Examenvraag: hoe lager je sociale klasse, hoe minder lang en gezond je gemiddeld leeft. Hoe komt dat?
In de blokmaand juni presenteert Knack authentieke examenvragen van Vlaamse professoren en de antwoorden voor een 10, 14 en 20 op 20. Deze week: hoe lager je sociale klasse, hoe minder lang je gemiddeld leeft en hoe minder lang gezond bovendien. Hoe komt dat?
De vraag
Hoe lager je sociale klasse, hoe minder lang je gemiddeld leeft en hoe minder lang gezond bovendien. Hoe komt dat?
De vraagopsteller
Professor ongelijkheid in de gezondheidszorg (UGent) Sara Willems
Het vak
Eerste bachelor geneeskunde: medische sociologie
10/20
‘”Eigen schuld”, zeg je, want je kent laagopgeleiden die niet roken, gezond eten en daarmee 88 zijn geworden? 2 op 20 krijg je dan. Omdat je naam juist geschreven is. Individuen bestaan er in alle mogelijke variaties, maar sociologie is een wetenschap over mechanismen, op populatieniveau.
Positie op de sociale ladder meten we af aan opleidingsniveau of gezinsinkomen. Wie hoger op de ladder staat, heeft telkens een gradueel hogere kans op langer en langer gezond leven dan wie lager staat. Er is dus niet alleen een gezondheidsverschil tussen arm en rijk, maar zelfs één tussen de hoge en nog hogere klasse. Dat moet je weten. Al mag je de redenering natuurlijk wel ontwikkelen vanuit de positie van mensen in armoede.
Voor een voldoende wil ik drie usual suspects horen. Sociale selectie is een eerste oorzaak van minder lang leven. Mensen komen lager op de ladder door aangeboren of chronische gezondheidsproblemen. Ziekte maakt arm. Je hebt gestudeerd, maar krijgt multiple sclerose op je dertigste? Dan wordt het moeilijk. Geen werk meer, hoge gezondheidskosten.
Hoe lager op de ladder, ten tweede, hoe minder toegang je hebt tot gezondheidszorg. Ondanks de sociale tegemoetkomingen geven 9 op de 10 Belgen aan dat ze het voorbije jaar gezondheidszorg hebben uitgesteld omdat ze die niet kunnen betalen. De tandarts, bijvoorbeeld.
De derde oorzaak is de belangrijkste. Hoe lager op de ladder, hoe meer je aan gezondheidsrisico’s bent blootgesteld. Je woont wellicht in een minder gezonde woning. Met meer schimmel, meer toxische stoffen – loodhoudende verf in plaats van bioverf, bijvoorbeeld. Er wordt ook meer gerookt in je omgeving. In je woonbuurt hangt meer fijnstof en er zijn minder verkeersdrempels, wat het risico op een ongeval vergroot. De risico’s gaan ook over leefstijl: zelf meer roken, minder groenten en fruit eten, minder bewegen.’
14/20
‘Die gezondheidsrisico’s zijn natuurlijk geen individuele keuzes: gemiddeld gesproken zijn ze de resultante van achterliggende mechanismen. Voor een 14 op 20 wil ik ook het verhaal van de “oorzaak achter de oorzaak” horen. Voor mensen bovenaan op de ladder, met hun vaardigheden en verleden, lijkt het simpel: koop gezond eten in de plaats van sigaretten. Maar dat individuele schuldmodel is compleet voorbijgestreefd. Mensen in armoede roken vaker, zeer zeker. Waarom? Voor een deel is de verklaring: jong gezien, oud gedaan. Maar het is ook een vorm van coping of stresscompensatie. Als ik stress heb, ga ik naar de yoga. Wie lager op de ladder staat, heeft niet alleen andere manieren gezien om die te compenseren, maar heeft vooral ook meer stress dan de ceo bovenaan op de ladder. Niet de stress van een bedrijf leiden, wel de constante spanning van overleven. Financiële stress, psychosociale stress. En wie ongelukkig is, sterft sneller.
Wie lager op de ladder staat, heeft meer stress dan de ceo bovenaan op de ladder
Voor een 14 leg je daarnaast ook het levensloopeffect uit. Het risico op ziek worden cumuleert gedurende je leven, en sterker naarmate je lager op de ladder zit. Je kunt dat risico voor een deel goedmaken, maar nooit helemaal. Stel dat je opgroeit in armoede en toch een diploma behaalt, boekhouder wordt en in je bedrijf naast een andere boekhouder zit met hetzelfde inkomen, dezelfde woning – alles hetzelfde, alleen is hij niet in armoede opgegroeid – dan overlijd jij statistisch gezien sneller dan hij.
Een derde achterliggend mechanisme is de ongelijke verdeling van macht en middelen. Hoe lager op de sociale ladder, hoe minder controle je bijvoorbeeld hebt over je leefomgeving. Waarom liggen er in residentiële wijken meer verkeersdrempels? Hoogopgeleiden zijn mondiger en organiseren zich beter, bijvoorbeeld in een buurtcomité.’
20/20
‘Wie écht hoog wil scoren, legt ook het verband met Wilkinson & Pickett. Uit hun onderzoek blijkt dat ongelijke verdeling van macht en middelen niet alleen speelt op het niveau van individuen en groepen, maar ook op dat van samenlevingen als geheel. In een land dat al rijk is, verkleint extra economische groei op een gegeven moment de sociale ongelijkheid in gezondheid niet meer. Tenzij die groei sterker herverdeeld wordt. Je plaats op de sociale ladder bepaalt hoelang en hoe gezond je leeft, maar ook de hoogte van de ladder is dus van tel. In landen waarin de afstand tussen laag en hoog groter is, spelen de bovenvermelde effecten navenant sterker.
Diepgaandere analyse bij het levensloopeffect, ten slotte, brengt de epigenetica. Bij twee mensen met eenzelfde genetische voorbestemming voor onder meer de ziekte van Crohn, obesitas, diabetes en leukemie ontwikkelt de ene die aandoening wel en de andere uiteindelijk niet. Welnu, recent is aangetoond dat leefomstandigheden de spreekwoordelijke schakelaar kunnen zijn die zo’n gen aan- of uitzetten. Ongezond leven verandert niet het DNA zelf, wel de eiwitten erop die het activeren. Wie met zo’n geactiveerd gen kinderen krijgt, geef dat geactiveerde gen – en dus een hoger risico op de aandoening – aan hen door.
Mensen die laag op de ladder staan, hebben dus een verhoogd risico op een aandoening (blootstelling), dat cumuleert naarmate ze ouder worden (levensloopeffect) en dat ze bovendien – bij geactiveerde genetische voorbestemming – doorgeven aan hun kinderen.’
De anekdote
‘In achttien jaar doceren heb ik studenten almaar meer dingen met zich zien meebrengen naar het examen. Een student die zich installeerde met zijn boterhammendoos, een doos berenkoeken én een thermosfles koffie: dat was het kantelmoment. Ik heb er korte metten mee gemaakt. “Je hebt niets nodig,” zeg ik vooraf, “behalve één balpen, een studentenkaart en een fles water als het warm is.” Een klein flesje, want wie een liter water drinkt, moet – o ja – naar de wc, natuurlijk. (lacht) Ik heb vierhonderd studenten in het auditorium, toezicht wordt anders onmogelijk.
Al wat ik collecteer, geef ik achteraf uiteraard wel terug. Gelukbrengers, bijvoorbeeld. Van één studente ooit tien in totaal. Ze had ze netjes op een rij voor zich uit gesorteerd: een klein wekkertje (van haar moeder), een pierrotje (van haar lief) enzovoort.’
De examenvraag
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier