De toekomst van het Nederlands: ‘Waarom moet je weten hoe je iets spelt als je het kunt opzoeken?’
Lange zinnen ontleden, aartsmoeilijke dictees maken en de literatuurgeschiedenis uit het hoofd kennen? De tijd dat Nederlands een blokvak was, is al lang voorbij. ‘Maar dat wil niet zeggen dat de lat lager wordt gelegd’, meent José Vandekerckhove van het Netwerk Didactiek Nederlands.
Vlaamse leerlingen kunnen niet meer spellen, maken constant dt-fouten, herkennen geen meewerkend voorwerp, en vraag hun vooral niet wie Houtekiet heeft geschreven. Allemaal het gevolg van het trieste niveau van de lessen Nederlands op de middelbare school, hoor je vaak. ‘Maar het niveau op zich is het probleem niet, en onze leerlingen zijn ook niet dommer geworden’, countert oud-leraar Nederlands José Vandekerckhove, voorzitter van het Netwerk Didactiek Nederlands (NDN), dat de belangen behartigt van het onderwijs van het Nederlands in Vlaanderen. ‘Dat veel mensen, ook politici en onderwijsspecialisten, het vandaag moeilijk hebben met de inhoud van het vak, komt vooral doordat ze krampachtig vasthouden aan de manier waarop ze vroeger zelf les hebben gekregen. Die houding staat efficiënt onderwijs in de weg.’
Ik zou het examen literatuur helemaal afschaffen.
Vandekerckhove houdt zelfs niet vast aan de vijf uur Nederlands die leerlingen in de eerste graad van het secundair onderwijs krijgen. ‘Het zou geen ramp zijn om een uur daarvan op te offeren voor een vak als mens en maatschappij, zoals Lieven Boeve, de directeur-generaal van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen, dat wil’, zegt hij. ‘Ook wat Nederlands betreft, is kwaliteit belangrijker dan kwantiteit: meer lesuren zijn geen garantie voor betere prestaties. Cruciaal is dat die uren efficiënt worden gebruikt.’
Is dat vandaag dan niet het geval?
José Vandekerckhove: Vaak niet. Om te beginnen zijn heel wat leerkrachten Nederlands, die veel lesuren met hun leerlingen doorbrengen, ook klastitularis. Daardoor gaat een deel van hun lestijd op aan klasgesprekken en het managen van problemen in de groep. Daarnaast besteden ze zo’n 60 procent van hun lessen aan communicatieve vaardigheden. Dat wil zeggen dat ze hun leerlingen goed moeten leren lezen, schrijven, luisteren en spreken. Daardoor blijft maar 40 procent van de tijd over voor taalbeschouwing, spelling en ook nog wat literatuur. Natuurlijk kunnen leerkrachten dan niet alles behandelen wat ze zouden willen, en moeten ze keuzes maken.
Gaat er volgens u té veel lestijd op aan die communicatieve vaardigheden?
Vandekerckhove: Het is belangrijker dan ooit dat jongeren goed leren communiceren, maar de vraag is of dat in de lessen Nederlands moet gebeuren. Doordat het grootste deel van de lestijd aan communicatie opgaat, is Nederlands een servicevak geworden: leerlingen leren er vaardigheden die ze in alle andere vakken kunnen gebruiken. In de les Nederlands wordt hun bijvoorbeeld aangeleerd hoe je nagaat waarover een tekst gaat. Eerst moeten ze kijken naar de titel, ondertitel en foto, vervolgens lezen ze de eerste en laatste zin van elke alinea en pas dan gaan ze de tekst intensief lezen. Dat helpt hen ook om teksten voor, bijvoorbeeld, geschiedenis te lezen. Alleen kennen de meeste leerkrachten geschiedenis die strategieën niet.
Ondanks alle aandacht voor communicatieve vaardigheden in de les Nederlands scoren Vlaamse leerlingen in het PISA-onderzoek ondermaats voor begrijpend lezen.
Vandekerckhove: Vaardigheden moet je trainen, en daarvoor volstaan de lesuren Nederlands niet. Zolang ze niet in andere vakken worden ingeoefend, zullen veel van onze leerlingen het daar moeilijk mee blijven hebben. Daarom pleit ik ervoor dat álle leerkrachten die communicatieve strategieën aangeleerd krijgen, zodat ze die tijdens hun lessen kunnen toepassen. Het zou zelfs een goed idee kunnen zijn om dat hele luik uit het vak Nederlands te lichten en vakoverschrijdend te maken. Dan zouden we in de lessen Nederlands tenminste tijd hebben om ons echt met taal en literatuur bezig te houden.
Zouden jongeren dan wel foutloos kunnen spellen?
Vandekerckhove: Nog zo’n heilig huisje! (zucht) Wat is er echt van belang als je communiceert? Dat je duidelijk bent, dat wat je zegt aantrekkelijk is, dat je een geschikt taalregister gebruikt, en dat je taalgebruik correct is. Spelling is maar één onderdeel van dat laatste aspect. Laten we het belang ervan niet overdrijven. Ik keek ooit een examen Nederlands in waarbij de leerlingen de vijf kenmerken van het impressionisme moesten opsommen. Een van hen deed dat perfect, maar er stonden wel twee dt-fouten in zijn antwoord. Gevolg: drie op vijf. Terwijl die vraag helemaal niet bedoeld was om te meten hoe correct de leerlingen kunnen schrijven. Natuurlijk moeten we jonge mensen stimuleren om zo goed mogelijk te spellen, maar dat kan ook op een andere manier. Zo kun je als leerkracht met de klas afspreken dat 10 procent van de punten naar spelling gaat. Maak je geen enkele spelfout, dan krijg je die 10 procent dus cadeau.
Hoe dan ook moeten scholieren de spellingregels nog altijd beheersen?
Vandekerckhove: Natuurlijk. Maar we moeten wel een onderscheid maken tussen wat leerbaar is en wat opzoekbaar is. Wat geleerd kan worden door middel van regels en analogie, moeten de leerlingen kennen. Zodra ze weten hoe je West-Vlaanderen spelt, zullen ze vanzelf ook Oost-Brabant en Zuid-Holland correct schrijven. Kennen ze de regels om werkwoorden te vervoegen, dan kunnen ze ook ‘gedeletet’ spellen. Maar de schrijfwijze van een woord als ‘cappuccino’ kun je uit geen enkele regel afleiden. Waarom zou je van leerlingen eisen dat ze zulke woorden uit het hoofd leren als ze ze ook kunnen opzoeken? Ik vind trouwens dat we hen nog meer moeten stimuleren om de spellingcorrector op hun computer te gebruiken.
Nog een verschil met vroeger: jongeren hoeven geen ellenlange zinnen meer te ontleden. Betreurt u dat?
Vandekerckhove: Natuurlijk niet. Destijds vertrok men van het taalsysteem: je moest eerst leren hoe dat in elkaar zat, en het vervolgens toepassen. Maar in de praktijk bleek dat niet altijd een hulpmiddel te zijn. Veel leerlingen vonden begrippen als meewerkend voorwerp en gezegde nogal verwarrend. En wat is er uiteindelijk belangrijk? Dat ze een correcte zin kunnen bouwen, natuurlijk. Daarom vertrekken we nu van het gebruik, en grijpen we alleen terug naar het taalsysteem als dat nodig is. Als jongeren fouten maken, of iets lezen waarvan ze voelen dat het niet klopt.
Laten we het belang van spelling niet overdrijven.
Een ander veelgehoord punt van kritiek is dat echte literatuur amper nog aan bod komt in de lessen Nederlands.
Vandekerckhove: Het is niet omdat ze de literaire canon niet meer ingelepeld krijgen zoals de generaties voor hen dat er geen aandacht wordt besteed aan literatuur. Toen ik destijds in het college zat, kregen we in de lessen Nederlands haast uitsluitend literatuur. Drie weken aan een stuk hielden we ons op een heel theoretische manier bezig met Lucifer van Vondel. Waren we daarmee klaar, dan stapten we over op een volgend boek. Zo werkten we chronologisch de literatuurgeschiedenis af, tot we aan Stijn Streuvels kwamen – bij hem stopte het zowat. Op het eind van het jaar kregen we dan een examen waarbij we louter moesten reproduceren wat we over die werken hadden geleerd. Vaardigheden ontwikkelen stond niet op het programma. Denkt u dat wij daar meer leesplezier aan overhielden dan de jongeren van vandaag?
Is de slinger niet te veel in de andere richting doorgeslagen?
Vandekerckhove: Het klopt dat de focus steeds meer is verlegd in de richting van leeservaring. Wat doet een boek met mij als lezer? Wat weet ik erover? Wat kan ik ermee doen? Een mengvorm zou ideaal zijn. De leeservaring is belangrijk, maar om echt te begrijpen wat je leest, heb je een kader nodig. Een literaire stroming staat nooit op zichzelf. Ze is altijd een reactie op een andere stroming en is onlosmakelijk verbonden met de maatschappelijke realiteit, filosofisch-religieuze overtuigingen en kunst van die tijd. Het heeft weinig zin om jongeren te vragen wat ze van Houtekiet van Gerard Walschap vinden als ze de context niet kennen. Dus moet je hun wel vertellen over het vitalisme en de sfeer in de periode na de Eerste Wereldoorlog. Maar dat wil nog niet zeggen dat je alle literaire stromingen chronologisch moet afwerken.
Dat neemt niet weg dat jongeren steeds minder lezen.
Vandekerckhove: Alleen als je lezen tot boeken vernauwt. Ze lezen wel teksten op een scherm, en ze worden ook in films en games met verhalen geconfronteerd.
Naar een film kijken is toch niet hetzelfde als een roman lezen?
Vandekerckhove: Nee, maar films helpen jongeren wel om de bouwstenen van de literatuur te begrijpen. Flashbacks, simultaneïteit of omkering van standpunt kun je als leerkracht veel beter uitleggen aan de hand van filmbeelden of zelfs games. Dat zijn de verhalen van de huidige generatie. Ik vind het trouwens een heel goede zaak dat romans tegenwoordig weer meer verhalen aanbieden. Een tijdlang overheerste het experimentele genre en waren veel boeken echt moeilijk. Dan haken mensen, zeker jonge lezers, sneller af. Nu verschijnen er weer meer verhalende romans en biografieën, en die slaan veel meer aan.
José Vandekerckhove
– 1950: geboren in Izegem
– Studie: Germaanse filologie (KU Leuven)
– Carrière: leraar Nederlands en Duits (Sint-Andreasinstituut, Oostende); lector Nederlands (Specifieke Lerarenopleiding, KU Leuven); pedagogisch begeleider Nederlands
– Sinds 2013: voorzitter van het Netwerk Didactiek Nederlands Boek Rechts is waar de duim links staat (taalboek)
Is het hoe dan ook niet belangrijk dat jonge mensen weten wie de auteur is van De vlaschaard, Kartonnen dozen of Het verdriet van België?
Vandekerckhove: Alleen als ze aan een quiz zoals De slimste mens willen meedoen. (lacht) In het secundair onderwijs moet literatuur toegankelijk genoeg zijn. Dan is de kans groter dat jongeren met plezier lezen, en kunnen we hen ook over die literatuur laten nadenken. Dat begint al in de eerste graad, waar we bijvoorbeeld vragen om een e-mail te schrijven waarin ze het boek dat ze net hebben gelezen aan een vriend aanraden. In de tweede graad leren ze de begrippen waarmee ze hun leeservaringen kunnen benoemen, en in de derde graad geven we de criteria mee om kritisch naar literatuur te kijken. Is het boek origineel? Welke plaats neemt het in het werk van de auteur in? Wat vinden recensenten ervan, en ben ik het daarmee eens? Onderschat dat niet: zoiets vergt al een behoorlijke literaire competentie.
Hoe ziet een ideale literatuurles er volgens u uit?
Vandekerckhove: Als een soort leesclub. Leerkrachten zouden leerlingen teksten moeten geven die ze eerst zelf lezen en dan in de klas bespreken.
Wordt de lat dan niet erg laag gelegd?
Vandekerckhove: Integendeel. Zo leren ze echt over literatuur nadenken. Als je hen laat uitzoeken waarom het boek dat ze lezen romantisch is, leren ze veel meer dan als ze voor het examen de kenmerken van de romantiek vanbuiten moeten leren. Ik zou het examen literatuur zelfs liever helemaal afschaffen.
Voor veel leerkrachten is dat vloeken in de kerk.
Vandekerckhove: Het probleem is dat zij denken dat ze het hun leerlingen te gemakkelijk maken als ze hun vaardigheden testen. ‘Daar winnen ze wel erg vlot punten mee’, zeggen ze dan. Nochtans weten we ondertussen dat je het denk- en inzichtniveau van leerlingen op die manier enorm kunt optrekken. Op voorwaarde natuurlijk dat de vragen moeilijk genoeg zijn, en dat is nu niet altijd zo.
Leraars zouden enorm kunnen professionaliseren als ze gebruik zouden maken van de kennis die voor het rapen ligt in de algemene didactiek. Alleen stromen zulke nieuwe inzichten amper naar de vakleerkrachten door. Daarom organiseert het Netwerk Didactiek Nederlands nu in samenwerking met de Nederlandse Taalunie een wedstrijd voor leerkrachten in opleiding. De prijs gaat naar degene die met behulp van die inzichten het origineelste en creatiefste lesontwerp indient. Uiteindelijk is het de nieuwe generatie leerkrachten die voor verandering zal moeten zorgen.
Beluister Knack
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier