De zwijgcultuur bij de politie: ‘Sinds de Bende van Nijvel is er niets veranderd’
Het steeds verder uitbreidende schandaal rond het overlijden van de Slowaak Jozef Chovanec en de rol van de politie daarbij doet pijnlijke vragen rijzen over de leiding, de organisatie, de mentaliteit en de vakbekwaamheid binnen het politieapparaat. ‘De paraplumentaliteit is bijna algemeen.’
Zeker, de dood van de Slowaak Jozelf Chovanec in een cel op de luchthaven van Charleroi riep herinneringen op aan die van Jonathan Jacob, tien jaar geleden. Ook daar had de politie ‘gespierd’ ingegrepen, ook daar lekten de beelden pas jaren later uit. Maar het lijstje is veel langer. In mei 2018 schoot een politieman de Iraaks-Koerdische peuter Mawda dood tijdens een achtervolging van een busje van mensensmokkelaars. Vorig jaar in augustus werd de zeventienjarige Mehdi doodgereden door een politiewagen. In april dit jaar verloor de negentienjarige Adil het leven toen hij met zijn scooter in aanrijding kwam met een politievoertuig, terwijl hij wegvluchtte voor een controle. In juli overleed Akram Kadri in het ziekenhuis nadat hij, onder invloed van drugs, herrie had geschopt, was opgepakt en een hartstilstand had gekregen. Het gaat – gelukkig – niet altijd over doden, maar het loopt ook vaak grondig fout bij andere tussenkomsten van de politie. Na een protestactie van Extinction Rebellion, eind vorig jaar, werden 400 actievoerders hardhandig opgepakt. Het Comité P kreeg nadien een pak klachten over ‘buitensporig politiegeweld’. En vorige week raakte het bestaan bekend van een paar gesloten Facebookgroepen waarop politiemensen soms de goorste racistische praat verkondigden en ook ’tips’ uitwisselden over hoe je zonder veel sporen na te laten (allochtone) arrestanten hardhandig kunt aanpakken.
Er is niks veranderd sinds het dossier van de Bende Van Nijvel, toen bleek dat er te weinig informatie werd uitgewisseld.
Professor De Kimpe (vub)
Rotte appels
Gaat het bij al die klachten en (dodelijke) incidenten om enkele rotte appels, of loopt het veeleer structureel fout binnen het politiekorps? Om dat te weten is het jaarverslag van het Vast Comité voor Toezicht op de Politiediensten, kortweg Comité P, interessante lectuur. Die instelling, sinds kort onder leiding van rechter Kathleen Stinckens, werd opgericht in de nasleep van de parlementaire onderzoekscommissie die eind jaren tachtig onderzocht hoe politie en veiligheidsdiensten het banditisme en terrorisme aanpakten.
Klachten over de werking door de politie worden door het Comité P onderzocht door 58 inspecteurs. Zij moeten dus nagaan of de ongeveer 13.500 leden van de federale politie en de circa 27.000 leden van de lokale politie zich houden aan alle wettelijke en deontologische regels.
Uit het laatst beschikbare jaarverslag van 2019 blijkt dat Comité P 2652 klachtendossiers opende, of 221 per maand. Er werden 1900 dossiers onderzocht. De meeste klachten gaan over gebeurtenissen in de grote korpsen van Brussel, Antwerpen, Gent en Luik. In 67 procent van de gevallen worden wel degelijk fouten vastgesteld. Maar bij 10 procent ervan werden de belastende feiten onvoldoende bewezen geacht en slechts in 65 concrete dossiers – 2,5 procent van het totale aantal klachten – oordeelde het Comité P dat de klacht terecht was.
Knack vroeg daarover uitleg aan voorzitter Kathleen Stinckens, maar daar wilde ze niet op ingaan. ‘Ik ben vorige week achter gesloten deuren in het parlement ondervraagd over de vooruitgang in het dossier over de dood van Jozef Chovanec in de politiecel van de luchthaven van Charleroi. Daar is mij gevraagd om discretie.’
Sofie De Kimpe, hoogleraar criminologie van de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en gespecialiseerd in onderzoek naar de politie, maakt zich daar boos over. ‘Dat is weer typisch Belgisch. Waarom moet dat allemaal achter gesloten deuren gebeuren? Het zou het vertrouwen van de Belgische bevolking in de werking van onze politie net vergroten mocht er meer openheid zijn.’ De Kimpe is het ook niet eens met de stelling dat de agenten die zich misdroegen in de zaak-Chovanec een uitzonderlijk of alleenstaand geval zouden zijn. ‘Marc De Mesmaeker, commissaris-generaal van de federale politie, heeft ongelijk als hij zegt dat het slechts gaat om “enkele rotte appels”. De hele bedrijfscultuur van onze politie zit fout. Er is vanuit de leiding én vanuit de overheid te weinig aandacht voor de manier waarop een professioneel politieoptreden moet gebeuren.’
Natuurlijk werkt de meerderheid van de ruim 40.000 politieagenten naar behoren. Maar de minderheid die zich misdraagt, zou volgens De Kimpe wel eens groter kunnen zijn dan algemeen wordt gedacht. ‘Het begint vaak bij een enkeling, maar door de “bedrijfscultuur” binnen het politieapparaat slaagt die enkeling er op de duur wel in om heel wat collega’s mee te krijgen.’
Haar collega Jeroen Maesschalck van het Leuvens Instituut voor Criminologie (KU Leuven) vindt de vraag of het gaat om enkele rotte appels wetenschappelijk niet te beantwoorden omdat er nauwelijks onderzoek over bestaat. ‘Het wordt dringend tijd om daar werk van te maken’, klinkt het. Van de 1900 tuchtdossiers die het Comité P vorig jaar onderzocht, weten we gewoon niet of dat het volledige beeld is, of slechts het topje van de ijsberg, aldus Maesschalck.
De politie heeft een enorm waterhoofd. Er zijn gewoon te veel bazen.
Steven De Smedt (politie Gent)
Hij wijst op enkele factoren die het wangedrag bij de politie kunnen verklaren, maar niet goedpraten. ‘Als politieambtenaar word je op straat natuurlijk geregeld geconfronteerd met onbekenden die je bedreigen. Het is misschien des mensen dat je daar soms stereotiep of agressief op reageert. De politieleiding zou haar politiemensen daar beter tegen moeten beschermen, onder meer via een betere opleiding en bijscholing.’
De voedingsbron voor racisme of agressief politiegedrag wordt volgens professor De Kimpe aangewakkerd doordat de korpsleiding er nauwelijks tegen optreedt. Net voor de zomer was ze daar nog persoonlijk getuige van. ‘Een van mijn studenten attendeerde mij op erg racistische opmerkingen van een politieman uit het korps van Zaventem. De agent deed dat op zijn Facebookpagina. Heel publiek dus, niet in een gesloten Facebookgroep. Omdat ik zijn korpschef ken en omdat ik vind dat het aan die chef is om in te grijpen, stuurde ik hem een e-mail. Niet alleen met het verzoek om die opmerkingen te verwijderen, maar ook om zijn medewerker daarop aan te spreken. Ik heb het vorige week nog eens gecheckt. De racistische praat staat er maanden later nog altijd op.’ Als de leiding niet corrigerend optreedt tegen wangedrag en de dader niet letterlijk uit de groep haalt, geef je het personeel als het ware een vrijgeleide en zullen zulke situaties volgens De Kimpe alleen maar vaker voorkomen.
Facebookgroepen
In de commissie Binnenlandse Zaken en Justitie die zich over de zaak-Chovanec buigt, kwam ook het racisme bij de politie ter sprake. Er werd een vraag gesteld over een gesloten Facebookgroep met 6700 leden die bij de politie werken of hadden gewerkt. Op dat forum worden geregeld extreemrechtse en racistische opmerkingen gepost.
Commissaris-generaal Marc De Mesmaeker antwoordde dat het slechts om een kleine minderheid van het korps gaat, misschien om één procent of nog minder. ‘Ik denk dat hij niet goed kan tellen’, reageert professor De Kimpe schamper. ‘Er is bij de politie duidelijk geen besef, noch erkenning van het probleem. De Facebookgroep Thin Blue Line Belgium waarvan nu sprake is, is bovendien nog maar een lightversie. Er circuleren nog andere gesloten groepen. Als je bijvoorbeeld klikte op enkele rare emblemen in die Facebookgroep, werd je doorgestuurd naar een andere groep die evenmin toegankelijk is. De politietop zou grondig moeten onderzoeken wie daarop aanwezig is en wat daar gepost wordt. Dat zal nuttiger zijn dan algemene richtlijnen schrijven over hoe een agent zich hoort te gedragen op sociale media, zoals de vorige commissaris-generaal, Catherine De Bolle, deed. Het is niet omdat je een dienstnota verspreidt dat het probleem daarmee opgelost is.’
Zelfs al zou het slechts om één procent van het personeel gaan, dan nog is dat volgens De Kimpe een groot probleem, want die minderheid besmeurt de reputatie van het volledige korps en dat schaadt het vertrouwen van de bevolking in de politie. De Kimpe: ‘Het is alsof één arbeider aan de lopende band van Volvo een foute handeling doet en een defecte auto aflevert. Of alsof één moslim een terroristische aanslag pleegt. Dan vragen sommige Vlamingen ook dat de volledige moslimgemeenschap zich daarvan distantieert en zich ervoor excuseert.’
Marc De Mesmaeker zei in het parlement dat agenten die zich racistisch gedragen het ‘maar moeten afbollen’ en dat hij zijn hoofd desnoods op het kapblok zou leggen. Sofie De Kimpe vindt zijn ontslag geen structurele oplossing. ‘De parlementsleden hadden beter aan de korpschef gevraagd hoe hij de misstanden binnen zijn korps zal aanpakken. Geef hem daarvoor enkele jaren de tijd. Als hij er niet in slaagt om structurele maatregelen te nemen, moet het parlement maar beslissen om de politiebegroting niet goed te keuren.’
Andere en betere agenten
De commissaris-generaal stelde ook voor om de rekrutering te versnellen om ‘andere en betere agenten’ aan te werven. In 1998 besliste de overheid al om de politiediensten te hervormen en te moderniseren. ‘Op het eerste gezicht staat er een nieuw huis, maar als je goed kijkt, is alleen de façade vernieuwd’, zegt Sofie De Kimpe. ‘De structuur is nog altijd loodzwaar en de vakbonden hebben meer macht gekregen, maar aan de cultuur, de rekrutering en de loopbaanbegeleiding is nauwelijks iets veranderd. Een bezoek aan de Dossinkazerne in Mechelen heeft mogelijk een effect op korte termijn, maar ik ben er niet van overtuigd dat dit op lange termijn een gedragsverandering teweegbrengt bij racistische agenten. Zulke initiatieven zijn een pleister op een houten been. De politie is nog altijd te veel een puur hiërarchische uitvoeringsdienst die gestuurd wordt door een wirwar van regels en wetten.’
De politiewerking is met andere woorden te veel ‘gejuridiseerd’, en dat komt ook door zowel de huidige als de vorige korpschef, Catherine De Bolle, die nu Europol leidt. Beiden zijn jurist, maar geen van hen heeft veel echt politiewerk op het terrein gedaan. Dat zorgt voor wrevel binnen het korps.
Steven De Smet is hoofdcommissaris van de Gentse politie en veiligheidsadviseur van de Oost-Vlaamse provinciegouverneur. Hij pleit al lang voor een nieuwe politie. Volgens hem is de belangrijkste oorzaak van de malaise bij de politie niet de ‘flik’, maar wel de structuur. ‘Die werkt nog altijd volgens de principes uit het industriële tijdperk, in plaats van zich aan te passen aan de digitale maatschappij. Er zijn 180 lokale politiezones en daarnaast een federale politie die vaak naast elkaar werken. Niemand heeft nog overzicht, zeker niet omdat de politie een enorm waterhoofd heeft – een Mexicaans leger, zeg maar. Er zijn gewoon te veel bazen.’
Dat is volgens De Smet ook een van de redenen waarom de informatiedoorstroming zo stroef verloopt. ‘Als je weet dat informatie in grote korpsen soms naar 70 of 80 personen wordt gemaild, dan is het niet verwonderlijk dat niemand daar nog op reageert. Nee, de anderen zullen het wel doen, toch?’
Volgens Sofie De Kimpe focust de politietop zich bij de aanwervingen te veel op kwantiteit en te weinig op kwaliteit. ‘Elk jaar heeft de politie ruimte om ongeveer duizend politie-inspecteurs te rekruteren. Maar die voldoen lang niet allemaal aan de gevraagde kwaliteiten. De lat ligt te laag en zodra ze op de politieschool zitten, zijn er onvoldoende mogelijkheden om ongeschikte kandidaten weg te sturen. Bijna iedereen die aan de opleiding begint, slaagt.’
In België duurt de politieopleiding voor agent slechts drie maanden, en voor inspecteur 18 maanden. Collega’s in onze buurlanden moeten vaak minimaal een bacheloropleiding van drie jaar afmaken voordat ze met een wapen de straat op mogen.
Professor Maesschalck is het eens met zijn collega De Kimpe dat al van bij het begin van de rekrutering de persoonlijkheid van de kandidaten beter in kaart moet worden gebracht. ‘Nu gebeurt er bijvoorbeeld een moraliteitsonderzoek van de kandidaten door een wijkagent. Maar hoe grondig dat onderzoek gebeurt, hangt heel erg af van de wijkagent en de lokale politiezone. Zulke onderzoeken worden ook te weinig herhaald, bijvoorbeeld naar aanleiding van een promotie. Sommige politiechefs verzetten zich trouwens tegen zulke onderzoeken, omdat het volgens hen een cultuur van wantrouwen zou installeren. Dat vind ik niet eens zo slecht, want de politie heeft een verantwoordelijke taak. Het mag nooit te gezellig worden bij de politie.’
Omerta
Net als de andere experts met wie Knack sprak, bevestigt ook professor De Kimpe dat er een zwijgcultuur heerst bij de politie. ‘Dat komt natuurlijk ook door de aard van het beroep. Agenten werken op straat en moeten daar op elkaar kunnen rekenen. Uit mijn eigen onderzoek blijkt bovendien dat de korpschef bij conflicten tussen een van zijn agenten en een burger in 80 procent van de gevallen partij kiest voor zijn agent.’
Die omerta is ook de belangrijkste oorzaak van het gebrek aan informatiedoorstroming. Als er iets misloopt, dekt men elkaar in – wat kennelijk ook is gebeurd in de zaak-Chovanec. De Kimpe: ‘Eigenlijk is er wat dat betreft niets veranderd sinds de jaren tachtig, toen bleek dat in het dossier van de Bende Van Nijvel te weinig informatie werd uitgewisseld. Dezelfde fouten gebeurden bij het Heizeldrama, de aanslagen van de CCC, de zaak-Dutroux enzovoort. Op geen enkel moment werden de individuele fouten van inspecteurs bekeken. Op het vlak van interne controle en tucht is er veel te weinig vooruitgang geboekt.’
‘Natuurlijk heerst er een zwijgcultuur bij de politie’, zegt ook Steven De Smet. ‘Je kunt moeilijk van een politie-inspecteur verwachten dat hij zijn of haar collega aanklaagt voor wangedrag als je onvoldoende beschermd wordt. Vergeet niet dat je de volgende dag je collega opnieuw in de ogen moet kijken. Ik heb nooit mijn mond gehouden, maar het gevolg was wel een lange reeks tuchtonderzoeken. Op die manier willen je oversten je kapotmaken. Ik moest zelf een stap opzijzetten om overeind te blijven.’
Professor Maesschalck is het met hem eens. ‘Om dat te doorbreken zijn betere structuren en procedures nodig.’ Een nuttig mechanisme binnen het politieapparaat is volgens professor Maesschalck de regeling voor zogenaamde klokkenluiders. ‘Op federaal niveau is er sinds 2013 een wettelijke regeling voor klokkenluiders, maar die werkt pas sinds 2019 voor de politie. Tot voor kort konden politie-inspecteurs daar niet terecht en werden ze dus ook niet beschermd als ze een klacht wilden indienen tegen een collega. Het zal wel een uitdaging zijn om politiemensen te motiveren om ook echt gebruik te maken van die regeling. De vertrouwensdienst bij de commissaris- generaal, waarvan de oprichting vorige week werd aangekondigd, is een goed begin. Maar de absoluut noodzakelijke volgende stap is dat men nu “vertrouwenspersonen integriteit” aanstelt in álle directies van de federale politie en in álle lokale politiezones. Want de drempel om rechtstreeks naar een dienst op het commissariaat-generaal of naar het Comité P te stappen is vaak te hoog.’
Een andere reden voor die zwijgcultuur is volgens Maesschalck het ‘wij tegen hen-gevoel’. Veel politieagenten hebben het gevoel constant onder vuur te liggen, en dus sluiten ze de rangen. ‘Veel agenten voelen zich ook in de steek gelaten, zowel door de overheid als door hun oversten. Twee voorbeelden: de overheid heeft in het migratievraagstuk steken laten vallen, en ook tijdens de recente lockdown werd er niet altijd even eenduidig of duidelijk gecommuniceerd. De agent in de straat was daar de dupe van, want hij of zij moest het allemaal oplossen en handhaven, ondanks tegenstrijdige instructies.’
Comité P
En het Comité P dan? De VUB-criminologe schat de slagkracht daarvan niet erg hoog in. ‘Er is te weinig besluitvaardigheid bij de Raad van Toezicht, en de manier waarop beslissingen worden genomen binnen het Comité P is niet transparant en verloopt erg bureaucratisch.’
Het Comité zit volgens Sofie De Kimpe tussen hamer en aambeeld: het mag het vertrouwen van de agenten niet verliezen, want anders komt er helemaal geen informatie meer binnen. Maar het mag ook het algemeen belang van de bevolking niet uit het oog verliezen. De juridisering van het politiewerk heeft er bovendien voor gezorgd dat de tuchtprocedures de chefs veel extra werk bezorgen. Velen verkiezen daarom ‘om het dan maar zo te laten’.
Steven De Smet kan zijn lach niet inhouden wanneer we hem vragen naar de werking van het Comité P. ‘Ze hebben mij daar vaak genoeg ondervraagd. Over de onderzoekers van het Comité P geen kwaad woord: die mensen doen echt hun best. Maar ze hebben nauwelijks middelen en de informatie over wangedrag stroomt nauwelijks door tot bij hen. Elk politiekorps heeft een Dienst Eigen Toezicht, maar ook die treden zelden of nooit op tegen wangedrag. Nog een voorbeeld van de zwijgcultuur.’
Professor De Kimpe heeft veel studenten uit minderheidsgroepen. ‘Ze komen weleens bij mij met verhalen over wat hen is overkomen’, vertelt ze. ‘Ik leg hen dan uit dat er heel wat loketten zijn om een klacht in te dienen, bijvoorbeeld over agressief of racistisch politiegedrag. Elk korps heeft een interne controledienst, je kunt je burgerlijke partij stellen of naar het comité P stappen. Maar ik merk dat ze vaak moedeloos terugkeren met het gevoel dat er niet veel zal gebeuren met hun klacht. De paraplumentaliteit is bijna algemeen.’
Kan of zal wat met Jozef Chovanec is gebeurd zich opnieuw herhalen? Sofie De Kimpe hoopt dat de politieke overheid én de korpsleiding dan wel snel zullen ingrijpen. ‘Deze situaties zullen de komende jaren steeds vaker voorkomen. Kijk naar wat er in de Verenigde Staten gebeurt, waar het politiegeweld helemaal uit de hand is gelopen. Men moet nu snel ingrijpen om zulke toestanden bij ons te voorkomen.’
Marc De Mesmaeker wilde niet reageren. Volgens zijn woordvoerder heeft de commissaris-generaal niets toe te voegen aan wat hij vorige week in de Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken en Justitie heeft gezegd.
‘2 à 5 sterfgevallen van personen onder politietoezicht per jaar’
Hoe het anders kan, zou de politietop vandaag kunnen en moeten weten. In 2005, vijftien (!) jaar geleden, werd uitgebreid onderzoek gedaan naar zware incidenten (ook met dodelijke afloop) met arrestanten. Het onderzoek werd gepubliceerd met als titel: Incidenten met personen onder politietoezicht – leren uit een problematische politiewerking.
De auteurs waren Christine Cuvelier en Giles Bourdoux, beiden ervaren politiemensen, die toen als onderzoekers voor het Comité P werkten. Cuvelier was tot voort kort diensthoofd Intern Toezicht bij de federale politie.
Het onderzoek slaat op zestig concrete cases die zich tussen 1996 en 2005 hebben voorgedaan. Elke case wordt nagevlooid, van commentaar en conclusies voorzien én er worden telkens concrete aanbevelingen aan vastgeknoopt.
‘Folterkamer’
De vaststellingen zijn ronduit vernietigend. Zo schatten de onderzoekers dat er jaarlijks gemiddeld twee tot vijf sterfgevallen zijn onder politietoezicht. Ze noteren: ‘De politiecel dient geen luxueus verblijf te zijn, maar mag ook geen folter- of isoleerkamer zijn.’ De cijfers zijn een lage schatting, want ‘wellicht is er een dark number aanwezig en blijft een aantal van die overlijdens buiten het gezichtsveld van overheden en media’, aldus de auteurs.
De vaststellingen die ze doen, klinken vandaag pijnlijk actueel. Namelijk dat er ‘eigenlijk zo goed als geen controlemechanismen zijn die achteraf het standpunt van het slachtoffer kunnen (helpen) verwoorden’. Het rapport noemt ‘dergelijke toestanden (…) niet alleen zorgwekkend, ze zijn onrustwekkend wanneer de transparantie door de politie, binnen een democratische samenleving, in gebreke zou blijven’.
De auteurs vinden dat arrestanten ‘het voordeel van de twijfel moeten genieten, en wanneer er ook maar een klein vermoeden van levensbedreiging bestaat of risico’s aanwezig zijn die de fysieke integriteit van een persoon in gevaar kunnen brengen, moet er gehandeld worden en naar een geschikte oplossing worden gezocht’.
Ze wijzen erop dat het Europees comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT) na zijn bezoek aan België in 2001 al beval dat een arrestant automatisch toegang zou hebben tot een arts van zijn keuze én een vertrouwenspersoon. ‘De uitwerking van deze aanbeveling werd tot nog toe niet gerealiseerd.’ Nu beslissen politiemensen autonoom of en wanneer er al dan niet een arts wordt bijgehaald.
‘Mensonterende’
Bij de 60 onderzochte gevallen waren er 10 doden, 10 zelfdodingen, 10 pogingen tot zelfdoding, 10 mensen met ‘medisch risicovolle toestand’, 4 gevallen van ‘automutilatie’, bij 15 was er geweld en 1 zaak sloeg op ‘ontbering’.
De helft van de sterfgevallen deed zich voor ‘naar aanleiding van het verblijf in de politiecel. De andere incidenten met dodelijke afloop vinden plaats bij de overbrenging of naar aanleiding van de verwijdering van de persoon.’ Bij automutilatie was er sprake van onder andere ‘zich verwonden met een scherp voorwerp, zoals een scheermesje’, maar ook ‘door met het hoofd te slaan tegen de celdeur of -muur’, wat ook Jozef Chovanec deed.
De onderzoekers stellen vast dat de politie zich een aantal keren ‘vergist’ bij de inschatting van de ‘zorgwekkende toestand’ en dat ze die toestand vaak ‘bij gebrek aan kennis en ervaring toeschrijft aan vermeende dronkenschap’ of meent dat de persoon in kwestie ‘een probleem veinst’. ‘Alleen een arts is in staat om een juist oordeel over een bepaald ziektebeeld te vellen! (…) Doorgaans wordt er helemaal geen medische hulp ingeroepen door de politie.’
Uit intern politieonderzoek: ‘De politiecel mag geen folterkamer zijn.’
Ze beklemtonen ook dat ‘een aantal incidenten wel degelijk het gevolg (is) van mogelijk excessief geweldgebruik of van een mensonterende behandeling door de politie.’ ‘Eén zaak is wel duidelijk in deze cases, namelijk de politieambtenaren zijn zelf onvoldoende getraind om bepaalde zorgwekkende situaties te onderkennen, te duiden en met de nodige aandacht te behandelen in het kader van hun eerstelijnsopdrachten!’
De onderzoekers vinden het toezicht op de gearresteerden ondermaats: ‘Er verloopt gemiddeld acht à negen uur tussen de opsluiting en de uiteindelijke vaststelling van de zorgwekkende toestand.’
De sterfgevallen komen in kleine en grote korpsen voor, met of zonder organisatie van een specifieke bewakingsdienst: ‘Het grootste probleem blijkt dus de uitoefening van het toezicht zelf! (…) Het toezicht in de omgeving van de persoon beperkt zich over het algemeen tot het nazicht via het spionvenstertje van de deur, behalve indien de cel omgeven is met traliewerk. (…) Het toezicht wordt doorgaans én nagenoeg uitsluitend uitgeoefend op basis van camerabeelden, ongeacht de kwaliteit van deze beelden.’ ‘De grote ontbrekende factor blijft het sociaal-menselijk aspect, namelijk de uitoefening van het toezicht, de verstrekking van hulp, voedsel en warmte of de contactname met een vertrouwenspersoon. Op geen enkel moment evalueert men de besluitneming, de werkwijzen noch de handelingen.’
Sporen wissen
De opleiding van politiemensen voldoet niet, maar ook de bureaucratische regels en reglementen worden gehekeld: ‘Misschien zou het aanleren van bepaalde ‘ongevaarlijke klemmen of grepen’ om dergelijke personen in bedwang te houden met meerdere politieambtenaren een steeds wederkerend item in de opleiding van politieagenten moeten zijn. (…) Een essentiële vaststelling is de grote kloof tussen theorie en praktijk. Dit geldt niet alleen voor de nota’s en richtlijnen zelf, maar ook met betrekking tot hetgeen in de politiescholen aan de studenten aangereikt wordt.’
Volgens de onderzoekers is maar één manier om klachten en discussies achteraf te vermijden: ‘Een systematische beeldopname van elke opsluiting en van elke vorm van automutilatie tijdens de uitvoering van een van de dwangmaatregelen. (…) Die opname dient bovendien compleet te blijven – in dit onderzoek komt een paar keer naar voren dat een gedeelte van de opnames gewist werd na een incident – en bewaard te worden gedurende de periode dat men een klacht, binnen een redelijke termijn, kan indienen.’
Er wordt dus blijkbaar geknoeid met beelden, maar ook met processen-verbaal en andere sporen: ‘Wanneer de politie dwang en geweld moet gebruiken, dan dient dit in elk geval binnen de vaststellingen – het proces-verbaal – naar voren te komen. Dit is niet altijd het geval! Bovendien komt naar voren dat bepaalde opnames van beelden betreffende het geweldsgebruik soms achteraf worden gewist of dat er sporen worden weggeveegd, bijvoorbeeld bloedsporen in de cel.’
Uit de onderzochte cases besluiten ze: ‘Meestal ontbreekt het bij de aanhouding aan de noodzakelijke verantwoordelijkheidszin.’ De auteurs hebben het dan ook over ‘gebrek aan professionalisme’ en dat gebrek ’tast niet enkel de effectiviteit van de politiewerking aan, maar het werpt een schaduw op de rol die de politie vervult binnen de samenleving’.
Advocaat Jef Vermassen: ‘Jonathan Jacob is vergeefs gestorven’
Precies tien jaar geleden stierf Jonathan Jacob in een politiecel in vergelijkbare omstandigheden als Jozef Chovanec.
Jef Vermassen trad toen op als advocaat voor de vader van Jonathan Jacob. ‘Het is zéér opvallend hoeveel gelijkenissen er zijn tussen de tragische dood van Jonathan en die van Jozef Chovanec: camerabeelden die werden achtergehouden, de invloed van geneesmiddelen, het overdadige geweld door de politie, de dokter die te laat verwittigd werd, de verdachte die op zijn buik werd gelegd enzovoort. Dat laatste is trouwens een techniek die in Nederland verboden is, omdat je zo riskeert dat de gevangene stikt. Er werd destijds wel geen Hitlergroet gebracht, maar het gedrag van de agenten was wel hitleriaans. Na Jonathans dood en na de uiteindelijke veroordeling van de Antwerpse agenten voor het hof van beroep (zeven jaar na de feiten, nvdr) werd vanuit de overheid ook geroepen om noodzakelijke hervormingen. Wel, er is niets gebeurd. Jonathan is vergeefs gestorven. Net als Jozef Chovanec.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier