Funerair erfgoed: ‘In 2021 dreigen historische graven te verdwijnen’
Het is tegelijk bevreemdend en mooi om te zien hoe coronawandelaars de begraafplaatsen hebben ontdekt. Veilig, groen en vol funerair erfgoed. Maar veel parels van grafmonumenten dreigen te verdwijnen.
De vloer van de Sint-Guidokerk in Anderlecht is met oude grafplaten bezaaid. Gekerfde beelden van kelken vertellen dat het soms om overleden religieuzen gaat. Op andere stenen herinneren doodskoppen aan de eindigheid van het leven. In het koor? Twee majestueuze grafsculpturen van edellieden. De ene wacht liggend in ridderornaat zijn moment af om ten hemel te stijgen. De andere bidt geknield op een kussen. Rond de kerk ligt een ontbeend grasveld, een overblijfsel van het voormalige kerkhof. Het zijn restanten van een grafcultuur die eeuwenlang door de Kerk werd gedomineerd. De regel was simpel: wie rijk was of aanzien had, liet zich dicht bij de relieken van de heiligen in de kerk begraven. Dat was een garantie op een paspoort naar het hiernamaals. Minder gefortuneerden kregen een plek op de gewijde grond rond de kerk. En voor zelfmoordenaars, ongedoopte kinderen en iedereen die niet in het kraam van de Kerk paste, was er de ‘hondenkuil’, een lap ongewijde grond aan de rand van het kerkhof, of net erbuiten.
Voor sommigen moest het graf een tweede of derde residentie zijn die qua grootte en schoonheid dat van de buurman overtrof.
Tom Verhofstadt arriveert met de fiets. Hij is de secretaris van Epitaaf, een vzw die rond funerair erfgoed sensibiliseert, adviseert en inventariseert. We zetten koers naar de begraafplaats van Sint-Gillis, in een uithoek van Ukkel. ‘In de negentiende eeuw moest het anders’, zegt hij. ‘Na een lange, bitse strijd met de overheid wierp de Kerk de handdoek in de ring. Stapsgewijs werden de kerkhoven ontbonden. Ondertussen legden de gemeenten begraafplaatsen aan, weg uit de bebouwde kom. Dat was hygiënischer. Het beheer en de inkomsten kwamen bij hen te liggen. En vooral: van dan af had iedereen recht op een eigen grafmonument, ook ongelovigen.’ In de steden voltrok de beweging zich doorgaans sneller dan op het platteland. In landelijke gebieden konden de kerkfabrieken met achterhoedegevechten tijd rekken, en bleven de klassieke kerkhoven vaak wat langer operationeel.
Zeker in Brussel werden die eerste begraafplaatsen vaak ingehaald door de verstedelijking en de bevolkingsgroei. ‘Verscheidene gemeenten moesten hun begraafplaats dan sluiten en elders terreinen aankopen’, legt Verhofstadt uit terwijl we langs het zwembad van Sint-Gillis fietsen. ‘Sint-Gillis vond voor zijn begraafplaats uiteindelijk een plek in de wijk Ukkel-Calevoet. Op de plaats van dit zwembad lag een van de drie begraafplaatsen van Brussel-Stad.’
Voor de eeuwigheid
Na de kilometerslange afdaling van de Alsembergsesteenweg komen we aan bij de imposante ingang van de begraafplaats van Sint-Gillis. Ze strekt zich uit over een heuvelrug. Het landschap is een ervaring op zich. ‘De doorbraak van de moderne begraafplaatsen verliep gelijktijdig met de groei van een burgerij, die als sociale klasse meer gewicht kreeg’, zegt Verhofstadt tijdens onze wandeling. ‘Elke welgestelde burger vond het een must om zich te laten herinneren met een grafmonument, het liefst voor de eeuwigheid. Voor sommigen moest het graf een tweede of derde residentie zijn die qua grootte en schoonheid dat van de buurman overtrof.’ De echte rijken trokken vooraanstaande architecten en beeldhouwers aan. Die speelden gretig in op de vraag naar gepersonaliseerde monumenten. ‘Logisch’, zegt Verhofstadt. ‘De realisatie van een eeuwige concessie vereeuwigde tegelijk hun technische kunnen. Met de bouw van bijvoorbeeld een neogotische grafkapel bewezen ze dat ze de finesses van een bepaalde stijl onder de knie hadden. Het waren visitekaartjes voor toekomstige opdrachtgevers.’
Veel begraafplaatsen groeiden uit tot oorden van status en uiterlijk vertoon, hier in Ukkel en elders in België. We stappen langs het gamma van negentiende-eeuwse grafmonumenten waaruit families konden kiezen: sarcofagen, obelisken, zuilen, ruïnes, kapellen, stèles en pinakels, die dan ook nog eens met elkaar konden worden gecombineerd. Een arsenaal aan gebeeldhouwde funeraire symbolen zorgde voor de afwerking. Zandlopers, fakkels, rozen, palmtakken, uilen, ankers, verstrengelde handen. Ze brengen een teder verhaal van hoop, vrees, berusting, waardering of liefde. Ook op de negentiende-eeuwse Vlaamse en Waalse dorpskerkhoven die nog niet waren opgeheven, ontwikkelde zich die doorgedreven geïndividualiseerde grafcultuur.
Na de Eerste en vooral de Tweede Wereldoorlog werd de industriële productie van graven belangrijker. ‘De versobering van de grafcultuur ging gepaard met een mentaliteitsverandering’, stelt Verhofstadt. ‘Men hield de dood meer van zich af en investeerde minder in de manier waarop men herdacht wilde worden.’ Zo leidden de jaren 1970 naar een vergevorderde standaardisering van de grafmonumenten. Toch zijn veel Belgische begraafplaatsen en afgedankte maar nog bestaande kerkhoven haast volwaardige openluchtmusea. Zolang de gemeenten of de nabestaanden dat erfgoed onderhouden, zit het goed. Maar daar wringt hem de schoen.
Dreiging van ruiming
Funerair erfgoed is kwetsbaar. Je ziet het op veel begraafplaatsen: verwaarlozing, verzakkingen, diefstal van brons en marmer. Te veel konijnen zijn een ramp, hun tunnels ondergraven de monumenten. Net zo zorgen boomwortels en bodemerosie voor stabiliteitsproblemen. Te veel mest van duiven die in grafkapellen schuilen veroorzaakt dan weer corrosie. Wind en regen schuren grafstenen af. Insijpelend water dat bevriest, zet uit en kan de steen laten barsten. De lijst met uitdagingen is lang. Alles onderhouden of beschermen is onbetaalbaar. Maar moet er geen consensus zijn over het meest waardevolle? Zeker in het licht van wat vanaf 2021 te gebeuren staat.
In 1971 schakelde een nationale wet de eeuwige concessies gelijk aan vijftigjarige concessies. Het was een manier om plaats te creëren op begraafplaatsen die vol begonnen te raken. Die periode van vijftig jaar loopt vanaf 2021 ten einde. Als niemand nog een verlenging aanvraagt, gaat de concessie over naar de gemeente, die kan beslissen om het monument al dan niet te ruimen. ‘Hoeveel concessies aflopen, is niet bekend’, zegt Verhofstadts Epitaaf-collega en doctor in de kunstwetenschappen Linda Van Santvoort (UGent), gespecialiseerd in grafkunst. ‘Op oudere begraafplaatsen zal dat aantal hoger liggen. In Brussel, Vlaanderen en Wallonië zullen gemeenten kleur moeten bekennen. Een pak concessies dreigen zomaar in één adem te vervallen.’
‘Het zal wel niet zo’n vaart lopen dat er nu plots massaal wordt afgebroken’, zegt Verhofstadt. ‘Ruimen kost bergen geld, en bovendien hield de wet van 1971 geen rekening met het latere succes van de crematie. De meeste begraafplaatsen hebben daardoor nog een overschot aan ruimte. Maar het is wel hoog tijd dat funerair erfgoed hoger op de politieke agenda wordt geplaatst. Vooral in Brussel beseft men niet hoe urgent het wel is.’
Brusselse traagheid
Het Brussels Gewest is de traagste leerling in België. Pas in 2018 – veertien jaar na Vlaanderen en negen jaar na Wallonië – werd een richtlijn uitgevaardigd. Daarin zijn de gemeenten verplicht om ‘graven met een plaatselijk historisch belang’ te inventariseren. Het Gewest engageerde zich om de criteria daarvoor op te stellen. Het eerste sputtert, het tweede gebeurde niet. ‘Het is allemaal erg vrijblijvend’, vindt Van Santvoort. ‘Aan de ordonnantie is geen dwingend uitvoeringsbesluit gekoppeld. De gemeenten krijgen geen deadline opgelegd. Zo ontstaat er gelatenheid.’
Uit een belronde met conservators of verantwoordelijken van de begraafplaatsen van Etterbeek, Molenbeek, Koekelberg, Evere en Schaarbeek blijkt bijvoorbeeld dat men geen werk maakt van een inventarisatie, of dat het bestaan van de ordonnantie van 2018 bij sommige gemeenten zelfs niet doordringt. Andere Brusselse gemeenten zijn beter gewapend. Zo valt Elsene terug op een erfgoedinventaris die al in 2009 door Epitaaf was opgemaakt. Ongeveer de helft van deze begraafplaats werd in 2015 bovendien als landschap beschermd door het Brussels Gewest. Vanuit die solide basis werkt conservatrice Debbie Hastat aan een nieuw beheersplan. ‘We zetten in op de permanente vorming van ons personeel, zodat het de monumenten én de vegetatie vakkundig kan onderhouden. We hebben ook een driehonderdtal monumenten waarvan we geen nabestaanden meer kennen. Een deel daarvan herwaarderen we door ze aan nieuwe families aan te bieden.’
‘Dit soort dynamisch beheer is voorbeeldig’, zegt Van Santvoort. ‘In Brugge doen ze al dertig jaar aan herbestemming van (eeuwige) concessies, en ook in Wallonië draait dat goed. Maar in het Brussels Gewest zou het veel sterker kunnen worden gepromoot.’
Gratis verlenging
In Wallonië gaat het er inderdaad dwingender toe. Daar decreteerde het Waals Gewest in 2009 dat de gemeenten tegen 2015 hun begraafplaatsen moesten inventariseren, en het schreef ook de criteria voor. ‘De gemeenten zijn verplicht om vast te stellen welke monumenten een historisch, sociaal, cultureel, artistiek, technisch, landschappelijk of archeologisch belang hebben’, legt Xavier Deflorenne, coördinator van de gewestelijke Cel Funerair Patrimonium, uit. ‘Zolang ze dat niet doen – en zo zijn er nog vandaag – mogen ze geen grafmonumenten van vóór 1945 afbreken. Dat belemmert het beheer van hun begraafplaatsen. Wij hielden vanuit het Gewest een stok achter de deur. Ons motto: je mag ruimen, maar je moet eerst wel weten wat.’
In Vlaanderen is ook Tamara Ingels, doctor in de kunstwetenschappen en archeologie (VUB) en consulente voor funerair erfgoed, zich bewust van de ernst van het overgangsjaar 2021. ‘Veel concessies zullen vanaf nu hun wettelijk statuut verliezen’, zegt Ingels. ‘En dus dreigen veel begraafplaatsen de komende jaren als landschap ingrijpend te veranderen.’ Een pak gemeenten legden sinds het decreet van 2004 een goede weg af. Vrijwilligers en heemkundige kringen droegen vaak hun steentje bij om de waarde van de graven te inventariseren. ‘Maar andere gemeenten beseffen nog altijd niet dat inventarisatie een complexe, tijdrovende onderneming is. Nog andere houden de boot af. Want funerair erfgoed heeft natuurlijk een prijskaartje. Zodra een lijst van waardevolle grafmonumenten door het college van burgemeester en schepenen is bekrachtigd, moet het bestuur ook voor het onderhoud instaan. Daarom pleit ik ervoor om funerair erfgoed op te nemen in een veel breder educatief verhaal. Zo krijgen de gemeenten ook iets terug van hun investering. Dat erfgoed kan ons zo veel leren over kunst, cultuur, geschiedenis en omgang met de dood. Wel, ontsluit het dan. Gelukkig zien we de laatste jaren met rondleidingen, publicaties en evenementen zoals De Week van de Begraafplaatsen toch een toegenomen belangstelling. Want laten we twee dingen niet vergeten. Een graf ruimen is menselijk gezien bijzonder ingrijpend, want je neemt meteen ook de herinnering weg. En twee: in de strijd tegen afbraak ligt de grootste verantwoordelijkheid niet bij de gemeente, wél bij de houders van een grafconcessie. Als zij een verlenging aanvragen – en voor eeuwige concessies kan dat gratis – en nadien ook voor het onderhoud instaan, dan is er niets aan de hand.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier