Patrick Loobuyck
‘Foute meningen moeten niet verboden, maar bestreden worden’
Aan de hand van het werk van John Stuart Mill heeft filosoof Patrick Loobuyck het over de vrijheid van meningsuiting. ‘Wat doen we dan met moreel of wetenschappelijk foutieve meningen waarvan we zeker weten dat ze ons niets meer zullen bijbrengen?’
Gezien je dit hier op het internet leest, ga ik er vanuit dat je de vrijheid van meningsuiting belangrijk vindt. Je zoekt informatie om bij te leren en je een beter oordeel over de wereld te vormen. Je las op sociale media ongetwijfeld ook al dingen waar je het niet mee eens bent. Hier en daar botste je waarschijnlijk zelfs op belachelijk foute of ronduit kwetsende meningen. Wat moeten we daarmee?
Hier zijn we er alvast al een tijdje van afgestapt om mensen zomaar te vervolgen, te straffen of juridisch het zwijgen op de leggen omwille van een bepaalde mening waar we het oneens mee zijn. Dit is niet altijd zo geweest. De vrijheid van meningsuiting is een laatkomer in de geschiedenis. Ze krijgt pas in de 19de eeuw echt voet aan de grond, bijvoorbeeld in de Belgische Grondwet. Later is ze ook verankerd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (1950).
Discussies
Toch is de kous niet af. Geregeld is er een kwestie die opnieuw doet nadenken over de vraag wat wel en niet gezegd mag worden. In Nederland is een verongelijkte Geert Wilders veroordeeld omdat hij zijn publiek in 2014 “minder, minder, minder Marokkanen” liet scanderen.
Eerder had hij zich ook al moeten verantwoorden voor de rechter omdat hij de islam met nazisme had vergeleken. Het is diezelfde Wilders echter die dan weer de Koran wil verbieden en een hoogleraar uit zijn functie wil laten ontheffen omdat die gezegd had dat Wilders’ PVV een “klassiek fascistisch verhaal” brengt.
Maar er zijn tal van andere issues. In België is het verspreiden van racistische opvattingen strafbaar en mag je de holocaust niet ontkennen of minimaliseren. Zowel in Nederland als in België waren politici vragende partij om het salafisme te verbieden. En verder: mogen we ook God en zijn profeten beledigen (blasfemie) en moeten seksistische meningsuitingen bestraft worden?
Mill
Om ons in het debat te oriënteren haal ik er een van mijn lievelingsfilosofen bij: John Stuart Mill. Hij schrijft in 1859, geïnspireerd door zijn vrouw die dan net overleden is, het boekje On Liberty. Het is ook in het Nederlands vertaald en nog steeds lezenswaardig. Mill pleit er voor een brede invulling van de vrijheid van meningsuiting. Ook al denken miljoenen mensen A , als u denkt dat B het geval is, dan heb je evenveel vrijheid om te spreken dan die miljoenen andere mensen.
Mill ontwikkelt een specifiek argument. Hij wijst er ons op dat we eindige en feilbare wezens zijn. Wie durft beweren over alles de volledige waarheid in pacht te hebben? Zeker als het gaat over ethiek, levensbeschouwing, politiek en de vraag hoe we best (samen)leven sluiten we maar beter niet uit dat we van anderen kunnen leren. Dus als jullie mij zouden censureren, dan doen jullie op de eerste plaats jullie zelf en jullie nageslacht tekort, want wie weet heb ik niet iets te vertellen dat bijdraagt aan jullie zoektocht naar waarheid en betekenis? Laat daarom duizend bloemen bloeien.
Maar wat doen we dan met moreel of wetenschappelijk foutieve meningen waarvan we zeker weten dat ze ons niets meer zullen bijbrengen: de holocaust heeft niet plaatsgevonden, de aarde is geschapen op 23 oktober 4004 voor Christus, diersoorten zijn niet geëvolueerd… Ook deze meningen, zo schrijft Mill, moet je niet censureren. Ze kunnen dienen om de waarheid levendig te houden en niet te laten verstenen tot ‘een dood dogma’. Foute meningen moeten niet verboden, maar bestreden worden. Maak van de nood een deugd. Grijp de mening van holocaustontkenners aan om de gruwel van WOII in herinnering te brengen. Grijp de mening van creationisten aan om de plausibiliteit van de evolutietheorie uit te leggen. Grijp het shariagedweep van salafisten aan om de democratie te versterken en de uitgangspunten opnieuw toe te lichten.
Ook kwetsende, aanstootgevende meningen moeten kunnen, merkt Mill terecht op. De reden is eenvoudig: zich beledigd weten is een te subjectief gevoel om daar de vrijheid van meningsuiting op af te stemmen. Ik geef het u op een briefje: wie de bandbreedte voor de vrijheid van meningsuiting laat bepalen door de mensen met de langste tenen, zal niet veel vrijheid overhouden. En misschien is ook dit wel het overdenken waard: een mening uiten zonder moedwillig veel te kwetsen is een uiting van beschaving, maar zich niet al te snel gekwetst weten evenzeer.
Grens
Mill formuleert wel een duidelijke grens. Aanzetten tot haat en geweld, oproepen tot het toebrengen van schade aan anderen, deze dingen vallen buiten de vrijheid van meningsuiting. Je mag de holocaust ontkennen, maar je mag niet oproepen tot een nieuwe holocaust. Je mag homoseksualiteit zondig vinden, maar je mag niet oproepen om homo’s lastig te vallen. Wilders mag de Koran op gelijke voet zetten als Mein Kampf, maar hij mag niet oproepen om moslims uit te sluiten en aanzetten tot haat en geweld. Salafisten mogen dan weer beweren dat de westerse samenleving verderfelijk is en westerse vrouwen sletten zijn, ze mogen niet aanzetten tot haat, geweld of discriminatie tegen niet-moslims of vrouwen die niet volgens hun opvatting van de islam leven. Niemand moet de Duivelsverzen van Salman Rushdie een goed boek vinden, maar oproepen om de auteur te doden zoals Ayatollah Khomeini deed in 1989 en in 2016 nog eens herhaald is door de Iraanse staatsmedia, dat kan natuurlijk niet.
Moraal van het publieke debat
Mill formuleert in zijn boekje ook enkele regels inzake het publieke debat. Zo is het hoogst ongepast om op de man te spelen in plaats van op de bal. Probeer ook altijd het standpunt van je tegenstander juist weer te geven en maak er geen karikatuur van. En het is niet omdat je kwetsende uitspraken mag doen dat je niet eerst eens kunt nadenken over de manier waarop je je het best in het debat begeeft en bijvoorbeeld ook rekening kan houden met machtsverhoudingen. De moraal van het publieke debat is natuurlijk niet juridisch afdwingbaar, maar ze is daarom niet minder belangrijk. Spijtig dat zij die zich op Mill beroepen om de vrijheid van meningsuiting te verdedigen, deze paragrafen vaak ongelezen laten en de moraal van het publieke debat al te vaak dode letter blijft.
Patrick Loobuyck, Hoogleraar levensbeschouwing, Centrum Pieter Gillis, UA. Gastprofessor politieke filosofie aan de UGent. In mei 2017 verscheen van hem Samenleven met Gezond Verstand (Polis).
Universiteit van Vlaanderen: wetenschap in klare taal voor u uitgelegd
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier