen grote effecten hebben, zoals we ondertussen weten van de werkzaamheid van bepaalde medicijnen naargelang de sekse. In het geval van HEXACO-eerlijkheid is een non-overlap van 27,4% ook niet min. Het wordt door de meesten gezien als een medium sterk effect. Een veelgehoorde kritiek is dat teveel wetenschappers naar de verschillen van elke persoonlijkheidstrek apart kijken (zoals in OCEAN of HEXACO). Als men ze samenneemt worden de sekseverschillen in persoonlijkheid veel groter. Gecumuleerde psychologische sekseverschillen leiden in het echte leven tot andere voorkeuren inzake partnerkeuze, seksuele jaloezie, agressiviteit, onderhandelstrategieën, studie-interesses en beroepenvoorkeuren, om er maar een paar te noemen. Met andere woorden, het doet er toe.
Conclusie: over diverse contexten heen, blijft er een man-vrouw verschil dat medium groot is en dat belangrijke effecten heeft in het dagelijkse leven. Welk aandeel voor dit man-vrouw verschil respectievelijk door biologie en context wordt verklaard is nog onderwerp van verder onderzoek, maar volgens evolutionair biologen, evolutionair psychologen én gedragsgenetici lijdt het geen twijfel dat een (groot?) deel van de verklaring moet gezocht worden in onze verschillende biologie als gevolg van verschillende selectiedruk die onze voorouderlijke mama’s en papa’s ondergingen.
Patrick Vermeren is coach en HR-expert. Eerder dit jaar verscheen zijn boek Around Leadership: Bridging the Scientist-Practitioner Gap.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier