De teloorgang van het Nederlands op school: ‘Schuld van schermtijd? Er is meer aan de hand’

Het GO! Technisch Atheneum Horteco op 1 september 2020.
Ann Peuteman
Ann Peuteman Redactrice bij Knack

Steeds meer Vlaamse jongeren hebben het moeilijk om een tekst echt goed te begrijpen. Een op de vijf kan zelfs niet goed genoeg lezen om vlot te functioneren in de samenleving van vandaag. Dat komt doordat wetenschappen populairder zijn dan talen en schermen het van boeken hebben gewonnen, maar ook door wat kinderen op school leren. ‘De basis van de Nederlandse taal krijgen ze amper nog mee.’

Wat betekent ‘recht praten wat krom is’? Dat is een van de dertig meerkeuzevragen die zesdejaars in de richting wiskunde-wetenschappen van een Vlaams college onlangs op een herhalingstoets Nederlands moesten beantwoorden. 18 van de 25 leerlingen hadden het fout. Bij de vraag wie de dichtbundel Bezette stad schreef, duidden 19 leerlingen antwoord B aan: Guido Gezelle. Hun leerkracht kijkt daar al lang niet meer van op. Zij weet ondertussen dat de meeste jongeren haar vak niet alleen slaapverwekkend, maar ook onbelangrijk vinden. Zoals veel collega’s stelt ze gelaten vast dat haar leerlingen de school elk jaar minder taalvaardig verlaten. Niet zelden speelt hen dat parten op de werkvloer of in het hoger onderwijs. ‘In de eerste bachelor moeten wij de studenten de hele tijd dingen uitleggen die ze vroeger in de middelbare school leerden’, zegt professor Nederlandse literatuur Yves T’Sjoen (UGent). ‘Vooral op het vlak van begrijpend lezen hebben ze vaak remediëring nodig.’

Dat Vlaamse scholieren niet bepaald uitblinken in leesvaardigheid wordt onderzoek na onderzoek bevestigd. In de Vlaamse peilingproeven van 2018 behaalde maar 84 procent van de leerlingen uit het zesde leerjaar van het basisonderwijs de eindtermen lezen, terwijl dat vijf jaar eerder nog 92 procent was. Volgende maand worden er nieuwe peilingproeven voor begrijpend lezen, begrijpend luisteren en schrijven georganiseerd. Van verschillende bronnen vernemen we dat het vooronderzoek op een desastreuze terugval wijst. In het beroepsonderwijs is de situatie zo mogelijk nog erger: amper 38 procent van de zesdejaars beheerst er nog de eindtermen voor leesvaardigheid. Dat blijkt uit een peiling van 21 mei 2021. Niet alleen hebben steeds meer Vlaamse jongeren het moeilijk om een tekst echt goed te begrijpen, een op de vijf kan zelfs niet goed genoeg lezen om vlot te functioneren in de samenleving van vandaag.

Nu staat de moedertaal niet alleen in Vlaanderen onder druk. In de meeste westerse landen is er minder aandacht voor, boet de taal aan prestige in en gaat de taalvaardigheid van jonge mensen achteruit. Ook de stijging van het aantal mensen met een andere moedertaal speelt daarbij een rol. ‘Maar de situatie van het Nederlands is wel erg slecht’, zegt de Nederlandse taalkundige Marc van Oostendorp (Radboud Universiteit), hoofdredacteur van het online tijdschrift Neerlandistiek. ‘In de internationale PISA-studie, bijvoorbeeld, zijn de scores voor leesvaardigheid van de Nederlandse en Vlaamse vijftienjarigen dramatisch. Dat ligt echt niet alleen aan het feit dat ze de hele tijd op een scherm zitten te kijken, want dat is in de hele westerse wereld zo. Er is duidelijk meer aan de hand.’

Volgens de meeste experts is het probleem niet zozeer dat jonge mensen veel schermlezen, maar wel dat ze amper nog boeken in de hand nemen. In het PISA-onderzoek scoren Vlaamse vijftienjarigen zelfs het laagst op het vlak van leesplezier. De helft vindt lezen tijdverlies en 60 procent zegt alleen maar te lezen om informatie te verkrijgen. Daardoor zijn de tieners van vandaag door de bank genomen zwakkere lezers, hebben ze een kleinere woordenschat en is hun taalgevoel minder ontwikkeld. In de internationale PIRLS-ranking zakte Vlaanderen in tien jaar tijd van de achtste naar de tweeëndertigste plaats wat de leesvaardigheid van tienjarigen betreft. ‘Door boeken te lezen, groeit je taalbegrip’, zegt Kris Van de Poel, algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie. ‘Doordat kinderen vandaag minder lezen, hebben ze minder taalbegrip en dus ook minder leesplezier. Het gevolg is dat ze nóg minder gaan lezen, waardoor ook hun taalbegrip verder afneemt.’ Om die vicieuze cirkel te doorbreken, worden vandaag allerlei initiatieven opgezet om meer Vlamingen aan het (voor)lezen te krijgen. Ondertussen heeft de Vlaamse overheid ook een groot Leesoffensief (LOF) gelanceerd. Dat bestaat uit een vijftigtal acties die het leesplezier en de leesvaardigheid van vooral kinderen en jongeren moeten bevorderen. De ambitie is torenhoog: over tien jaar moet Vlaanderen, dat vandaag het kneusje van de klas is, in de top vijf van de landen met de beste leesvaardigheid staan.

Calimerohouding

Willen we kinderen en jongeren weer aan het lezen krijgen en hen taalvaardiger maken, dan zal er ook op school het een en ander moeten veranderen. Vandaag is Nederlands een van de minst populaire schoolvakken. In verschillende onderzoeken geven scholieren aan dat ze het saai vinden of er zelfs een hekel aan hebben. ‘In Vlaanderen is er veel interesse voor de lokale varianten van het Nederlands en tussentaal is hier een fenomeen geworden’, stelt Van de Poel. ‘Als tegenreactie hebben leerkrachten die de standaardtaal hoog in het vaandel dragen de neiging om hun leerlingen te verbeteren. Door dat rodepensyndroom ontstaat een spankracht tussen jongeren die hun eigen taal willen spreken en leerkrachten die “eisen” dat ze de standaardtaal hanteren. Dat maakt het vak Nederlands er natuurlijk niet geliefder op.’

Daarbij komt nog dat veel leerlingen er simpelweg het nut niet van inzien. ‘Waarom moeten we daar onze tijd in steken? We spreken toch al Nederlands?’ klinkt het dan. Het helpt natuurlijk niet dat ook de onderwijskoepels er zo over lijken te denken. In 2018 kondigde Lieven Boeve, directeur-generaal van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen, aan dat er wel een uurtje Nederlands kon wijken voor het nieuwe vak ‘mens en maatschappij’. Ondertussen hebben de meeste Vlaamse scholen, ook van andere netten, het aantal uren Nederlands in de eerste graad van het aso van zes of vijf naar vier teruggeschroefd. Daarnaast spelen ook de acties die de overheid heeft opgezet om zo veel mogelijk leerlingen warm te maken voor STEM-onderwijs (Science, Technology, Engineering, Mathematics) een niet te onderschatten rol. Daarmee wordt keer op keer de impliciete boodschap gegeven dat wetenschappelijke vakken veel belangrijker zijn dan talen. Het gevolg is dat jongeren die goed presteren worden aangemoedigd om die richting uit te gaan. Ook als ze heel taalvaardig zijn. ‘Daardoor zijn veel leerkrachten Nederlands behoorlijk fatalistisch geworden. Ook zij zijn er op den duur van overtuigd geraakt dat hun vak niet zo belangrijk is’, zegt professor Nederlandse taalkunde Rik Vosters (VUB). ‘Die misplaatste calimerohouding is heel kwalijk. Taalleerkrachten moeten net met de vuist op tafel slaan om de centrale plek op te eisen die talen in ons onderwijs verdienen.’

Dat de meeste leerlingen niet bepaald uitkijken naar de les Nederlands en er ook niet veel taalvaardiger van worden, komt natuurlijk ook door de inhoud van dat vak. Tot de jaren tachtig werd heel veel tijd geïnvesteerd in spelling, spraakkunst en woordenschat. De regels van de Nederlandse taal werden er ingehamerd tot de leerkracht er zeker van was dat zijn leerlingen ze nooit meer zouden vergeten. Jongeren die destijds van de middelbare school kwamen, waren in staat om de ingewikkeldste zinnen te ontleden, wisten wie de Tachtigers waren en konden zelfs hun belangrijkste werken opdreunen. Alleen hadden ze in zes jaar tijd amper hun spreek- en schrijfvaardigheid geoefend. Om daar een mouw aan te passen, werd gaandeweg steeds meer op die communicatieve vaardigheden ingezet. Vandaag wordt in de lessen Nederlands bijvoorbeeld een klasdebat over de oorlog in Oekraïne georganiseerd, moeten leerlingen een podcast maken over een schooluitstap of ontleden ze krantenartikels over eetstoornissen. Allemaal om zich zo vlot mogelijk te leren uitdrukken. ‘Het vak Nederlands is daardoor veel functioneler en communicatiever geworden’, zegt Tom Venstermans, lerarenopleider Nederlands aan de Karel De Grote Hogeschool. ‘Maar de basiskennis die nodig is om zulke opdrachten goed uit te voeren, krijgen ze vaak maar oppervlakkig mee.’

Wie is Hugo Claus?

Al in 2008 bleek dat zowel Nederlandse als Vlaamse leerlingen uit het laatste jaar van het algemeen secundair onderwijs de eindtermen voor spelling en grammatica niet of nauwelijks haalden. Toen dat onderzoek tien jaar later nog eens werd overgedaan aan de Universiteit Gent waren de resultaten nog dramatischer: het niveau voor grammatica, en dan vooral voor zinsontleding, was weer opvallend gedaald. ‘Veel studenten kennen zo goed als niets van zinsleer als ze aan de lerarenopleiding beginnen’, zegt Venstermans. ‘Daardoor moeten wij extreem veel tijd uittrekken om hen op het niveau van een expert te brengen. Maar ook oud-studenten die al voor de klas staan, vragen geregeld mijn hulp om zinnen te ontleden die echt niet zo moeilijk zijn. Als leerkrachten de grammatica zelf al niet goed meer kennen, kunnen ze die natuurlijk ook niet goed aan hun leerlingen doorgeven.’

Grammaticalessen dan maar helemaal laten vallen, vindt niemand echt een optie. ‘Taal bestaat uit bouwblokken. Hoe beter je die kent, hoe meer je ermee kunt spelen’, zegt Van de Poel. ‘We moeten leerlingen dus helpen om de taal ook van binnenuit te bekijken. Wel zouden we daar creatiever mee kunnen omgaan dan we vandaag doen. Is het bijvoorbeeld nodig om aparte spraakkunstlessen te geven voor Nederlands, Frans, Engels en Duits? We zouden daar ook iets vakoverschrijdends van kunnen maken. Als leerlingen de bouwblokken van taal in het algemeen leren kennen, kunnen ze die ook op het Nederlands toepassen.’

Niet alleen aan grammatica wordt tegenwoordig veel minder tijd besteed, ook literatuur komt in de klas weinig aan bod. Krijgen leerlingen al de opdracht om een roman te lezen, dan mag die vooral niet te dik of te moeilijk zijn. Achteraf moeten ze dan een vragenlijst invullen om te bewijzen dat ze het boek wel degelijk hebben gelezen en niet alleen een bespreking op YouTube hebben bekeken. Welke kleur heeft de auto van de vader van het hoofdpersonage? Hoe oud is het buurmeisje aan het begin van het verhaal? Gevolg: jongeren screenen boeken op dat soort details. Niet alleen is dat niet bevorderlijk voor hun leesplezier, het maakt hen ook blind voor de literaire kwaliteiten van een tekst. Ook de stromingen in de literatuur en de kenmerken van literaire teksten worden in de les amper nog behandeld. ‘Bij de bespreking van teksten gaat het meestal over een maatschappelijk thema dat erin aan bod komt of wat het verhaal bij de leerlingen oproept’, zegt T’Sjoen. ‘Terwijl literatuur natuurlijk veel meer is dan dat. Het gevolg is dat sommige eerstejaarsstudenten aan de universiteit geen enkel ankerpunt meer hebben. Natuurlijk kunnen ze op hun achttiende nog niet alles hebben gelezen, maar je zou toch mogen verwachten dat ze Paul van Ostaijen, Guido Gezelle en Hugo Claus kennen.’

Veel neerlandici hebben nu al hun hoop gevestigd op de nieuwe eindtermen voor de derde graad van het secundair onderwijs, want die zijn best ambitieus. ‘Er wordt zwaar op literatuur en taalbeschouwing ingezet’, weet Rik Vosters. ‘Tegen het eind van het zesde jaar zullen leerlingen straks dingen moeten kennen en kunnen die wij vandaag in onze eerste bachelor doceren. Al is het natuurlijk nog even afwachten of die ambities ook in de praktijk zullen worden waargemaakt. Dat kan alleen als leerkrachten daar de nodige tijd, ruimte en vrijheid voor krijgen.’ En als ze weten hoe ze die eindtermen op een eigentijdse manier kunnen bereiken. Onderwijsexperts waarschuwen er al langer voor dat de nieuwe inzichten en de vakdidactiek die aan de universiteiten en hogescholen worden ontwikkeld amper tot in de klassen doorsijpelen. ‘Dat is ook het geval met de adviezen die we bij de Taalunie hebben uitgewerkt om leraren taalcompetent te maken’, zegt Kris Van de Poel. ‘Die worden al wel in de lerarenopleiding meegegeven, maar in de scholen zijn ze nog niet ingeburgerd. Taalcompetentie moet dus ook aan bod komen in de nascholing van leerkrachten die vandaag al voor de klas staan.’ Alleen wordt er in Vlaanderen wel erg weinig in die nascholing geïnvesteerd, waardoor leerkrachten het doorgaans met een paar uur per schooljaar moeten stellen.

Geen diploma vereist

Het nijpendste probleem is wellicht dat er vandaag veel te weinig leerkrachten Nederlands zijn. Sommige scholen zijn al sinds de herfstvakantie tevergeefs op zoek naar iemand die een vervanging wil doen of een vacature kan invullen. Zowel in de bacheloropleiding als in de educatieve master studeren jaar na jaar minder vakspecialisten Nederlands af. Daardoor is Nederlands, samen met Frans en wiskunde, een knelpuntvak geworden. ‘Vijftien jaar geleden was het nog een van de populairste richtingen in de lerarenopleiding’, zegt Venstermans. ‘We hadden toen zeventig eerstejaarsstudenten die Nederlands als onderwijsvak kozen. Vandaag zijn dat er maar negentien meer, van wie er in het tweede jaar misschien acht of negen zullen overblijven. De richting Nederlands is nu zelfs kleiner dan aardrijkskunde.’

Wie vandaag als leerkracht Nederlands afstudeert, kan dan ook uit verschillende jobs kiezen en heeft een sterke onderhandelingspositie om goede werkvoorwaarden af te dwingen. Zelfs als je niet bent opgeleid om Nederlands te geven. Door de grote schaarste zijn sommige scholen tegenwoordig al blij met lesgevers die een bachelor- of masterdiploma in om het even welke discipline hebben en ook nog Nederlandstalig te zijn. Ook zijinstromers, die zich nog tot leerkracht aan het omscholen zijn, krijgen vaak al aantrekkelijke jobaanbiedingen. Net als leerkrachten die Nederlands willen geven omdat hun eigen vakgebied veel minder gegeerd is. ‘Omdat ze nu in veel scholen als leerkracht Nederlands aan de slag mogen zonder daarvoor opgeleid te zijn, zetten velen hun opleiding stop of beginnen ze er zelfs niet meer aan’, legt Venstermans uit. ‘Dat is natuurlijk geen goede evolutie. Om tieners aan het lezen te krijgen en taalvaardig te maken, heb je echt wel vakspecifieke competenties nodig.’

Dat zo weinig jonge mensen warm lopen om Nederlands te geven, komt niet alleen doordat het lerarenberoep op zich minder populair is geworden. Moderne talen hebben ook nog eens de tijdgeest tegen. Het gevolg is dat minder jongeren na de middelbare school voor een talenopleiding kiezen en dat de instroom op de meeste plaatsen ook zwakker is geworden. ‘Er zitten nog wel hoogvliegers tussen, maar veel minder dan vroeger’, zegt Tom Venstermans. ‘Voor veel studenten is Nederlands een tweede keuze. Ze kiezen voor een vak dat ze écht willen geven en nemen er dan ook nog Nederlands bij, want dat kunnen ze toch al een beetje. Dat zijn dan natuurlijk geen inspirerende enthousiastelingen die heel veel lezen en van theater houden.’

Bevlogen leerkrachten zijn nochtans cruciaal om jongeren taalvaardiger te maken en liefde voor hun moedertaal bij te brengen. Veel mensen die later Nederlands zijn gaan studeren, hebben les gekregen van een leerkracht die dol is op taal, literatuur en poëzie. ‘Dat geldt ook voor mij’, zegt Venstermans. ‘En toen ik later zelf voor de klas stond, daagde ik mijn leerlingen ook zo veel mogelijk uit. Ik pikte zelfs stukken uit de colleges die ik aan de universiteit had gekregen. Natuurlijk waren er jongeren die mijn lessen veel te moeilijk vonden, maar anderen heb ik echt kunnen raken en sommigen zijn daarna zelfs Nederlands gaan studeren. Doordat er vandaag steeds minder bevlogen leerkrachten Nederlands zijn, kiezen minder jongeren voor een studie Nederlands en studeren er dus nóg minder bevlogen leerkrachten af. Als we die negatieve spiraal niet weten te doorbreken, gaan we nog barre tijden tegemoet.’

Volgende week:

Dreigt de opleiding Nederlands aan de universiteiten te verdwijnen? En hoe komt het dat zo veel mensen niet taalvaardig genoeg zijn om hun job goed te doen?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content