Experts kritisch voor taaladvies Ben Weyts: ‘Het heeft geen enkele zin om ouders gebroken Nederlands te laten spreken’
Vlaams Minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) lanceerde afgelopen maandag een ‘warme oproep’ aan ouders van anderstalige leerlingen om ‘ook thuis na 15.30 uur en in het weekend Nederlands te spreken’. Experts reageren afwijzend. ‘Eigenlijk maak je het de leerkrachten op die manier net moeilijker.’
Afgelopen maandag publiceerde het kabinet van minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) cijfers over het verschuivende taallandschap in het Vlaamse onderwijs. Volgens Statistiek Vlaanderen had 24 procent van de kleuters en 21 procent van de lagereschoolleerlingen tijdens het afgelopen schooljaar een andere thuistaal dan het Nederlands. Daarbij deed Weyts ook een opmerkelijke oproep aan de ouders. ‘Wie kiest voor de toekomst van zijn kinderen, die kiest ervoor om ook thuis na 15.30 uur en in het weekend Nederlands te spreken’, aldus de minister.
Het idee gaat al langer mee. Ook Hilde Crevits (CD&V) duidde tijdens een interview met Het Nieuwsblad in 2017 al op ‘een gigantische kloof in resultaten tussen wie thuis Nederlands spreekt en wie thuis Turks of Arabisch spreekt’. In datzelfde interview was Crevits ook kritisch voor ‘perfect geïntegreerde meisjes’ die, nadat ze zijn afgestudeerd, ’terugkomen met kindjes die geen woord Nederlands meer spreken’.
Weyts benadrukt via zijn woordvoerder dat hij de ouders nergens toe wil verplichten en noemt het initiatief ‘een positieve oproep’. ‘Zeker in de schoolvakanties is het niet voor elk kind zo behulpzaam om geen Nederlands te horen’, aldus woordvoerder Michaël Devoldere. Gevraagd met welk wetenschappelijk bewijs de minister zijn oproep staaft, wordt verwezen naar PISA, het grootschalige vergelijkende onderzoek dat elke drie jaar peilt naar de leesvaardigheid, wiskundige en wetenschappelijke geletterdheid van vijftienjarigen. ‘Uit de PISA-resultaten blijkt dat de kloof tussen autochtone en allochtone leerlingen in één klap halveert zodra het allochtone gezin thuis Nederlands spreekt’, aldus Weyts.
Taalexperts benadrukken nochtans dat het geen goed idee is om anderstalige ouders aan te moedigen om thuis Nederlands te spreken. ‘Uw minister heeft het bij het verkeerde eind’, zegt Leonie Cornips, die aan het Meertens Instituut in Amsterdam onderzoek doet naar variatielinguïstiek en meertaligheid. ‘Het is voor kinderen in de eerste plaats belangrijk om minstens één taal goed te beheersen. Het duurt doorgaans vier jaar voor een kind de grammatica van een taal heeft verworven. Als je tijdens de eerste vier levensjaren dus gebrekkig Nederlands zou leren, ontneem je kinderen de kans om een volwaardig taalsysteem op te bouwen. Voor wie op die leeftijd geen taal volledig heeft aangeleerd, wordt het moeilijk om die nog aan te leren.’ Ook Jean-Marc Dewaele, professor meertaligheid aan de Birkbeck University of London en voormalig directeur van de International Association of Multilingualism, vindt het idee om anderstaligen Nederlands met hun kinderen te laten spreken totale onzin: ‘Het heeft geen enkele zin om ouders gebroken Nederlands te laten spreken met hun kinderen.’
Voor dat leerproces hebben kinderen uiteraard input nodig. Toch is het niet zo dat méér Nederlands automatisch resulteert in meer taalvaardigheid, benadrukken experts. Meer taalcontact leidt immers niet noodzakelijk tot meer taalvaardigheid. ‘Dat geldt enkel als de input goed is’, zegt Folkert Kuiken, die als meertaligheidsonderzoeker verbonden is aan de Universiteit Amsterdam. ‘Als de ouders het Nederlands onvoldoende beheersen, leren ze hun kinderen allerlei fouten aan die moeilijk te corrigeren zijn. Eigenlijk maak je het de leerkrachten op die manier net moeilijker.’ Ouders moeten al een behoorlijk niveau bereiken eer Nederlands spreken zin heeft, benadrukt Kuiken. ‘Het niveau Nederlands dat je na een inburgeringscursus verondersteld wordt te kennen, is daarvoor veel te laag. Eigenlijk heeft Nederlands praten pas zin als je minstens het niveau B2 behaalt.’ In het Europees Referentiekader voor de Talen is B2 het niveau waarbij taalgebruikers vlot genoeg een taal beheersen om hedendaagse literatuur te begrijpen.
Geen causaal verband
Ook het argument van de PISA-scores snijdt volgens experten geen hout. Het is wel degelijk zo dat leerlingen die aangeven thuis Nederlands te spreken op alle drie de PISA-tests beter scoren dan zij die aangeven een andere taal te spreken. Ook gecorrigeerd voor het opleidingsniveau van de ouders bedraagt de score bijna 40 punten, wat ongeveer overeenkomt met een volledig schooljaar. Toch klopt het niet dat de thuistaal de oorzaak is voor die lagere score, waarschuwt Piet Van Avermaet, die als directeur van het Steunpunt Diversiteit & Leren van de Universiteit Gent gespecialiseerd is in meertaligheid. ‘Iedereen met een basisvorming statistiek weet dat er een verschil is tussen correlatie en causaliteit. Dit is een beginnersfout.’
In eerste instantie haalt Van Avermaet ‘methodologische problemen’ aan. ‘De wijze waarop ’thuistaal’ in de PISA-test vroeger werd gemeten, was onvoldoende genuanceerd om het verschil tussen die twee groepen te meten’, legt hij uit. ‘Tot voor kort kon je maar één taal invullen als thuistaal. Turkse Belgen moesten dus ofwel Nederlands, ofwel Turks invullen, zelfs als ze thuis beide talen spraken.’ Van Avermaet stelt dat het voor thuistaalonderzoek beter is om een schaal te gebruiken, waarbij je kunt peilen hoe vaak de verschillende talen gesproken worden. ‘Dat PISA-leerlingen invulden dat ze thuis een andere taal spraken, betekende dus níét dat er géén Nederlands wordt gesproken.’ In 2018 voerde PISA een iets genuanceerdere weergave in, waarbij kinderen konden aangeven of ze thuis ‘overwegend Nederlands’, ‘overwegend een andere taal’ of ‘verschillende talen’ spraken. ‘Daaruit bleek dat jongeren die aangeven dat ze thuis beide talen spreken het beter doen dan kinderen die aangeven dat ze meestal Nederlands spreken’, aldus Van Avermaet. ‘Dat pleit dus tegen het pleidooi van de minister.’
‘En zelfs als er inderdaad een causaal verband zou zijn tussen thuistaal en cognitieve scores’, vervolgt Van Avermaet, ‘dan is het nog geen bewijs dat vragen om thuis Nederlands te spreken tot betere resultaten zou leiden. Als het inderdaad zo zou zijn dat méér Nederlands thuis voor betere resultaten zorgt, dan zouden immers ook autochtone leerlingen – die thuis dus Nederlands spreken – van wie de ouders een laag opleidingsniveau hebben hoog scoren op cognitieve tests. Maar dat is dus niet zo.’
‘Er is wel degelijk een taalprobleem’, benadrukt Van Avermaet. ‘Er is een mismatch tussen het repertoire dat thuis wordt gesproken en het repertoire dat op school wordt gebruikt. Dat repertoire is afhankelijk van de sociale groep waarin kinderen opgroeien. Kinderen die opgroeien in een hogere sociaal-economische groep, komen meer in contact met het soort taal waarmee je op school wordt geconfronteerd. Bij kinderen die opgroeien in een omgeving waar het schoolse repertoire minder aanwezig is, is het minder waarschijnlijk dat die kinderen succesvol zijn op school.’ Dat taalprobleem wordt niet opgelost door ouders aan te sporen Nederlands te praten, aldus Van Avermaet. ‘Het is naïef om te denken dat ouders zich dat schoolse repertoire zomaar plots eigen kunnen maken, zeker als ze anderstalig zijn. Dat leren kinderen het best op school.’
Er zijn heel wat dingen die anderstalige ouders kunnen doen om hun kroost te stimuleren. ‘Het allerbelangrijkste is véél spreken’, aldus Dewaele. ‘Hoe rijker en gevarieerder het taalaanbod, hoe meer de kinderen oppikken. Wélke taal er veel gesproken wordt, maakt eigenlijk niet uit. Kinderen zijn perfect in staat om meerdere talen tegelijk te leren.’ Folkert Kuiken pleit ook voor méér voorleesmomenten (‘in om het even welke taal’). Cornips benadrukt dat ouders die vloeiend twee talen spreken geen enkele remming hoeven te voelen om hun kind tweetalig op te voeden. ‘Maar doe het niet als je gebrekkig Nederlands spreekt. Dan zorg je er beter voor dat je kind goed zijn moedertaal beheerst, en laat je het best aan de school over om goed Nederlands aan te leren.’
Van Avermaet waarschuwt dat het advies van de minister tot victim blaming kan leiden. ‘Het gevaar bestaat dat je hiermee de perceptie creëert dat de lagere scores de schuld zijn van ouders die geen Nederlands spreken met hun kinderen. Zoals ik al zei: daarvoor bestaat geen enkele evidentie.’
Gevraagd naar een reactie benadrukt Weyts’ woordvoerder Michael Devoldere dat ‘de huidige aanpak, waar sommige experts zo fervente verdedigers van zijn, simpelweg niet werkt. Onze resultaten blijven achteruitgaan. Er zal dus wel iets moeten gebeuren.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier