De Witte van Ernest Claes wordt 100: ode aan ‘de Vlaamse oer-Calimero’

ERNEST CLAES Als verongelijkte underdog raakte de Witte in Vlaanderen een zeer gevoelige snaar. © BelgaImages

Honderd jaar geleden verscheen De Witte van Ernest Claes. ‘Als inleiding tot wie de Vlaming was en deels ook is gebleven, blijft dit boek onverminderd relevant’, schrijft Geert Buelens in zijn inleiding voor de jubileumeditie.

Online boekvoorstelling

Uitgeverij Wereldbibliotheek en het Ernest Claesgenootschap nodigen u uit op de online boekvoorstelling van de 100ste verjaardag van De Witte van Zichem. Dinsdag 10 november, vanaf 20 uur via deze link met gastheer Michaël Pas.

Wie De Witte vandaag voor het eerst leest, zal het wellicht moeilijk hebben om zijn status van klassieker te verbinden met wat er allemaal voorvalt in het boek. Kindermishandeling en kinderarbeid, emotionele verwaarlozing, diefstal zodra de gelegenheid zich voordoet, extreem sadisme tegenover dieren, bier schenken aan negenjarigen: de wereld van de Witte staat veraf van wat we in de 21e eeuw pedagogisch verantwoord vinden. Meer nog. Een boek als De Witte zou vandaag niet meer kunnen verschijnen – en als dat toch zou gebeuren, zou de suggestie dat het hier autobiografisch proza betreft de kinderbescherming alarmeren en de auteur menige GAS-boete opleveren wegens asociaal gedrag.

Anders dan de geus Uilenspiegel is de Witte helemaal niet politiek. Hoe zou hij ook? De knaap is aan het begin van het boek negen.

Dat zou dan een eerste misverstand zijn. Hoewel de Zichemse wereld die Ernest Claes oproept overduidelijk die van zijn eigen kinderjaren is, valt de auteur niet samen zijn hoofdpersonage. De jongen die model stond voor de Witte heette, net zoals het personage in het boek, Ludovicus (Lewie) Verheyden – een figuur zo legendarisch dat hij, nog zo’n zeldzaamheid, in 1998 zijn eigen biografie zou krijgen: Leven en dood van de echte Witte van Zichem: Louis Verheyden (1891-1975), geschreven door René Wittockx. Dat Verheyden zes jaar jonger was dan Ernest Claes (1885-1968) is geen detail. Urenlang hoorde de opgroeiende tiener Claes oudere familieleden vertellen over de streken van de kleine deugniet, die na de dood van zijn ouders was ondergebracht in het gezin van de dorpssmid.

Als schrijver in de dop kreeg Claes ongetwijfeld snel in de gaten hoe onweerstaanbaar zo’n smakelijk verteld verhaal kon zijn. Toen hij ging studeren en tussen intellectuelen terechtkwam, bleken zijn eigen verhaaltjes over die ‘Witte’ het zo goed te doen dat zijn vriend, de dichter August Van Cauwelaert, hem aanspoorde ze eens op papier te zetten. In 1908 zouden er voor het eerst verhaaltjes over de Witte in druk verschijnen. Dat er pas in 1920 een boek van kwam, had met de Eerste Wereldoorlog te maken, maar ook met de twijfels van de auteur. Wanneer was een boek zonder duidelijke verhaallijn eigenlijk af? Het antwoord bleek vooral pragmatisch te zijn: zo’n boek is af wanneer zich een uitgever aandient. In het late voorjaar van 1919 vroeg de toenmalige literaire grootheid Emmanuel De Bom aan Claes of hij zijn verhaaltjes over die wittekop niet wilde onderbrengen in de op te richten Vlaamsche Bibliotheek van de befaamde Amsterdamse Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur van uitgever Leo Simons. Claes was de eerste noch de laatste Vlaamse auteur die de Amsterdamse lokroep niet kon weerstaan en zo verscheen dit door en door Vlaamse boekje in december 1920 in Nederland.

‘Het aangenaamste boek dat de laatste tijd verscheen’, kopte een advertentie in Gazet van Mechelen begin februari 1921 en met dat oordeel bleken veel lezers het eens te zijn. Na een jaar waren er 4300 exemplaren verkocht en na vier jaar 16.000. In Nederland begon het boek pas te verkopen toen Simons er een mooi gebonden editie van maakte. Toen De Witte aan 25.000 exemplaren zat, kregen de lezers de protagonist voor het eerst te zien. Op de pentekeningen die Felix Timmermans eind jaren twintig maakte voor een zoveelste nieuwe versie heeft de Witte een korte rattenkop en draagt hij boven zijn klompen een zwaar gelapte en te korte broek.

De Witte van Ernest Claes wordt 100: ode aan 'de Vlaamse oer-Calimero'
© BELGAIMAGE

Blote Tarzan

Toch is dat niet hoe we ons de Witte vandaag voorstellen. Voor veel, vooral oudere Vlamingen zal de Witte er altijd blijven uitzien als de Duffelse schooljongen Jef Bruyninckx, die met extra wit geverfd haar dat in een forse bles voor zijn ogen valt de hoofdrol speelde in de eerste verfilming van het boek, uit 1934. Die waanzinnig succesvolle productie – de eerste Vlaamse geluidsfilm – zou de verkoop van het boek een enorme boost geven: algauw zat men aan 50.000 exemplaren, en nog voor de oorlog waren het er 87.000. Dankzij de in de zomer van 2020 voor de zoveelste keer heruitgezonden tv-reeks Wij, heren van Zichem (1969-1971) – ondertitel: Een kroniek van de Wittes wereldje – associëren anderen de Witte dan weer vooral met Fons Exelmans. Zijn personage heette overigens Lewie Claes: vandaar allicht dat velen vermoeden dat de Witte een zelfportret was van zijn schepper Ernest Claes. Voor wie nog een generatie jonger is, zal de Witte altijd Eric Clerckx zijn die als een blote Tarzan-in-slowmotion, met zijn hand voor zijn geslacht, in de Demer springt in De Witte van Sichem (1980) van Robbe De Hert.

Geholpen door scenario-ideeën van Louis Paul Boon, Hugo Claus, Fernand Auwera en Gaston Durnez en een liedtekst van Wannes Van de Velde (‘In Gent wordt de wever verknecht en verbeest/door ’t uitschot dat zelf niks doet’) gaf De Hert het verhaal een sociaalkritische laag die bij Claes enkel met een vergrootglas terug te vinden is. Maar ze ís er wel. Claes ging het echter niet zozeer om het lot van de arbeider of boer in het arme Vlaanderen van de vorige eeuwwisseling, maar om het presenteren van het type van ‘”de Bengel” van altijd en overal’, zoals hij later zou schrijven, de jongen die telkens opnieuw klappen krijgt van volwassenen, die achteraf moeten huilen van het lachen wanneer ze over zijn deugnieterijen zitten te vertellen aan hun vrienden.

Analfabete dorp

Veertig jaar na het verschijnen van zijn bestseller zou Claes in Ik en de Witte beweren dat hij de allereerste zinnetjes over de Witte had neergekrabbeld in Leuven, tijdens een college over Descartes waarin een scherp onderscheid werd gemaakt tussen gevoelens en ideeën. Zoals wel vaker klinken Claes’ memoires te mooi om waar te zijn, maar goed gevonden was het in elk geval: er is nauwelijks een boek te bedenken dat zo volstrekt níét cartesiaans is als De Witte. Waar het de 17e-eeuwse Franse filosoof te doen was om scepsis en ratio is de Witte een en al instinct en natuurlijke reflex. In een periode waarin de protagonisten van À la recherche du temps perdu (Marcel Proust), Ulysses (James Joyce), Mrs. Dalloway (Virginia Woolf) en, in ons taalgebied, Eva (Carry van Bruggen) zich eindeloos overgaven aan zelfanalyse en getob, leek de immer spontane Witte uit een geheel andere wereld te komen. En dat deed hij ook. Het Vlaanderen dat Claes beschreef, was in velerlei opzicht premodern. De Witte is waar het de keuze van zijn nieuwe klak betreft weliswaar modegevoelig, maar in het deels analfabete dorp waarin hij opgroeit, bepalen gewoonten en bijgeloof het dagelijkse leven, niet gedachten en twijfel.

Anarchist

In de modernistische jaren twintig leek dat Claes misschien tot een ouderwets auteur te maken, maar daar dachten zowel zijn lezers als de Vlaamse literaire elite anders over. Toen hij in nauwelijks acht jaar tijd het recordaantal van 25.000 exemplaren had weten te verkopen van De Witte, werd hij begin mei 1929 in het Paleis voor Schone Kunsten feestelijk toegesproken door August Vermeylen, de geestelijke leidsman van de Vlaamse letteren die nog maar twee jaar eerder zijn Vlaamse pennenbroeders ‘more brains!’ had toegeroepen. Die frase herhaalde hij niet, die dag in Brussel, wellicht omdat hij wist dat Claes’ kracht elders lag, op een vlak dat in de prozakunst niet minder belangrijk was: ‘Het levendige van Uw voorstelling en van Uw verhaaltrant, Uw wakkere, scherpe, snaakse waarnemingszin, en de onbevangen, ongedwongen stijl, die de natuurlijkheid zelve is en waarmee ge toch zo zuiver weet te tekenen en zo raak en schilderachtig te typeren.’ In een paar zinnen weet Claes inderdaad een hele wereld op te roepen, als de verteller (dus: de voortzetter van de orale cultuur waarin hij opgroeide) die hij in wezen was. Het ongekende succes van De Witte had volgens Vermeylen echter vooral te maken met de herkenbaarheid van het hoofdpersonage: ‘De kwajongen gaat nooit helemaal dood in den mens. U hebt dat wel bemerkt, dat alle kleuters luid toejuichen als in het poppenspel de slimheid het wint op de macht en de politie-commissaris wordt afgerost. In den grond van ons hart, al willen we ’t ons zelven soms niet bekennen, juichen we daar nog met de kleuters mee. Er blijft in den mens altijd iets zitten van een anarchist, die uit den band wil springen. Daarin uit zich ons onbedwingbaar gevoel voor vrijheid. Daaraan beantwoorden Reinaert de Vos en Uilenspiegel, en daaraan beantwoordt de Witte.’

Iemand als de Witte zou vandaag wellicht Rilatine worden voorgeschreven.

Bijzonder gezelschap is het, waar Vermeylen de Witte bij rekent. Maar niet zonder grond. Reinaert, Tijl Uilenspiegel en de Witte zijn bij uitstek schalkse figuren, outsiders die het soms zwaar te verduren krijgen (en daar door hun gedrag vaak ook wel om gevraagd hebben), en die in onze gewesten zijn uitgegroeid tot een soort volkshelden waar cafés en brasserieën naar worden vernoemd. Wanneer Vermeylen het heeft over ‘ons onbedwingbaar gevoel voor vrijheid’ bedoelt hij allicht de mens in het algemeen, maar toch zeker ook de Vlaming in het bijzonder, die vrijetijdsanarchist die regels vooral interessant vindt omdat ze overtreden kunnen worden. Anders dan de geus Uilenspiegel die zich in de versie van Charles De Coster en Willy Vandersteen in het 16e-eeuwse Vlaanderen tegen de Spaanse overheerser richt, is de Witte helemaal niet politiek. En hoe zou hij ook? De knaap is aan het begin van het boek negen.

Die leeftijd is geen detail in het succesverhaal van De Witte. De roman werd ook volop als kinderboek gelezen, in de Nederlandse traditie van Dik Trom, Pietje Bell en Boefje – ondeugende knaapjes die door de samenleving met moeite gedisciplineerd kunnen worden.

Vandaag wordt De Witte wellicht nauwelijks meer door jonge tieners gelezen, maar mochten ze het alsnog proberen dan zouden ze een wereld ontdekken waarin kinderen weliswaar onbarmhartig veel klappen krijgen, maar waarin ze bovenal een nog nauwelijks voor te stellen vrijheid genieten om te ravotten en zich de knieën te schaven. Iemand als de Witte, de ‘jeugdige zottigheid kittelde hem in de armen en de beenen’, schreef Claes, zou in onze tijd wellicht het etiket ADHD opgespeld krijgen, waarna hem Rilatine zou worden voorgeschreven. Zo heeft elke periode zijn wapenen om ongewenst gedrag in te tomen.

Hel en verdoemenis

In de jaren twintig bestond daar in katholieke kringen overigens nog een andere methode voor: behalve dreigen met hel en verdoemenis konden boeken en films ook eenvoudigweg in de ban worden gedaan. Dat de diepgelovige Ernest Claes na zijn overlijden vooral populair bleef bij de leden van het Davidsfonds en aanverwante katholieke verenigingen heeft ons doen vergeten dat hij een kleine eeuw geleden ook in zijn eigen kring een tijdlang controversieel was. Na een voorpublicatie in het katholieke studentenblad Ons Leven werd de auteur nog vóór de Grote Oorlog bij de Leuvense vicerector genood, alwaar monseigneur Coenraets hem, althans volgens Claes zelf, duidelijk maakte dat de gepubliceerde hoofdstukken blijk gaven van een ‘immoralité très grave’. Als ‘spotten met kerkelijke zaken’ voor een verbod op Pallieter kon zorgen, dan zou voor De Witte precies hetzelfde moeten gelden, vond ook de criticus van het Nederlandse tijdschrift De Maasbode. Het boek van Felix Timmermans was inderdaad in 1920 door Rome godslasterlijk genoemd, waarna de Nederlandse bisschoppen het hadden verboden. Zo’n vaart zou het met De Witte uiteindelijk niet lopen, maar de geur van Verboden Boek die eromheen hing, heeft vast extra lezers naar het boek gelokt.

Vanaf deze week kunt u de jubileumuitgave voor 14,99 ipv 19,99 afhalen bij Standaard Boekhandel met de voucher in dit Knack-nummer. Of u bestelt het boek rechtstreeks op www.knack.be/dewitte
Vanaf deze week kunt u de jubileumuitgave voor 14,99 ipv 19,99 afhalen bij Standaard Boekhandel met de voucher in dit Knack-nummer. Of u bestelt het boek rechtstreeks op www.knack.be/dewitte

Vertalingen volgden in vele talen, maar Flachskopf, Whitey noch Filasse werden ooit zo spreekwoordelijk bekend als De Witte. Als verongelijkte underdog (‘Ziet ge wel, dat het weeral moest tegenvallen, dat die dag niet zoo plezierig zou zijn als hij zich had voorgesteld!’) raakte de Witte in Vlaanderen een zeer gevoelige snaar. Waar het de vaak in één adem genoemde Pallieter nooit tegenzit en Timmermans’ boek ook vandaag nog leest als een veelal extatische lofzang op zinnelijk genot, is de Witte in zekere zin de Vlaamse oer-Calimero. Hij is klein, de anderen zijn groot, en ze laten hem dat elke dag opnieuw voelen – ‘daar was in heel Sichem geen enkele jongen die zoveel priggel kreeg als hij’. Iedereen lachte met zijn streken, maar zodra hij in de buurt kwam, kreeg hij een stamp onder de broek. ‘Het was de Witte maar’, aldus Claes later over Louis Verheyden. Niet te verwonderen dat deze knaap in het boek helemaal in de ban raakt van De Leeuw van Vlaanderen van Hendrik Conscience, de roman die menig zich geknecht voelende ziel deed dromen van wraak en bevrijding. De romantische verdwazing en ideologische verblinding die dat de Vlaming evenzeer zou opleveren, had men in 1920 nog niet helder in het vizier. Daarvoor was het wachten op Het verdriet van België, Hugo Claus’ ultieme roman over de Tweede Wereldoorlog, waarin het portret van Ernest Claes aan de muur hangt bij de collaborerende dichter Marnix de Puydt.

Leeuwenvlag

Geheim VNV-lid Claes zelf zou de oorlog en de naweeën ervan evenmin ongeschonden doorkomen, wat hem de laatste decennia van zijn leven alleen maar populairder leek te maken. In aanwezigheid van tienduizend fans, onder wie een tiental Witte-dubbelgangers, drukte de auteur in 1964 bij de presentatie van de honderdste druk van De Witte in Zichem zijn lippen tegen de leeuwenvlag waarmee het monument was bedekt dat hij mocht onthullen. Vlaanderen en de Witte leken die dag helemaal samen te vallen.

Een van de taferelen op het bas-reliëf dat toen werd onthuld, toont het ultieme beeld van de Witte: op zijn kop. Terwijl zijn ouders en broers veel te zoute patatten moeten eten omdat de plaagstok tot drie keer toe beweerde dat hij vergeten had er zout op te doen, vlucht de jongen naar buiten: ‘Nadat hij uitgeblazen was ging hij van puur plezier een paar keeren op zijn kop staan om op die wijze naar de lucht te staren, die aldus veel hooger en wijder was, dan wanneer ge ze rechtstaans bekeekt. Heel die gouden namiddag lag voor hem, en het was pas noen.’ Hij weet dat hij gestraft zal worden omdat hij het middageten verknoeide met al dat zout, maar dat zijn zorgen voor later. Nu staat hij – ook op die onvergetelijke tekening van Felix Timmermans – op zijn hoofd en ziet de wereld er heel anders uit. Niet de gestrenge bekrompenheid van school, gezin en Kerk heersen hier, maar openheid, vrijheid en belofte. Al 128 drukken lang drukt Ernest Claes ons via de Witte op het hart dat het niet alleen plezierig maar ook gezond is om op je kop te gaan staan.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content