Frans filosoof Alain Finkielkraut: ‘We moeten de term “discriminatie” rehabiliteren’
Hij is een van Frankrijks bekendste intellectuelen en schuwt de controverse niet. Met zijn nieuwe boek, La première personne, antwoordt Alain Finkielkraut op de beschuldiging dat hij een reactionair of zelfs een racist zou zijn. ‘We hebben het recht de dichters hoger in te schatten dan de rappers.’
Hijzelf is niet veranderd, meent Alain Finkielkraut. Wel heeft links een andere gedaante aangenomen, nu het antifascisme is ingeruild voor het antiracisme. Hij zegt te lijden onder de verharding van het Franse intellectuele debat, waarin de zwarte lijsten die met de neergang van het communisme waren verdwenen opnieuw zijn opgedoken.
Wat is dan het verband tussen de linkse militant van de jaren 1980 en de man die nu van mening is dat immigratie en multiculturalisme onze beschaving in gevaar brengen? Tussen de mediagenieke intellectueel die vijfentwintig jaar lang ideeëngeschiedenis doceerde aan de de vermaarde Ecole polytechnique en de provocateur die in 2005 tijdens de rellen in de Parijse voorsteden grappen maakte over het haast volledig zwarte Frans nationale voetbalteam? Alain Finkielkraut vindt zichzelf wel consequent: ‘Ik denk niet dat ik nu een andere koers volg.’
Mijn school maakte de leerlingen tot erfgenamen van de Franse en Europese cultuur. Die doelstelling streeft de school vandaag niet meer na.
U bent, in uw eigen woorden, een ‘ecologische conservatief’. Wat betekent dat?
Alain Finkielkraut: Bijna niemand durft zich nog conservatief te noemen. Maar ik verwijs graag naar wat Albert Camus zei toen hij de Nobelprijs kreeg: ‘Elke generatie voelt zich geroepen om een nieuwe wereld te maken, maar mijn generatie weet dat het niet zal lukken. Haar taak is misschien nog groter, ze moet namelijk voorkomen dat de wereld kapotgaat.’ Nooit was dat juister dan vandaag. In het licht van die bedreiging is wat we nodig hebben – ik citeer filosoof Hans Jonas – ‘een ethiek van bewaring, van instandhouding, van verhindering, en niet van perfectionering of vooruitgang’. Dat principe mag niet beperkt blijven tot de aarde. Het moet ook slaan op cultuur, taal, stilte en levenskunst.
‘Met de zogeheten postkoloniale immigratie is het delen van eenzelfde patrimonium door autochtonen en nieuwkomers niet langer vanzelfsprekend’, schrijft u. Waarom?
Finkielkraut: Het onvergelijkbare kun je niet vergelijken. Het is niettemin zo dat ik zelf een kind van immigranten ben. Mijn vader is begin jaren 1930 met zijn ouders en zijn broer in Frankrijk aangekomen. Zij kwamen uit Warschau, waar mijn vader gelukkig was, maar waar het antisemitisme om zich heen greep en er voor hen geen plaats meer was. Tijdens de oorlog is hij naar Auschwitz gedeporteerd. Ook het traject van mijn moeder was heel lastig. Ze hebben elkaar in 1948 in Parijs leren kennen, ik ben een jaar later geboren. Ik heb het geluk gehad naar een school te gaan die zich tot taak stelde de leerlingen te assimileren. Dat wil zeggen: de leerlingen niet versmelten en in eenzelfde mal gooien, maar ze ongeacht hun herkomst binnenleiden in een wereld die ouder is dan zijzelf en ze tot erfgenamen maken van de Franse en Europese cultuur. En dat is een doelstelling die de school vandaag niet meer nastreeft.
Wat heeft de postkoloniale immigratie daarmee te maken? En hoe kan een erfgenaam van de Holocaust daar op die manier tegenaan kijken?
Finkielkraut: Het Zweedse parlementslid Cecilia Wikström heeft een parallel getrokken tussen de situatie van de migranten nu en de Holocaust: ‘Mijn kinderen en kleinkinderen zullen zich afvragen waarom wij niet meer hebben gedaan’, schreef ze, waarmee ze blijk gaf van de obsessie om beter op de huidige situatie te reageren dan de vorige generaties op de Shoah hebben gereageerd. Zweden is dus een open land geworden. Een van de gevolgen is dat Malmö, de derde stad van Zweden, nu judenrein is, er zijn geen Joden meer. De afwijzing van het antisemitisme van gisteren en de wil om het anders aan te pakken, maken dus de weg vrij voor het antisemitisme van morgen. De pers heeft enige tijd nodig gehad om zich rekenschap te geven van dat nieuwe antisemitisme. Dezelfde verblinding manifesteert zich ten opzichte van de migranten, en ik begrijp dat wel. Het zou laaghartig zijn te beweren dat alle migranten die in hun gammele bootjes hierheen komen potentiële daders van een pogrom zijn. Maar dat belet niet dat het fenomeen bestaat en dat we er niet blind voor mogen blijven onder het mom van nobele gevoelens of, erger nog, in naam van het geheugen.
Bent u het ermee eens dat wie de waarden van de Franse republiek en de seculiere samenleving verdedigt niet bang mag zijn om voor islamofoob te worden uitgemaakt?
Finkielkraut: Met het concept van de islamofobie wordt alle kritiek op de radicale islam verdacht gemaakt: islamofoob is een hoofddoekenverbod op school, islamofoob is wie weigert boerka en boerkini te accepteren, islamofoob is wie het primaat van de Franse cultuur in Frankrijk verdedigt. Het doet me denken aan een citaat van Salman Rushdie: ‘Er was iets heel nieuws aan het gebeuren, de opkomst van een heel nieuwe onverdraagzaamheid. Zij verspreidde zich over de hele aarde, maar niemand wilde dat erkennen. Er werd een nieuw woord uitgevonden om de blinden in staat te stellen blind te blijven: islamofobie.’
De gele hesjes kregen snel een grote mond.
U schrijft: ‘De Joden worden er niet meer van beschuldigd door hun Joods-zijn de mensheid te verraden, maar door zich definitief ergens te vestigen zowel hun Joods-zijn als de mensheid te verraden.’ Wie hanteert er dan zo’n discours?
Finkielkraut: De kritiek op Israël heeft sinds enkele jaren een uiterst boosaardig karakter gekregen. Het gaat niet meer om het aan de kaak stellen van de bezetting of om een oproep voor het oprichten van twee staten, maar om de afwijzing van Israël als etnische staat. In het tijdperk van rassenvermenging en gesloopte grenzen worden de Joden ervan beschuldigd tegen de loop van de geschiedenis in te gaan. Ik verzin niets, getuige het kleine incident in februari tijdens een betoging van de gele hesjes op de Boulevard du Montparnasse (waar Finkielkraut op weg naar huis werd belaagd en uitgescholden door betogers, nvdr). Wat verweten ze mij? Dat ik een ‘vuile zionist’ ben. Het is waar dat ik zeer gehecht ben aan Israël, maar ik ijver meer dan ooit voor een regering die werk maakt van een tweestatenoplossing. Toch ben ik uitgemaakt voor vuile zionist, want wat voor een deel van links schandalig is, is het feit dat Israël bestaat, die ‘blauwe plek’, die ‘bloeduitstorting op de schouder van de islam’, zoals Jean Genet het poëtisch heeft verwoord.
In 2005 verklaarde u in de krant Haaretz dat het bijna volledig zwarte voetbalteam van Frankrijk hoongelach veroorzaakt in heel Europa. U hebt zich daarvoor geëxcuseerd. Betekent dit dat u zich anders gedraagt als u in Israël bent?
Finkielkraut: Het interview met Haaretz vond plaats in café Rostand in Parijs. Tegenover mij zat een extreemlinkse journalist met een sterke overtuiging: de rellen in de voorsteden waren volgens hem te vergelijken met de intifada van de Palestijnen. Ik probeerde hem ervan te overtuigen dat die vergelijking helemaal nergens op slaat. Op een bepaald ogenblik zei ik tegen hem: ‘Je kunt niet anders dan constateren dat de grote multiculturele illusie van 1998 aan scherven ligt, het Frankrijk van ‘black, blanc, beur’ bestaat niet.’ Ik vergat even dat het om een interview ging en ik maakte een grap: ‘Vandaag is dat team zelfs niet black, blanc, beur, maar black, black, black.’ Als ik het interview had kunnen herlezen, had ik die grap uiteraard geschrapt. Er zijn van die dingen die je zegt in privékring maar die niet in een krant thuishoren. Ik probeer voortaan niet meer over voetbal te praten.
Toch hebt u enkele maanden geleden nog gezegd niet van het vrouwenvoetbal te houden: ‘Zo zie ik vrouwen liever niet.’ Is dat een boutade of meent u het?
Finkielkraut: Ik had beter gezwegen. Tijdens het wereldkampioenschap waren we niet te gast op een sportief maar op een emanciperend spektakel. Het vrouwenvoetbal werd een ‘overwinning voor de gelijkheid’. En ik moet toegeven dat ik daar niet zo gelukkig mee ben. De verschillen tussen mannen en vrouwen hebben lang gediend om de ongelijkheid te rechtvaardigen. Dat is verleden tijd. Ik vind niet dat we die verschillen nu moeten gaan offeren op het altaar van de gelijkheid.
Wat is het verschil tussen mannen en vrouwen? Zelfs de biologie heeft het moeilijk om daarop een antwoord te geven.
Finkielkraut: Maar zelfs al zou het verschil niet natuurlijk zijn, zelfs al zou het in de cultuur zijn ingebracht door schilders en dichters, waarom zouden we die cultuur dan moeten weggooien? Er is een nieuwe wereld aan het ontstaan, een wereld waarin alles onderling inwisselbaar is. Wel, die wereld maakt me bang.
Zijn die opmerkingen voor u een manier om kritiek uit te oefenen op het nieuwe feminisme?
Finkielkraut: Het valt niet te ontkennen dat de #MeToo-beweging uiterst kwalijk gedrag onder de aandacht brengt. Maar ik sta sceptisch tegenover de heilzaamheid van het verklikken van mogelijke daders. Sociale netwerken of media mogen zich niet in de plaats stellen van de justitie. Ik hou er evenmin van dat galanterie wordt voorgesteld als een incarnatie van mannelijke dominantie.
U pleit voor het recht op nostalgie. Wanneer bent u dat recht gaan uitoefenen?
Finkielkraut: Ik ben nostalgisch geworden toen mijn zoon naar het lyceum ging en ik inzag dat hij geen opleiding kreeg op het niveau van de opleiding die ik had genoten – intussen heeft hij zijn schade wel ingehaald. Toen ik me realiseerde dat de hoon het debat ging beheersen en de plaats had ingenomen van humor en vrolijkheid. En toen ik zag hoe mobiele telefoons onze straten veroverden. Ik denk vaak aan het prachtige vers van Beaudelaire in Aan een voorbijgangster: ‘O jij die ik beminnen zou, o jij die dat goed wist!’ Vandaag kan dat niet meer. De dichter zou eraan zijn voor z’n moeite, de voorbijgangster zou de ogen gefixeerd hebben op het scherm van haar mobieltje. En met die lijst zou ik nog lang kunnen doorgaan.
Sedert de jaren 1980 hebt u nogal wat kritiek op de tijd waarin u leeft. Is er een periode in de geschiedenis die u perfect zou zijn bevallen?
Finkielkraut: Als ik de reactionair was voor wie men mij vaak houdt, dan zou ik Talleyrand citeren: ‘Wie het ancien régime niet heeft gekend, weet niet wat het goede leven is.’ Maar aangezien ik geen reactionair ben, zeg ik u dat het intellectuele leven in Frankrijk een stuk aangenamer was in de jaren 1980 en 1990. De totalitaire illusie was compleet verdampt en de mensen praatten met elkaar. Maar een beetje later waren de muren er terug.
Hebben de begrippen links en rechts voor u nog enige betekenis?
Finkielkraut: Links zou voor mij nog betekenis hebben als het de school, de republiek, de natie en de veiligheid niet had opgegeven, en als het gelijkheid niet zou verwarren met egalitarisme. Links en rechts lijden allebei aan dezelfde kwaal, namelijk dat ze de realiteit uitsluitend in economische termen bekijken. Dat de economie belangrijk is, wist Tocqueville al: de passie voor het welzijn is de belangrijkste of zelfs de enige passie van de democratieën. Feit is dat de politiek vandaag niet uitsluitend ten dienste mag staan van de economie, de politiek moet ook de beschaving dienen. En op enkele uitzonderingen na ben ik er niet zeker van dat links, rechts – of president Emmanuel Macron, die zich links noch rechts noemt – zich daar terdege van bewust zijn. Vandaar dat ik afstand neem van het huidige politieke aanbod.
U gaat niet stemmen?
Finkielkraut: Jawel, en ik heb niet voor Marine Le Pen gestemd in 2017.
Hebt u contact gehad met Emmanuel Macron?
Finkielkraut: Ik heb hem ontmoet op een diner enkele weken voordat hij zijn kandidatuur bekendmaakte. Hij is een man die wil verleiden en die weet hoe hij dat moet doen. Hij kijkt je in de ogen en spreekt je aan. Ik heb Macron proberen uit te leggen dat de tegenstelling conservatief-progressief me niet relevant lijkt omdat conservatisme geen synoniem hoeft te zijn van immobilisme: we moeten handelen om te redden wat er te redden valt. Zijn reactie: ‘Dat is zeer interessant, ik ga daarover nadenken.’ Maar ik denk niet dat ik hem op dat punt heb kunnen beïnvloeden.
Later heb ik hem teruggezien toen Michel Houellebecq het Légion d’honneur kreeg overhandigd. Wij waren met een twintigtal aanwezig op het Elysée. Hij is twee uur gebleven. Ook toen gaf hij blijk van zijn grote gave de mensen de indruk te geven dat hij er voor hen is. Hij heeft me ook opgebeld na het incident met de gele hesjes. Wij hebben een halfuur lang gesproken en hij zei me dat hij zich zorgen maakt om de migratiedruk, ook al had ik niets gevraagd.
Hoe kijkt u nu naar de beweging van de gele hesjes?
Finkielkraut: In het begin heb ik de gele hesjes gesteund omdat het ging om een spontane en waardige manifestatie van het verwaarloosde Frankrijk: van kleine steden als Issoudun en Villeneuve-sur-Lot, waarvoor geen aandacht was omdat alle ogen strak gericht waren op de grote steden en de achterstandswijken. Plots trokken mensen een fluohesje aan om duidelijk te maken: wij bestaan, ons leven is niet gemakkelijk. Ze trokken naar de rotondes, symbolen van het tijdperk van de grote verkeersstromen, en maakten er dorpspleinen van. Maar de beweging is snel ontaard door de te grote media-aandacht. De betogingen werden integraal uitgezonden op televisie, net zoals de etappes van de Ronde van Frankrijk. De leiders werden geïnterviewd, ze kwamen op alle televisiezenders en kregen een grote mond. Dat is jammer, er is iets verloren gegaan. Vervolgens heeft het ‘soralisme’ (de extreemrechtse ideologie van de Zwitsers-Franse samenzweringstheoreticus Alain Soral, nvdr) de gele hesjes in zijn greep gekregen. En plots werd het zionisme een van de belangrijkste grieven van het perifere Frankrijk. Dat stemt me uiteraard verdrietig, maar het zou niet verstandig zijn om de beweging te miskennen. Dit Frankrijk, dat in kleine vrijstaande huizen woont en niet door de schoonheid van de wereld wordt omringd, verdient onze aandacht.
Ik hou er niet van dat galanterie wordt voorgesteld als een incarnatie van mannelijke dominantie.
In augustus 2017 schreef u in het weekblad L’Obs dat president Macron ‘in het kader van de grote strijd tegen de discriminatie in één ademtocht schrijver Jean Giono en de hiphop van IAM, de literatuur en de rappers prijst’. Gooit hij alles op één hoop?
Finkielkraut: Hij zegt ons dat er geen Franse cultuur is, maar alleen een cultuur in Frankrijk. En hij heeft de neiging om alles op dezelfde voet te plaatsen. Maar wij zijn er niet om alles over te leveren, we zijn er om een selectie te maken. We moeten alle vormen van racisme bestrijden, maar we moeten ook de term ‘discriminatie’ rehabiliteren. Discrimineren, in de betekenis van ‘onderscheid maken’, is oordelen, en oordelen is een essentiële activiteit van de mens.
We moeten onderscheid maken tussen ideeën, niet tussen personen?
Finkielkraut: We kunnen het oeuvre van de ene boven dat van de andere verkiezen. We hebben het recht de dichters hoger in te schatten dan de rappers. Dat is zelfs onze plicht.
Aan welk oeuvre werkt u zelf?
Finkielkraut: Dat weet ik niet.
U bent geen schrijver, zegt u.
Finkielkraut: Ik weet niet wat ik ben. Ik heb geen enkele zekerheid. Ik weet alleen dat ik het als mijn taak zie om te zoeken naar de waarheid en te blijven zeggen wat ik denk, wat de gevolgen daarvan ook mogen zijn.
© L’OBS p>
Vertaling en bewerking Han Renard p>
Alain Finkielkraut h2>
– Geboren in 1949 p>
– Franse filosoof van Pools- Joodse origine, beïnvloed door Emmanuel Levinas, Hannah Arendt en Milan Kundera p>
– Doceerde ideeëngeschiedenis aan de Ecole Polytechnique in Parijs p>
– Presentator van het veelbeluisterde radioprogramma Répliques op France- Culture p>
– Lid van de Académie française p>
– Auteur van vele boeken, waaronder Le Juif imaginaire (1987, ‘De ingebeelde Jood’), La defaite de la Pensée (1987, ‘De ondergang van het denken’), L’identité malheureuse (2013, ‘De ongelukkige identiteit’) p>
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier