Frantz Van Dorpe: een fascist in het verzet tegen de nazi’s
In de jaren dertig militeerde Frantz Van Dorpe in het fascistische Verdinaso. In de jaren veertig nam hij deel aan het verzet tegen de nazi’s. Na de oorlog werd hij een respectabel zakenman en burgemeester. Toch leidde Van Dorpe een erg rechtlijnig leven, zo blijkt uit twee nieuwe biografieën die opvallend veel actualiteitswaarde hebben.
Frantz Van Dorpe (1906-1990) was in de vaderlandse politiek een bekende naam en toch altijd een nevenfiguur – een interessante nevenfiguur, daar niet van. Maar zelfs toen hij als dertiger belangrijke functies bekleedde in het Verbond der Dietse Nationaal Solidaristen (Verdinaso) ontbrak hem ‘iets’ om door te groeien tot een absoluut zwaargewicht. Van Dorpe miste het charisma van ‘leider’ Joris Van Severen, had niet het strategisch inzicht van de Kortrijkse financier Tony Herbert en kon niet op tegen de hardheid van de latere SS-Obersturmführer Jef François.
Waarom worden aan Van Dorpe dan niet een maar twee biografieën gewijd? Allicht speelt het toeval een rol. Zoon Arnold Van Dorpe heeft het privéarchief van zijn vader overgedragen aan de stad Sint-Niklaas en dat is nu dus publiek domein. Historici die bij hem aankloppen, staat hij bij met raad en daad en geeft hij inzage in alle nuttige stukken. Twee auteurs hebben hun kans gegrepen. Frantz Van Dorpe en het Verdinaso komt uit de pen van Jan Creve, een historicus met een Vlaams-nationalistische achtergrond die naam heeft gemaakt als de bezieler van de actievoerders die het veroordeelde dorp Doel wisten te redden. In 1987 publiceerde Creve al Recht en trouw, een boek over de paramilitaire organisatie(s) van het Verdinaso: in dat potige en zelfs gewelddadige milieu kreeg de jonge Frantz Van Dorpe zijn politieke vorming. Creve heeft toen gesprekken gevoerd met nog levende ex-Dinaso’s, ook met de oude Van Dorpe. Ook Creves biografie is vakwerk, feitelijk van opzet en zakelijk van toon. Op goed zeventig pagina’s schetst hij het leven van Frantz Van Dorpe en plaatst hij de man in zijn context.
Alleen al uit de titel Hoogmoed valt af te leiden dat Vincent Stuer een heel ander boek heeft willen schrijven. Stuer is geen historicus maar een politoloog, die naam heeft gemaakt als medewerker van diverse (links-)liberale politici en partijen, als columnist en auteur. In dik driehonderd pagina’s borstelt hij een breed tableau van het dramatische leven van een man die deed wat hij meende te moeten doen, ook al bracht hem dat van het ene naar het andere kamp – en dat in een tijd waarin politieke tegenstanders elkaar naar het leven stonden. Hoe en waarom evolueerde Frantz Van Dorpe? Wat zou de jonge, brallerige veelschrijver van het Nieuwe Orde-tijdschrift Hier Dinaso! eigenlijk gevonden hebben van de geheimagent in dienst van de Belgische regering in ballingschap, laat staan van de oude CVP-burgemeester van Sint-Niklaas in de materialistische welvaartsjaren zestig en zeventig? Toch gaat het driemaal over dezelfde Frantz Van Dorpe.
Ook Stuer heeft een persoonlijke herinnering aan Van Dorpe. Hij was als scholier een boezemvriend van diens kleinzoon Peter en vergezelde hem bij zijn laatste bezoek aan het doodsbed van zijn grootvader – in zijn hand hield hij ‘een donkerblauwe boekentas, waarop de afbeelding van Bollie en Billie overgeplakt was met geplastificeerde foto’s van de Sex Pistols’. De eenzame stervende man in dat grote lege landhuis aan de rand van Sint-Niklaas in een tijd dat no future weerklonk: het herinnert aan de filmscène met de stervende Orson Welles in zijn immense, sombere pand Malpertuis. Daar is het Stuer eigenlijk om te doen: Frantz Van Dorpe is voor hem niet zomaar een interessant individu, maar een man wiens leven symbool staat voor het optreden van een hele generatie, voor het verdwijnen vooral van een tijdperk waarin de Vlaamse samenleving haast ‘van nature’ katholiek, conservatief en rechts was. De stervende grootvader van zijn jeugdvriend als het ultieme beeld van ‘vroeger’. In die zin is Hoogmoed een kundig gecomponeerde milieu- en mentaliteitsgeschiedenis geworden. Stuer beoogt overigens geen academische punctualiteit. Hij waagt zich in zijn eigen woorden aan literaire geschiedschrijving: ‘In de mate van het mogelijke is alles in Hoogmoed gebaseerd op feiten.’
Edelfascist
Geen enkele biografie van Frantz Van Dorpe of van welke andere ex-Dinaso ook kan voorbij aan de uitzonderlijke figuur die Joris Van Severen (1894-1940) moet zijn geweest. Van Severen was een veteraan van het IJzerfront die tijdens het interbellum zijn klassiek anti-Belgische Vlaams-nationalisme had ingeruild voor veel radicalere gedachten die eigen waren aan de Nieuwe Orde. Vanaf 1931 groepeerde Van Severen zijn volgelingen in het Verbond van Dietse Nationaal Solidaristen (Verdinaso). Volgens historicus Bruno De Wever was dat Verdinaso ‘gesticht als een zuiver fascistische groepering’. Het was ’tegen de democratie en tegen het partijenstelsel. Het ijverde voor een nieuwe staat met een totale transformatie van de sociale relaties: het nationaal-solidarisme. De “vreemden” waren per definitie de vijanden.’ Ook ‘de stijl van het Verdinaso beantwoordde volledig aan die van een fascistische partij. Militarisme was er de hoofdtrek van. De geweldsfactor ontbrak niet.’
Ook de jonge Van Dorpe toonde zich graag in uniform. Van Severen had persoonlijk de petten ontworpen voor het Verdinaso-uniform, dat verder bestond uit een zwarte broek, een groen hemd en een zwarte das. Gold die outfit destijds als ‘stijlvol’ en ‘klasrijk’, vandaag brengen de plompe hoofddeksels vooral de petten van de beruchte Sturmabteilung van de nazi’s in herinnering.
Joris Van Severen wordt vaak omschreven als een ‘edelfascist’. Hij was een echte fascist én een man van (katholieke) ‘waarden’ – burgerlijke waarden, zeg maar, met zijn maniertjes uit de betere kringen. Hij koketteerde graag met zijn kennissen (en minnaressen) uit modernistische kunstenaarsmilieus, waarin hij zich als estheet met veel zwier bewoog. Van Severen liet zich graag fotograferen in klasrijke zwart-witte portretten, waarin hij een ernstige, bedachtzame pose aannam. Meestal waren die beelden van de hand van zijn boezemvriend Willy Kessels, ook een Dinaso.
Dat estheticisme stond haaks op het brutale gedrag van de geüniformeerde veiligheidsdiensten van het Verdinaso. Zij trokken op tegen de antifascistische milities die ontstaan waren in de schoot van de linkse partijen en vakbondscentrales. Er werd in het openbaar geruzied, gevochten en zelfs geschoten. Bij een treffen met linkse tegenbetogers in een café in Sint-Jans-Molenbeek in juni 1934 liep Van Dorpe een kogelwonde op aan de arm.
‘Jodenknechten’
Maar het voornaamste wapen van Van Dorpe was zijn vlijmscherpe pen. Tussen 1932 en 1941, zo berekende Jan Creve, verschenen meer dan 200 artikels van zijn hand in het partijweekblad Hier Dinaso. Ze stonden vol scheldproza dat zowel de extreemrechtse concurrenten van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) viseerde als de leden van de katholieke partij. Katholieken heetten in de teksten van Van Dorpe achtereenvolgens ‘zoetwaterige stemmenronselaars’, ‘paljassen’, ‘huichelaars’, ‘Farizeeën der kerk, ingelijfd in het leger van het antichristendom’, ‘parlement-ratten’ en ‘Jodenknechten’.
Het ‘klasrijke’ en ‘elitaire’ Verdinaso hing qua optreden, ideologie en organisatie dus aaneen van de interne tegenstrijdigheden en inconsequenties. In zijn beknopte biografische schets Een aristocraat verdwaald in de politiek (1994) beschreef historicus Lode Wils de dubbelzinnigheid van Joris Van Severen als volgt: ‘Hij werd gekwetst door het gebrek aan omgangsvormen in zijn flamingantisch milieu en stelde daartegenover zijn eigen verzorgd uiterlijk, zijn attentie voor de maatschappelijke omgangsvormen, zijn charme in het gezelschapsleven. Deze aristocraat met zijn ongetwijfeld superieure vorming werd ook door de gewone mensen aanvaard en vereerd als hun leider. Hij heeft zijn aanhangers in het Verdinaso aangegrepen in heel de sfeer van hun leven, privé en politiek. Zij wilden zijn zoals Van Severen was of zoals Van Severen wilde dat zij zouden worden. Zij werden aangegrepen door de innerlijke wilskracht van deze man die, in de dagelijkse strijd met eigen twijfel en verscheurdheid, de indruk gaf van absolute waarheid en zekerheid.’
‘Zijn zoals Van Severen wilde dat ze zouden worden’: dat lijkt helemaal van toepassing op Frantz Van Dorpe. Van Dorpe omschreef de ideeën van Van Severen zelfs als ‘het nieuwe evangelie’. Stuer: ‘Veel gevoel voor zelfrelativering heeft het Verdinaso niet.’ (Dat nam niet weg dat Van Severen in 1939 Van Dorpe een tijdlang uit het Verdinaso zou verbannen omdat die laatste kritiek had geuit op de koers van de Leider.) De hele partij had trouwens messiaanse trekken, alsof het de opdracht van Van Severen en zijn discipelen was om het Vlaamse volk te leiden.
Overigens nam het Verdinaso niet deel aan verkiezingen, consequent aan zijn afkeer voor het parlementaire bestel. Het Verdinaso was een door en door elitaire partij. Ook Van Dorpe was een telg van ‘betere’ families, die bestonden uit bemiddelde industriëlen uit Kortrijk (vader) en Sint-Niklaas (moeder). Vandaar ook zijn vriendschap met de legendarische Tony Herbert (1902-1959), een textielindustrieel uit Kortrijk met rechts-radicale politieke ideeën én ambities. Hij stond mee aan de wieg van het VNV en was een fellow traveller van het Verdinaso. Herbert ontpopte zich al in de jaren dertig tot een sleutelfiguur die gelijkgezinde, meestal getalenteerde en zelfs enigszins gefortuneerde jongeren rond zich verzamelde.
Herbert was ook een vertrouweling van koning Leopold III. Dat relatienetwerk zorgde ervoor dat fascisten als Van Dorpe tijdens de Tweede Wereldoorlog níét in de collaboratie belandden. Of beter: dat zij ’tijdig’ de collaboratie de rug toekeerden en voor het verzet kozen. Joris Van Severen was tijdens de Duitse inval in mei 1940 wegens zijn staatsgevaarlijke ideeën ‘uit voorzorg’ gearresteerd door het Belgische gerecht en vervolgens naar Frankrijk afgevoerd. In Abbeville werd hij samen met een aantal lotgenoten door dronken Franse militairen standrechtelijk geëxecuteerd. Dus vanaf het begin van de Duitse bezetting in de zomer van 1940 zat het Verdinaso zonder leider en lag de interne strijd om de opvolging van Van Severen open, en dat in een tijd dat slechts weinigen twijfelden aan de eindoverwinning van Adolf Hitler en de zijnen. Ook Frantz Van Dorpe deed dat niet. Maar zoals dat in clubs als het Verdinaso gaat: tussen allerlei ‘pretendenten’ ontstond een bittere strijd, én om de politieke koers én om het persoonlijke leiderschap. De ene fractie sloot de andere uit en omgekeerd. Uiteindelijk trokken Van Dorpe en een aantal medestanders in 1941 aan het kortste eind.
Onder de radicale Jef François (1901-1996) sloten de Vlaamse Dinaso’s zich aan bij het VNV, de Waalse partijgenoten bij Rex van Léon Degrelle. Daar kozen ze resoluut voor de collaboratie. François zelf ging vechten aan het oostfront en bleef tot zijn dood zijn steeds rechts-extremischere daden en ideeën getrouw, als spilfiguur in Alte Kameraden-organisaties én als eregast op partijcongressen van het Vlaams Blok (nu Vlaams Belang). Historicus Lieven Saerens heeft in boeken als De Jodenjagers van de Vlaamse SS (2008) gewezen op het opmerkelijk grote aantal ex-Dinaso’s die zich tijdens de oorlog ontpopten als de goorste antisemieten.
‘Bekering’
Het is een kwestie die zeker Vincent Stuer bezighoudt: hoe komt het toch dat een deel van de voormalige Verdinaso’s zich tijdens de Duitse bezetting profileerde als de donkerste collaborateurs, en anderen plots voor het verzet kozen?
In het geval van Frantz Van Dorpe was het afscheid van het Verdinaso allesbehalve een spontane, vrijwillige daad. In een naoorlogse, helaas ongedateerde brief aan zijn kinderen probeerde Van Dorpe zijn ‘bekering’ te verantwoorden. Hij omschreef het Verdinaso als ‘de trotse hoogmoedige politieke orde van Joris Van Severen waartoe ik tien jaren van mijn leven heb behoord’. Hij legde verder uit hoe hij werd uitgesloten door ‘verraders’: Van Dorpe kon zich bij het schrijven van zijn brief nog altijd opwinden over ‘het kwaad dat zij bedreven hebben, ten opzichte van hun vroegere strijdgenoten, ten opzichte van het Dinaso-ideaal, ten opzichte van de nagedachtenis van Joris Van Severen’. Zijn volgehouden lidmaatschap bij het Verdinaso tijdens ‘de troebele maanden die op de Belgische capitulatie volgden’ stelde hij voor als een gevecht ’tegen de wanhoop en het defaitisme, tegen de eerzucht en het arrivisme, tegen kortzichtigheid en opportunisme’. Maar uiteindelijk moest Van Dorpe de waarheid onder ogen zien: ‘In die strijd werd ik meer dan eens meegezogen in een kolk van compromissen waartoe de toenmalige door de Duitsers getolereerde beweging meer dan eens werd genoopt.’
Bovendien voelde hij de grond onder zijn voeten heet worden: ‘Mijn trouwe vrienden van binnen, en vooral van buiten het Verbond begonnen lastig te worden.’ Dat ging dus om de invloedrijke industriëlen Tony Herbert en Léon Bekaert. Zo begon in 1941 Van Dorpes tweede leven, als ‘geheim inlichtings- en actieagent’: hij werkte eerst mee aan de operatie Athos (infiltratie van politiediensten) van de militaire inlichtingsdienst Zero, en werd nadien een spilfiguur in operatie Othello, een combinatie van inlichtingen-, beïnvloedings- en sabotagewerk in de Belgische landbouwsector. Van Dorpe behoorde al snel tot de top van het verzet in België en wist door te dringen tot de allerhoogste kringen in het bezette land. Hij voerde zelfs discrete gesprekken met de latere premier Joseph Pholien, en met kardinaal Van Roey.
Zo belandde een fascist of op zijn minst verstokte antidemocraat als Van Dorpe in het verzet. Hij werd een bittere tegenstander van de nazi’s en hun Belgische collaborateurs. In minstens één geval gaf hij het bevel tot de liquidatie van een collaborateur. Dat staat haaks op het gangbare cliché dat het verzet bijna uitsluitend uit linkse of progressieve figuren en organisaties zou hebben bestaan, of op zijn minst uit democraten. Van Dorpe vocht niet voor de democratie maar voor de koning. En net als andere ‘antidemocratische antinazi’s’ kwam hij meteen na de oorlog tijdens de zogenaamde Koningskwestie als vanzelfsprekend terecht in het pro-Leopoldistische kamp. Koning Leopold III was een notoir antidemocraat die neerkeek op ‘politiekers’ en eigenlijk liever een autoritair regime had gezien dan verder te moeten aanmodderen met partijen, parlementen en politici die hun legitimiteit uit verkiezingen haalden, en niet uit handen van de koning. Stuer diepte zelfs een telegram op dat Van Dorpe namens hemzelf, zijn echtgenote en zijn kinderen naar Leopold III had gestuurd en waarin zij zich ‘onderdanige en trouwe dienaars’ van Zijne Majesteit noemen. In de kladversie stond er nog bij: ‘Zij stellen zich met goed en bloed ten dienste van hun Koning.’
Eigenlijk was er weinig verschil tussen Van Dorpes kruiperigheid tegenover koning Leopold en de manier waarop hij vele jaren lang het gezag van Joris Van Severen als Leider had erkend. Volgens Stuer is dát de echte hoogmoed van Frantz Van Dorpe en zijn generatie: zij waren van oordeel dat de parlementaire democratie een pretentieus politiek systeem was, omdat ze de macht bij het volk legt en niet bij de elite, bij de leidende klasse die of door geboorte, of door maatschappelijke status of door talent toch zo veel meer geschikt is om land en samenleving te leiden. Ook na de oorlog schrijft Van Dorpe dat hij nog altijd ‘niets ontkent van de Dinaso-doctrine’ die hij als ‘ideaal’ beschouwt en die volgens hem ‘in niets fascistisch en flamingantisch was’. Dat van het fascisme was niet waar.
Het nieuwe België
Ronduit fascinerend is hoe mensen als Frantz Van Dorpe het voor het zeggen kregen in het nieuwe België – ondanks hun betrokkenheid bij het Verdinaso of gelijkgestemde ‘Dietsche’ studentenverenigingen, en ondanks het feit dat ze welhaast even antidemocratisch in hun denken waren gebleven als voorheen.
Vooral het netwerk van Tony Herbert bewees in dezen zijn nut. Het hielp Frantz Van Dorpe om als succesvol industrieel ondervoorzitter te worden van het Vlaams Economisch Verbond (VEV, nu Voka), het was dienstig in de uitbouw van de loopbanen van CVP-politici en latere ministers als Albert De Clerck (de vader van Stefaan De Clerck) en Renaat Van Elslande, van hoogleraar en Congokenner Jef van Bilsen, of van de latere civil servant Raf Renard, de ‘vastlegger’ van de taalgrens. Soms leek het zelfs op een gathering of the clan, zoals toen in 1948 de CVP (nu CD&V) een beroep deed op niemand minder dan Victor Leemans. In de jaren dertig had die socioloog zich ontpopt tot een theoreticus van de Nieuwe Orde, tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij op voorspraak van de Duitse bezetter benoemd tot de invloedrijke secretaris-generaal van Economische Zaken en Middenstand. Tijdens de repressie belandde Leemans daarvoor in de gevangenis. Ineens was diezelfde Leemans de leider van de CVP-fractie in de Senaat. In de jaren zestig werd hij zelfs voorzitter van het Europees Parlement.
De antidemocratische opvattingen van weleer leefden niet alleen bij de generatiegenoten van Frantz Van Dorpe, die op hun oude dag nog de contestatie en de daaropvolgende democratisering van de jaren zestig en zeventig moesten meemaken. Integendeel, ze zijn een altijd terugkerende vorm van verleiding voor wie deel uitmaakt van de ‘politieke elite’. Men komt ze tegen bij Europese technocraten die van oordeel zijn dat zij het zo veel beter weten dan al die kortzichtige burgers uit die vervelende lidstaten. De tegenstelling elite versus volk zit zelfs ingebakken in een Vlaams regeerakkoord dat komaf maakt met de opkomstplicht: wie echt niet begrijpt hoe belangrijk politiek wel is, hoeft er ook niets mee te maken te hebben. De res publica is toch zo veel veiliger als ze beheerd wordt door mensen die er zich toe geroepen voelen? Dat zei Joris Van Severen al en werd herhaald door volgelingen als Frantz Van Dorpe. Het houdt hun biografieën blijvend actueel.
Jan Creve, Frantz Van Dorpe en het Verdinaso, eigen beheer, 103 blz., 21 euro.
Vincent Stuer, Hoogmoed. Van Verdinaso tot verzet, Borgerhoff & Lamberigts, 312 blz., 27,99 euro.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier