Jan Nolf
‘De Wever, Vandeput en Jambon verwarren een regeerprogramma met een wet’
‘De inzet van het leger in de straat kan, maar vanaf niveau 4. De troika van De Wever, Vandeput en Jambon verwart bijgevolg een regeerprogramma met een wet’, schrijft erevrederechter en justitiewatcher Jan Nolf.
De inzet van para’s stond al lang voor de aanslag op Charlie Hebdo op de agenda van Antwerps burgemeester Bart De Wever (N-VA). Een gemilitariseerd straatbeeld is het fotogenieke medialuik van een autoritair discours: verba volent, media manent.
Dat een burgemeester die over 2.600 politiemensen beschikt het leger al wou inzetten tegen foorkramers was geen truuk maar een pijnlijke fehlleistung die een bredere agenda verraadt tegen burgerlijk of sociaal verzet.
Het is die demonstratieve Sturm- und Dadendrang die het Vlaams Belang electoraal leegzoog. De steeds eigenzinniger gerunde stadstaat Antwerpen is voor Bart De Wever een bruggenhoofd net zoals (de door hem bewonderde) Nicolas Sarkozy voorafgaand aan zijn presidentschap van zijn ministerie van Binnenlandse Zaken een permanente verkiezingstribune maakte.
Door Antwerpen simultaan nog te promoten als “het Jeruzalem van het Noorden” speelt Bart De Wever daarenboven demonstratief met vuur: waar eindigt de verantwoordelijkheid van de burgervader en begint het puur politiek discours dat drijft op de vicieuze cirkel van stoerdoenerij?
De Wever, Vandeput en Jambon verwarren een regeerprogramma met een wet
Het mag dan ook niet verbazen dat het verslavend spel met de tinnen soldaatjes de regeringspartners steeds meer irriteert. De para’s waren snel in Antwerpen geland. Maar “il n’y a que le provisoire qui dure”, weten we al decennia lang uit de Franse ervaring.
Een air van normaliteit aan Antwerpen teruggeven door een wandeling op de Meir was al een politiek signaal van minister Kris Peeters (CD&V), die daarmee net deed wat de burgemeester zelf beter had gedaan – eerder dan ‘not amused’ de Meir voor concurrerende politici blijkbaar tot een ‘no go’-zone uit te roepen.
Tussen de hitte van de nieuwe heisa door zouden politici er goed aan doen terug te keren naar de koele basics van onze rechtstaat.
Als voor verdediging tegen terreur(-dreiging) een scala van mogelijkheden open ligt, eisen de elementairste regels van die rechtstaat wel dat enkel wettelijke middelen ingezet worden. Anders worden steeds meer illegale rijvakken bijgebetonneerd voor een Ring naar de willekeur.
Tijdens het ATV-programma ‘Wakker op Zondag’ van 25 januari dropte Raf Jespers, advocaat bij Progress Lawyers Network en auteur van ‘Big Brother in Europa, die prioritaire vraag naar de (ontbrekende) wettelijke basis van de inzet van de para’s.
Hij kreeg nog steeds geen antwoord, maar professor Carl Devos tweette me alvast dat die bedenkingen “zeker gepermitteerd zijn”.
Inderdaad. Immers is de inzet van het leger ter vervanging van politie geregeld in art. 43 van de wet tot organisatie van een geïntegreerde politie (WGP-wet van 07 12 1998). Die bepaalt met een dubbele voorwaarde dat een burgemeester legereenheden kan opvorderen in “geval van ramp, onheil, schadegeval, oproer, kwaadwillige samenscholingen of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde”, en “wanneer de middelen van de lokale politie onvoldoende zijn”.
Dat De Wever het leger al wou inzetten tegen foorkramers was een pijnlijke fehlleistung die een bredere agenda verraadt tegen burgerlijk of sociaal verzet
Voor de inzet van het leger volstaat volgens het regeerakkoord (p. 138) een dreigingsniveau 3.
Het regeerakkoord is op dat punt echter nergens wettelijk verankerd.
Volgens huidige definities van de dreigingsniveaus (vastgelegd bij KB van 28 11 2006) betreft dreigingsniveau 3 een situatie waarin “de dreiging tegen de persoon, de groepering of de gebeurtenis die het voorwerp uitmaakt van de analyse mogelijk en waarschijnlijk is”.
Dreigingsniveau 4 vereist daarentegen “dat de dreiging tegen de persoon, de groepering of de gebeurtenis die het voorwerp uitmaakt van de analyse ernstig en zeer nabij is” (in de Franse tekst: “imminent”).
Enkel dat laatste stemt overeen met de wettelijke voorwaarde van art 43 WGP omtrent “een ernstige of nakende bedreiging van de openbare orde” die het mogelijk maakt het leger in te zetten (enkel voor zover de politie de taak niet aankan).
Op een parlementaire vraag van volksvertegenwoordiger Olivier Maingain(FDF) antwoordde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken daarenboven dat “een preventieve vordering steeds uitgesloten is (…). De vordering is enkel mogelijk in geval van ramp, onheil, schadegeval, oproer, kwaadwillige samenscholing of ernstige en nakende bedreiging van de openbare orde” (antwoord 08 10 2011 op vraag 53 0321). Dat betekent dat ieder schadegeval binnen de context van art 43WGP niet alleen ernstig moet zijn, maar ook reëel gebeurd of minstens imminent (“zeer nabij”). Een loutere kans of zelfs waarschijnlijkheid volstaat niet, want dan kadert de inzet binnen een preventieve vordering die het ministerieel antwoord uitsloot.
De Wever had beter zelf een wandeling op de Meir gemaakt, eerder dan de straat tot een ‘no go’-zone uit te roepen voor concurrerende politici
De inzet van het leger kan dus in ieder geval nog steeds maar vanaf niveau 4: de troika van burgemeester De Wever, defensieminister Steven Vandeput en binnenlandminister Jan Jambon verwart bijgevolg een regeerprogramma met een wet.
Om het in het Latijn te duiden: het gaat om het elementair verschil tussen de wet die nog moet gemaakt worden (‘de lege ferenda’) met de wet die bestaat (‘de lege lata’).
Dat is geen juridische spitstechnologie, maar een verschil dat de Romeinen al kenden, en het Belgisch Rekenhof ook: de Antwerpse burgers zullen allicht willen vermijden dat het Rekenhof de legerfactuur naar hen terugstuurt wegens ‘onwettig gefrankeerd’.
Als de inzet voor veiligheid menens is en geen dure poging tot gewenning aan een ideologisch sfeerbeeld, is daar dringend brede bezinning over aanbevolen in de Wetstraat en op het Schoon Verdiep: de lege(r) ferenda dus.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier