Dichter Benno Barnard: ‘Je vrouw met “mokkel” aanspreken is een aan te bevelen praktijk’

© .
Bart Cornand

In de even toegankelijke als aangrijpende dichtbundel Het trouwservies omarmt Benno Barnard zijn hele oeuvre en zijn woelige leven. Knack zocht hem op in Engeland voor een gesprek over zijn vertrek uit België, de rituele liefde en het verlies van een kind.

‘Kom hier, domme hond. Domme hond. Míjn domme hond!’ Benno Barnard krabt zijn oude bordercollie, Roffel, liefhebbend achter de oren. Hij kijkt me aan. ‘Zegt u mij eens: welk intelligent wezen is er nu áltijd gelukkig?’

Soms gelukkig zou ook al goed zijn. Je zou de dichter er bijna van verdenken wanneer je hem goedgekleed door ‘het schapenland’ rond het dorpje Brede in het Engelse East Sussex ziet wandelen. Schapenhond aan zijn zijde, een plagerig praatje makend met de barmeid van de lokale herberg. Na een leven als literaire mogol in Antwerpen in de jaren negentig en als polemist in het taalgrensdorp Sint-Agatha-Rode in de jaren tweeduizend trok Barnard zich drie jaar geleden terug in het land waar hij zijn vroege kindertijd doorbracht: het leven net over het Kanaal, met zijn glooiende landschappen, zijn welvoeglijkheden, zijn Queen’s English. Zijn begraafplaats, ook. Naast de duizend jaar oude kerk van Brede, een gehucht zo klein dat de huizen er geen nummer maar een naam hebben, ligt Barnards dochter begraven.

Ik heb altijd met België gedweept, maar ik was het verschrikkelijk beu.

Ik ontmoette haar voor het eerst toen ze drie was. Het meisje op mijn heup had een donkerbruine huid en een glimlach die je klaterend aan scherven liet vallen: Anna werd van een miserabel leven in een Indiaas weeshuis gered en kwam voor adoptie naar een ingewikkeld land met een taalgrens en ouders met buitenlandse paspoorten. Het leven van Benno, Nederlander van geboorte, zijn vrouw Deanne (‘Joy’ geheten in zijn werk) uit New York State, en zoon Christopher zou danig hertekend worden. Wat volgde, was een verhaal van wat onder hulpverleners ‘bodemloosheid’ wordt genoemd: hoezeer je sommige adoptiekinderen ook vertelt dat je van hen houdt, het is nooit genoeg. Mettertijd begon ze te stelen, loog ze, liep ze meermaals van huis weg. Een verhuizing naar de Amerikaanse familie bleek de oplossing. Tot ze op 18 december 2016 omkwam bij een verkeersongeval in Indiana.

Het werd nog stiller in Brede.

Bijna een jaar later publiceert Benno Barnard een nieuwe gedichtenbundel, Het trouwservies. Het is verleidelijk om daar, net als in de foto’s in zijn ‘John and Mary West’-huis tegenover de kerk, overal het gezicht van zijn dochter in te zien. Maar de eerlijkheid gebiedt: deze gedichten waren al klaar voordat hij afscheid van haar moest nemen. Een mens zou een theoretische discussie kunnen voeren over de spanning tussen veranderende betekenissen en de intentie van de auteur. Maar de werkelijkheid is dat deze auteur het ook allemaal niet meer weet.

Het trouwservies is opvallend toegankelijke poëzie van een dichter van 62 die vertelt over zijn lyrische leven, zijn Europa, zijn geliefde vrouw en zijn zoon. Hard in zijn confessie, soms, maar het leest als een accolade rond alles wat hij tot nu toe heeft geschreven. Het trouwservies behoort tot Barnards beste werk – het is geen toeval dat het na tien dagen al een tweede druk kreeg.

Tot laat op de avond en vroeg in de ochtend zitten we samen aan de keukentafel. Op de vensterbank zit een roodborstje, de tuin lijkt een decor uit Peter Rabbit van kinderschrijfster Beatrix Potter. Soms gelukkig is ook al goed.

U bracht uw eerste levensjaren in Engeland door. Wat is uw vroegste herinnering?

Benno Barnard: Een station vol wolken van de stoomtrein. Het Engeland waar ik in 1956 in terechtkwam, was erg verarmd door de oorlog. Een gevolg daarvan was dat de elektrificatie van het platteland traag op gang kwam. Nog altijd zeggen vrienden die op bezoek komen vaak dat je hier een soort jarenvijftigsfeer terugvindt.

Mijn vader (dichter Guillaume van der Graft, nvdr.) zou in Engeland het religieuze drama bestuderen, zoals dat onder andere beoefend werd door T.S. Eliot. Zo heeft hij Eliot ontmoet, wat dan weer verklaart waarom ik het visitekaartje van Eliot bezit met daarop enkele krabbels die hij met potlood voor mijn vader heeft gemaakt. En zo kom ik ook uit bij W.H. Auden en Philip Larkin en Iris Murdoch, die hij allemaal gekend heeft. Mijn ouders zouden dolgraag in Engeland gebleven zijn, maar dat bleek economisch niet haalbaar. Ze keerden terug naar Amsterdam, maar toen kwamen er twee crisissen: Suez in Egypte en de Russen die Hongarije binnenvielen. In de paniek van mensen die elf jaar eerder de Tweede Wereldoorlog hadden meegemaakt, zijn mijn ouders toen onmiddellijk weer het Kanaal overgestoken. Als het oorlog werd, waren ze toch beter af in Engeland.

Kunnen Nederlanders het zo goed met Britten vinden vanwege het gedeelde koloniale verleden?

Barnard: En dan vooral de gedeelde maritieme geschiedenis, ja. Het rare is dat ik in Engeland nooit meemaak wat ik in Vlaanderen dertig jaar lang iedere dag heb meegemaakt: dat ik werd vastgepind op mijn nationaliteit. Ik voel me hier nóóit een buitenlander. En als ze het al ontdekken dat ik Nederlander ben, dan wekt dat alleen maar sympathie. We hebben wel een paar oorlogjes gevochten – een soort van cricket, nietwaar? – en die hebben de Nederlanders uiteindelijk verloren, dus dat is in orde. Een Nederlander is voor de Engelsen een primitievere vorm van Engelsman. Ze praten een beetje raar, maar gelukkig kennen ze allemaal redelijk Engels, de mentaliteit is zeer verwant en de humor ook: je zegt het tegendeel van wat je bedoelt.

Dichter Benno Barnard: 'Je vrouw met
© .

Vlamingen kunnen daar doorgaans slecht mee om.

Barnard: Nee toch? Dat is me in Vlaanderen vaak zuur opgebroken, en telkens dacht ik: hoe kan ik nu zo stom zijn om diezelfde fout te blijven maken?

Heeft de verhuizing naar Engeland u rust gegeven?

Barnard: Een zekere rust, ja. Hoewel ik er vele vrienden en twee beminde steden – Antwerpen en Brussel – heb achtergelaten, was ik België verschrikkelijk beu.

Vanwege de communautaire relsfeer, en de bedreigingen die u kreeg van Sharia4Belgium?

Barnard: Nou… Wij waren naar een dorp op de taalgrens verhuisd, en dat was ons vooral om sociale redenen vreselijk tegengevallen. Door de afstandelijkheid, zeg maar onvriendelijkheid van de mensen waren wij er buitenstaanders: een Amerikaanse en een Nederlander. Zelfs mijn zoon, die Amerikaan is en ook een Belgisch paspoort heeft, werd bij het voetbal systematisch Den Ollander genoemd. Dat etnische profileren kwam ons vreselijk de strot uit. Daartegenover stonden sommige Franstaligen die met een stuitend racisme over Vlamingen praten. Dan lees je eens teksten uit de sferen van het FDF: ‘Brussel moet uitbreiden, want wij hebben espace de vie nodig.’ Vertaal dat begrip eens in het Duits!

Decennialang hebt u nochtans de belgitude als levenshouding uitgedragen.

Barnard: Ik weet het, ik heb altijd gedweept met het idee van een mini-Oostenrijk-Hongarije, een meervolkerenstaat enzovoort. Maar misschien is dat een illusie. In elk geval ben ik echt moe van België. Die moslimrel heeft natuurlijk ook niet geholpen. Daar wil ik nog één ding over zeggen. Toen mensen stilaan begonnen in te zien dat ik me niet zo erg had vergist over die jongens van de IS, zei mijn vrouw: ‘Weet je wie de schofterigste uitspraak van allemaal heeft gedaan? Johan Leman, de vroegere baas van het Centrum voor de Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding. Hij schreef: ‘Niet Sharia4Belgium maar Benno Barnard is een gevaar voor de democratie.’ Ik heb hem toen een e-mail gestuurd: ‘Misschien kunt u zich nu, jaren later, eens verontschuldigen voor deze uitspraak?’ Binnen een halfuur had ik drie mails van hem. In de ene ontkende hij op nog hogere toon dat hij dat gezegd had dan in de andere. Dat was helemaal zijn stijl niet, onmogelijk. Ik antwoordde, o triomf: ‘Het staat nog steeds op uw eigen website.’ Een dag bleef het stil, toen ging hij door het stof. Nu staat er op die site: ‘Benno Barnard was de eerste die het gevaar inzag van Sharia4Belgium.’

Los daarvan speelde het feit dat ik met een Amerikaanse ben getrouwd, en dat mijn zoon naar Engeland was vertrokken om er profvoetballer te worden en er te studeren. Wij ervaren Engeland als een compromis tussen Amerika en continentaal Europa. En het is nog geen seconde tegengevallen. Ik ben opgegroeid in een bijzonder achttiende-eeuws huis, en ik woon nu in een bijzonder zeventiende-eeuws huis. Dat bevredigt een bepaalde kinderlijkheid in mij. Ik heb eindelijk een cottage om mijn verzameling Engelse kinderboeken heen.

Het moet gezegd: u hebt een indrukwekkende collectie. Wat is uw favoriet?

Barnard:Tom’s Midnight Garden van Philippa Pearce. Een boek uit 1958. Het verhaal van een jongen die wegens een besmettelijke ziekte moet gaan logeren bij een oeroude dame en dan door de geschiedenis reist door de dromen van die vrouw. Dat boek is een meesterwerk, van het niveau van The Remains of the Day van Kazuo Ishiguro of De Radetzkymars van Joseph Roth. Als je één Engels kinderboek wilt lezen, laat het dan dat zijn. Ook zij is sterk beïnvloed door de filosoof J.W. Dunn, die de theorie ontwikkelde dat alles tegelijk gebeurt maar dat wij dat niet zo kunnen zien, en het daarom ervaren alsof het achter elkaar gebeurt.

Ik ben me gaan schamen voor mijn ongevoeligheid uit het verleden.

Dat is de basis van uw werk: de tijd kan in lussen worden gelegd.

Barnard: Inderdaad. Ik ben een man van 62, en tegelijk ben ik de kerel die zijn vrouw leerde kennen toen ze een meisje van 22 was, én het jongetje dat een stoomtrein zag. Dat geschiedt allemaal tegelijkertijd. En op dezelfde manier valt mijn wereld uit 1956 samen met mijn fascinatie voor de periode voorafgaand aan 1914, zeg maar. De dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije en het Europa van die tijd zijn ook een deel van mij. Ik ben een van de weinige mensen die ik ken die heimwee kunnen hebben naar iets wat ze niet hebben meegemaakt. Oude zielen hebben dat. Heimwee naar een Europa dat ik niet heb gekend, maar waarvan ik de naglans heb gezien. En ja, ik cultiveer dat natuurlijk, want ik ben een aansteller. Ik cultiveer mijn afkeer van de computer, en al helemaal van de smartphone.

De zoektocht naar een nationaliteit en een identiteit loopt als een rode draad door uw werk én uw leven. Wat voelt u zich eigenlijk?

Barnard: Ik vraag het weleens aan mijn zoon. Hij antwoordt dan: ik ben een Amerikaanse Europeaan, of een Europese Amerikaan – hoewel hij steeds Engelser wordt. Ikzelf voel mij misschien wel meer Nederlander dan mij lief is, vanwege mijn protestantse achtergrond. Maar iemand heeft me ook eens omschreven als een verdwaalde Habsburger, een oude Europeaan.

Tussen haakjes: op de weg die naar dit dorp leidt, staat een afgedankte telefooncel waarin nu een defibrillator hangt. Het vat de staat van Engeland behoorlijk samen.

Barnard: Iconen van de neogotiek, die telefooncellen, ze durven ze niet weg te halen. Dus krijgen sommige een herbestemming. Maar zo slecht gaat het toch niet met Engeland?

Mag ik suggereren dat u niet algeheel tegen de brexit bent?

Barnard: Ach, alles wat te maken heeft met economie verveelt me. Misschien zegt iedereen over tien jaar wel: die Britten hadden groot gelijk om uit de EU te stappen. Misschien maakt het niet zoveel uit. Misschien wordt het een ramp. Weet ik veel. Niemand weet het, want economie heeft geen voorspellende waarde. Het is een wetenschap die gelijkstaat aan het werpen van de dobbelstenen in het Monopolyspel. Wat mij stoort, is dit: in de jaren negentig zei iedereen dat de Unie een neoliberaal gedrocht was vol niet-verkozen mensen die vervreemd waren van de werkelijkheid. Intussen doet de intelligentsia alsof de Europese Unie samenvalt met de Europese beschaving. Néé: de EU is een neoliberale handelsruimte met pretenties.

Onmiddellijk begon iedereen te loeien dat de brexit een uitbraak van racisme was. Maar stel je eens voor dat je in een wijk woont waar plots een paar duizend Polen neerstrijken, waardoor je hele buurt verandert. Niets tegen Polen, maar natuurlijk voelen mensen zich dan vervreemd. Dat is geen racisme.

Het trouwservies leest als een biecht, als de loutering van een man die zijn leven overschouwt. Het bevat niet alleen vlammende liefdesgedichten voor uw vrouw, u bent ook heel open over uw relatieproblemen tijdens de ‘feestelijke’ jaren negentig. Want vindt zij van deze gedichten?

Barnard: Ze heeft deze bundel nog niet gelezen.Ik denk dat ze een beetje zou moeten lachen om de erotische kant van de gedichten die ik aan haar opdraag. (wat ongemakkelijk) Met het ouder worden ben ik me gaan schamen voor de ongevoeligheid die ik in het verleden menigmaal aan de dag heb gelegd. Vanuit een soort hanige onsterfelijkheid. Maar dan word je plots 60, en blijk je niet zo onsterfelijk en eigenlijk ook niet meer zo hanig. (ferm) Kijk, ik ben nogal van de vrije wil en de ruggengraat – alweer protestantse elementen. Ik geloof in doorzettingsvermogen. In, vergeef me de woordspeling, ballen. In moed. Deanne en ik hebben zoals vrijwel iedereen in een relatie of huwelijk momenten meegemaakt dat we uit elkaar hadden kunnen gaan. Maar naarmate er meer geschiedenis is, neemt de kracht van de vorm toe. Het ritueel van het samenleven en elke dag tegen elkaar te zeggen dat je van elkaar houdt, maakt de inhoud sterker.Je wilt het doen slagen. Op een gegeven moment ervaar je het huwelijk als iets… heiligs. Ik kan er geen ander woord voor vinden. In de westerse cultuur zijn sommige begrippen hun inhoud kwijtgeraakt. Heiligheid is zo’n woord. Mijn vrouw en ik beschouwen ons huwelijk als iets heiligs, als een sacrament. Dat kun je flauwekul vinden, maar voor ons heeft dat betekenis. En precies de betekenis van zo’n woord is uitgehold.

Benno Barnard, Het trouwservies, Atlas Contact, 96 blz., 31,99 euro. Presentatie: 05/11 (11.00 uur), Boekenbeurs, Antwerpen; 06/11 (20.00 uur), Boekhandel De Zondvloed, Mechelen.
Benno Barnard, Het trouwservies, Atlas Contact, 96 blz., 31,99 euro. Presentatie: 05/11 (11.00 uur), Boekenbeurs, Antwerpen; 06/11 (20.00 uur), Boekhandel De Zondvloed, Mechelen.

Zeker toen ik nog in Antwerpen woonde en benijdenswaardig juveniel was, heb ik allerlei dingen gedaan en gevonden omdat iedereen ze deed en vond. Een stad is een pensée-uniquemachine, hè? Dus was het georganiseerde christendom verwerpelijk. Dus was de betekenisloosheid van veel van wat er op tv te zien is, niet zo erg. Dus was drugsgebruik gewoon een keuze van sommige mensen. Enzovoort. In plaats van te zeggen wat ik werkelijk vond: dat drugs slecht zijn, en dat het niet hoort om op tv de liefde te bedrijven. Ik zei dat natuurlijk niet hardop, omdat het allemaal duffe ideeën zijn. Maar wat de liefde betreft, ben ik intussen wel liefhebber geworden van de betere burgerlijkheid. Ik pleit voor een concept zoals trouw, waar ik zelf menigmaal tegen gezondigd heb. Ik biecht dit in het openbaar, ook in deze gedichten. Maar trouw vergt veel meer moed dan ontrouw. Ach, voor veel mensen klink ik wellicht alsof ik uit 1900 kom.

In het gedicht Goede raad richt u zich direct tot uw zoon. Dat levert levenslessen op die nog dieper snijden dan Wear Sunscreen, het essay van Mary Schmich dat de wereld rondging toen het door Baz Luhrmann op muziek werd gezet. ‘Bidden helpt niet echt. Wees een heiden van het heden. Waarom zou je van Claus moeten houden?’

Barnard: Het is een gedicht tegen de pensée unique, ja. Ik ben voor een realistisch, om niet te zeggen zwart mensbeeld. Misschien is dat wel het enige geloofsartikel van het calvinisme waar ik aan vasthoud: de mens is in zijn diepste fundament agressief en slecht, en zal doden om te overleven. En de beschaving dient om ons daarbij weg te houden. Het is goed om dat als uitgangspunt voor ogen te hebben. Als vader spreek ik in dit gedicht mijn zoon aan en zeg hem: ‘Ik ben dol op je moeder. Een fantastische vrouw. En toch ben ik haar ontrouw geweest. Zó zit de werkelijkheid in elkaar, jongen. Ik beveel het je niet aan, maar het gebeurt.’ Ja, dit is een van de meest confessieachtige gedichten. Echt een biecht.

U drijft het – zo kennen we u weer – lekker door: ‘Wantrouw de natuur. Beter is het in een park te vertoeven.’

Barnard: Ha ja, natuurlijk. Het park verhoudt zich tot de natuur zoals de beschaving tot de oermens. Je moet bijvoorbeeld niet naar Schotland gaan. Daar wonen wilde Picten. Waarom denkt u dat Hadrianus daar een muur heeft gebouwd? Een buurman zei: ‘Kunnen wij ons niet van Schotland afscheiden?’ (schatert)

En verder: ‘Heb geen verstand van politiek. Minacht het postmodernisme: het heeft geen kloten.’ Daarmee keert u terug naar uw beste werk, De schipbreukeling, uit midden jaren negentig. U had het gehad met al het gerelativeer in de letteren. ‘Iemand moet spreken met een grote stem’, zei u toen. Bent u daar na twintig jaar eindelijk in geslaagd?

Barnard: Sta me toe onbescheiden te zijn: ja. Ik spreek hier over de grote dingen van het leven, aan de hand van kleine, individuele, autobiografische voorbeelden. Hoe in de wereld te staan, hoe je te verhouden tot het kwaad, en vooral: hoe te leven met de liefde. Zoals ik in De schipbreukeling schreef: ‘Het moet ergens over gaan, het moet niet nergens over gaan.’ Er zitten veel regels in Het trouwservies die je zo als motto boven een partijprogramma kunt zetten. Je hoeft alleen het programma er nog bij te schrijven. (nadrukkelijk) Het moet belangrijk zijn. Ik word kriegel van het soort poëzie dat een observatietje is, maar voor de rest nergens over gaat. Nee, je moet het doen zoals Ted Hughes: een gedicht schrijven over een storm dat ook léést als een storm. Het beste van Auden vermag dat ook.

In uw vroegere werk hanteerde u een vrij olympische aanpak: ik, Benno, overschouw de wereld en zal u even vertellen wat ik daarvan vind. In Het trouwservies zie ik een dichter die zichzelf, zijn onderwerpen en zelfs de lezer bevraagt. Spreekt daar een nieuwe nederigheid uit?

Barnard: Nederigheid vind ik geen aantrekkelijk woord.

Een openheid, dan.

Barnard: Waardoor die gedichten dan ook veel opener zijn. Ik streef naar een soort Russisch gedicht, op een simpele manier diepzinnig. Ik dacht plots: rot op met al je modernistische trucs, dat verveelt me nu even. De nieuwe gedichten zijn traditioneel vormgegeven, netjes in terzinen en vaak met rijm, maar met een nieuw soort inhoud.

Met alledaags taalgebruik, weg van het lyrische.

Barnard: Juist. Ik ken mijn neiging om lyrisch te worden. Wat die onconventionele taal betreft … Toen Christopher een jaar of vier was, zat hij in bad. Hij ontdekte dat hij een voorhuidje had, stroopte het af en begon te schateren: ‘Look, just like a lipstick!’ Zoveel jaren later komt dat beeld dan terug in deze bundel: de lippenstift is als een hondenpik. Vroeger had ik zulke beelden nooit durven te gebruiken, ik had een te verheven opvatting van wat poëzie was. Dat heb ik wel van Claus geleerd: de durf om het platste erin te gooien en dat te mengen met het hoogste. Je vrouw als ‘mokkel’ aanspreken is een aan te bevelen praktijk.

Wie zijn kind verloor, krijgt de angst nooit meer afgeschud.

Nog zo’n zin die uw poëtica samenvat: ‘Ik ken een ander soort denken: het is te danken aan de onverklaarbaarheid van de klanken.’ T.S. Eliot noemde dat ‘de essentie van het uitgestelde begrip’: je kunt er je vinger niet op leggen, maar je voelt met je hele wezen wat er bedoeld wordt.

Barnard: Ja! Die zin komt uit de reeks voor mijn zoon, Gebed zonder eind, waarin ik probeer uit te leggen hoe je in een gedicht soms dingen weet die je eigenlijk niet weet. Het is de universele ervaring van de dichter: dit gedicht weet meer dan ik. Het is slimmer dan ik. Het is béter dan ik. De compositie van zo’n bundel is nattevingerwerk. Maar ik heb blijkbaar een heel goeie natte vinger. (lacht)

Uw vader keerde in 1939 terug naar het geloof van zijn kindertijd. U deed eind jaren negentig hetzelfde. Hebt u de kans gekregen om daar met hem over te praten, voor hij overleed?

Barnard: Zeker, daar hebben we veel over gediscussieerd. Ik ben niet zozeer teruggekeerd naar het geloof, maar het ongeloof leek me zo onvruchtbaar. In de kraamkamer bij de geboorte van mijn zoon werd alles anders en diende zich iets aan wat groter was dan ikzelf. Meer kan ik daar niet over zeggen. Als je dat niet ervaart omdat je er niet ontvankelijk voor bent, dan is dat zo. Gerard Reve had het over natuurkatholieken, wel, dan ben ik een natuuranglicaan. Het is best mogelijk dat het christendom allemaal gelul is, maar die gok maak ik graag. Het biedt me in elk geval meer dan het atheïsme. Ik wéét dat mijn beschaving druipt van het bloed, en dat Jezus erg boos op ons is. (lacht) Maar de christelijke traditie biedt mij een structuur en antwoorden waardoor de dingen niet alleen zo zijn omdat ze zo zijn, maar ze ook nog eens een betekenis of bedoeling hebben.

‘Je weet toch dat je een man van zijn wenkbrauwen naar boven meet’, schrijft u. U wordt binnenkort 63. Hoe gaat u om met het ouder worden?

Barnard: Kermend tegen de sterren, om Hugo Claus te citeren. Soms vind ik het ronduit onaangenaam. Maar de toestand van het posttijgerdom heeft ook wel een grote schoonheid. (lacht) Zo veel hoeft niet meer zo nodig. Zonder berusting, maar ik geniet van wat mijn zoon kan. Goed voetballen, en hij verdient er meer mee dan ik. Dat vind ik een prestatie. Hij heeft ook een boek geschreven toen hij 17 was. Dat doet iedereen. Maar profvoetballer worden? Il faut le faire. Het feit dat ik daarvan kan genieten, en dat ik iets van het narcistisch-koortsige van de dertig- à veertigjarige Benno kwijt ben, dat vind ik aangenaam. Dan zeg ik: ik ga nu even niet schrijven, ik ga even met mijn vrouw hand in hand door schapenland wandelen.

Hoe kijkt u naar uw positie in de letteren? Staat u na 36 jaar schrijven waar u wilde staan?

Barnard: Daar heb ik vroeger nooit over nagedacht. Je krijgt onevenredig veel aandacht als je jong bent, en tegen de tijd dat je echt iets te vertellen hebt, ben je niet meer hip en is dat moeilijker. Toen ik bij Knack stopte met mijn literaire dagboek had ik verwacht dat ik binnen de kortste keren een column zou krijgen in een van de grote kranten. Dat gebeurde niet.

Natuurlijk wil ik graag eens een oeuvreprijs krijgen, omdat iedereen graag een lauwerkrans omgehangen krijgt in zijn eigen dorp en op het schild wil worden gehesen. Zolang dat niet gebeurt, voel je je toch een beetje als de bard in Asterix. Maar ik heb wel het zelfvertrouwen om te zeggen: ‘Mwa, ik heb een paar boeken geschreven die echt niet te vergelijken zijn met wat anderen hebben gedaan.’ Meer kan ik niet doen. Ik kan met de veraste moleculen van mijn dochter geen nieuw lichaam samenstellen.

Anna kwam op haar derde naar België. In 2014 verhuisde ze naar Amerika. Heeft het feit dat ze hier nooit heeft gewoond de verwerking draaglijker gemaakt?

Barnard: Dat maakt het makkelijker. Je hoeft geen schrijn te maken van haar kamer, want in de kamer die voor haar bestemd was, heeft ze nooit gewoond. Dat klopt. Maar het heeft het schuldgevoel vergroot. (stilte) Omdat ik het gevoel heb dat ik haar de dood heb ingestuurd. Dat is irrationeel, ik weet het, maar dat gaat vaak samen met schuldgevoel. Mijn vader voelde zich medeschuldig aan de Holocaust, domweg omdat hij geleefd had in dezelfde tijd en het overleefd had. Schuldgevoel is een oud en nuttig besef, maar het mag je niet verpletteren. Toegegeven, ik dacht dat het makkelijker zou worden na de grauwheid en de duisternis van de maanden december en januari. Dat gebeurde niet: het gevoel groeide dat ik het had opgegeven en haar naar Amerika had gestuurd. Dat kan ik allemaal rationeel verantwoorden, wij hadden geen keuze. De volstrekt incompetente reactie van de politie en de procureur toen ze drie keer was weggelopen – ze wilden haar bij een gastfamilie plaatsen – die níéts snapten maar van een ziekelijke bemoeizucht waren, heeft gemaakt dat we moesten besluiten: ze moet hier weg, anders wordt ze afgepakt van ons en zijn we nog veel verder van huis. Dan loopt ze daar weer weg en eindigt ze in een bordeel of iets dergelijks. Toen is ze naar familie in de Verenigde Staten gegaan, en dat ging uiteindelijk goed. Het irrationele in mijn schuldgevoel is dat het voelt alsof wij haar naar Amerika hebben gestuurd óm daar te sterven. Dat is irrationeel, maar ik was er niet bij. Ik. Was. Er. Niet. (stilte) Wij pleiten onschuldig. Maar we zagen de adoptie onder onze handen mislukken. Adoptie maal adolescentie levert een monsterlijk product op. En toen kwam het ongeluk.

In de bundel wijdt u één gedicht aan haar, dat u twee jaar voor haar dood schreef. Heeft het intussen een nieuwe betekenis voor u gekregen?

Barnard: Het ging over een puberaal kind dat door de adoptie niet goed bereikbaar is, en tegen wie je zegt: ‘Jij gelooft in de romantische liefde. Kijk daar maar mee uit, want straks komt de loverboy.’ Maar inderdaad, ik ben het anders gaan lezen na haar dood. De gedachte speelt op dat ik ook voor haar een reeks wilde maken voor haar achttiende verjaardag – een reeks alleen voor haar broer, dat zou niet eerlijk zijn. Maar de gedichten die ik nu voor haar zou willen schrijven, kán ik helemaal niet schrijven.

Zit u vast?

Barnard: Ik probeer ze niet te schrijven. Ik kan het niet. Emotioneel ben ik er absoluut niet aan toe.

En los van haar? Schrijft u überhaupt iets?

Barnard:(zwijgt)Een heel klein beetje. Wat heb ik eraan? Schrijven vergt een energie die alleen kan voortvloeien uit de overtuiging dat literatuur heel erg belangrijk is. Dat wordt nu zo verschrikkelijk gerelativeerd. Ik zou kunnen vluchten in het schrijven, om me te verdoven… Ik heb notities geschreven voor een klein requiem voor Anna. Honderd pagina’s of zo. Maar het zou me door zo veel verschrikkingen voeren die eindigen bij een unhappy end dat ik het beter niet doe. Ik ben er helemaal niet mee in het reine. Ik kan er nauwelijks over spreken, wat zou ik erover kunnen schrijven?

De allerlaatste regel van Het trouwservies luidt: ‘Er komt storm, en ik moet nog vader worden.’

Barnard: Waarmee je opnieuw uitkomt bij die tijdsopvatting van mij: je houdt niet op met vader worden. En dat er storm zou komen, is gebleken. Wat in deze bundel erg aanwezig is, maar dan onder de regels, is de angst. Het volle bewustzijn van wat angst is, heb ik ervaren door de dood van Anna. Dat dat kon gebeuren, maar dat ik het niet zag aankomen – natuurlijk niet, het was een auto-ongeluk. Iedereen die dit heeft meegemaakt, weet dat je dit niet meer afgeschud krijgt. Altijd angst. De breekbaarheid van het trouwservies. Auden zei het al: ‘The crack in the tea-cup opens/ A lane to the land of the dead.’ Dat gevoel.

In het diepe Zuiden van de Verenigde Staten hebben ze een oud volksgebruik: als er storm op komst is, hakt de vader een bijl in een boomstronk voor het huis om de wind te splijten.

Barnard: Dat is mooi. Heel poëtisch. Zullen we dat zo meteen even doen?

BENNO BARNARD

1954geboren in Amsterdam –

1956verhuist naar Engeland

1976-2015woont achtereenvolgens in Brussel, Antwerpen en Sint-Agatha-Rode

Werk: schrijft poëzie, proza en toneel.

Aanraders: Tijdgenoten (1994), De schipbreukeling (1996), Eeuwrest (verzameld proza, 2003), Dagboek van een landjonker (verzamelde Knack-columns, 2013),

2015: verhuist naar East Sussex

2017: publiceert dichtbundel Het trouwservies

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content