Vrije Tribune
‘De natuur als rechtspersoon: een vrijgeleide voor dierenleed?’
Stijn Bruers, Kris Martens en Maarten Boudry van Effectief Altruïsme Vlaanderen vinden het geen goed idee om de natuur als rechtspersoon op te nemen in de grondwetn, zoals milieujurist Hendrik Schoukens eerder deze week voorstelde.
Het parlement van Nieuw-Zeeland heeft de juridische status van een persoon toegekend aan het nationaal park Te Urewa en de rivier Whanganui. Deze week volgde India met het toekennen van rechten aan de Ganges en Yamuna rivieren. Ook in Ecuador kreeg de natuur rechten, zoals te lezen in hun grondwet: “ecosystemen hebben het onvervreemdbare recht te bestaan, te bloeien en zich te ontwikkelen.” Misschien is het tijd om ook in de Belgische grondwet de natuur als rechtspersoon op te nemen, zoals milieujurist Hendrik Schoukens voorstelde? Dat zou een sterk juridisch wapen leveren om de schaarser wordende open ruimte in Vlaanderen te beschermen.
‘De natuur als rechtspersoon: een vrijgeleide voor dierenleed?’
Toch is dat geen goed idee. Een natuurgebied of een ecosysteem heeft volgens de moderne wetenschap geen bewustzijn, geen persoonlijke verlangens en geen persoonlijke ervaringen. Kan een natuurgebied dan wel een rechtspersoon zijn? Wat ‘wil’ de natuur eigenlijk? Waar is de natuur bezorgd om? Om niets, voor zover we weten. De natuur beseft niet eens wat er met haar gebeurt, en ze is ook voortdurend aan verandering onderhevig. Ecosystemen komen en vergaan. Het zijn wij mensen die waarde toekennen aan de natuur, net zoals we waarde kunnen toekennen aan een mooi schilderij. De natuur is moreel onverschillig. Ze is niet geïnteresseerd in abstracte waarden zoals biodiversiteit, schoonheid, evenwicht, ongereptheid of integriteit.
De natuur is evenmin geïnteresseerd in het welzijn van voelende wezens. Dat zijn wij mensen nochtans wel, en terecht: een dier waardeert en voelt wel zijn of haar welzijn, in tegenstelling tot de natuur. Dus naast ons is er altijd nog iemand anders, namelijk het dier zelf, die een voorkeur heeft voor welzijn. Er valt dus iets te zeggen voor het idee dat het welzijn van dieren belangrijker is dan onze esthetische voorkeuren voor de natuur.
De idyllische natuur versus dierenleed
In de natuur is er ontzettend veel dierenleed: miljarden individuen worden onderworpen aan honger, koude, ziektes, ongevallen, parasieten, roofdieren, gevechten en noem maar op. Natuurlijke selectie, de motor achter evolutie, drijft zelf op dood en vernieling. Voor ons lijkt de natuur idyllisch, maar daarin worden we misleid. Voor elke fluitende vogel die we zien, zijn er tientallen piepjonge vogeltjes die een miserabel kort leven hebben gekend. Die vogeltjes kregen we niet te zien, want ze stierven en werden opgegeten en verteerd alvorens we ze in de gaten kregen. Een vogel legt tijdens haar leven tientallen eieren. Gemiddeld zullen slechts twee uitgebroede vogeltjes overleven en een volwassen, reproductieve leeftijd halen. Indien er meer vogeltjes zouden overleven, krijgen we binnen de kortste keren een exponentiële bevolkingsexplosie van vogels.
Dit permanente bevolkingsoverschot van vogels, vissen en vele andere dieren is waarschijnlijk de grootste tragiek in de natuur. Onder ecologen staat het bekend als r-selectie waarbij de ‘r’ verwijst naar de rate of birth van een populatie, of het aantal nakomelingen dat een individu krijgt. Die dieren hebben veel nakomelingen en slechts een zeer klein aantal van hen overleeft het tot hun reproductieve leeftijd waarop ze zich kunnen voortplanten. De grote meerderheid van de pasgeboren dieren hebben zeer korte levens met veel negatieve ervaringen, voornamelijk door honger en ziekten. Op het einde van hun korte levens hebben ze een pijnlijke doodstrijd, bijvoorbeeld in de klauwen van een roofdier.
Wat met de autonomie van dieren?
De idyllische opvatting van de natuur kent ook andere verschijningen. Volgens de politiek filosoof Will Kymlicka moeten we een natuurgebied beschouwen als een soevereine staat die we niet zomaar mogen inpalmen of verstoren. Dit is het politieke equivalent van het juridische idee dat een natuurgebied een rechtspersoon is. De inwoners in dat natuurgebied, de wilde dieren en planten, verwerven zo een zelfbeschikkingsrecht. Dat klinkt mooi, maar wat als blijkt dat die soevereine staat een failed state is, een mislukte staat vol miserie, chaos, hongersnoden en slachtpartijen? Als we zo’n staat ongemoeid laten, kunnen we moeilijk volhouden dat we de autonomie van wilde dieren respecteren. De grote meerderheid van dieren maken elkaar het leven zuur en leiden erg korte en miserabele levens. Ongewenst leed en vroegtijdige sterfte is niet bepaald bevorderlijk voor iemands autonomie.
‘Moeten we buizerds en vossen terug gaan uitzetten in natuurgebieden, als we weten dat het genadeloze moordenaars zijn?’
Dit heeft zeer vergaande consequenties voor hoe we ons ethisch moeten verhouden tegenover de allesbehalve idyllische natuur. Is natuurbehoud wel zo goed als er zoveel dierenleed aan kleeft? Moeten we buizerds en vossen terug gaan uitzetten in natuurgebieden, als we weten dat het genadeloze moordenaars zijn? Dit zijn een paar gewaagde vragen die gesteld worden binnen het ‘effectief altruïsme’, een groeiende sociale beweging van wereldverbeteraars die op een wetenschappelijk onderbouwde en rationele manier trachten zoveel mogelijk goeds te doen. De oplossing is natuurlijk niet om zomaar een natuurgebied dicht te betonneren, zodat er geen dier meer kan geboren worden. En zomaar alle roofdieren uitroeien is ook te naïef. Dan krijg je een bevokingsexplosie en wellicht massale sterfte door honger of andere doodsoorzaken. Een genocide in een failed state gaan we ook niet aanpakken door het land eventjes plat te bombarderen.
Wat kunnen we wel doen?
Wat kunnen we dan wel doen? In plaats van het toekennen van rechten aan ecosystemen, stellen we voor om rechten toe te kennen aan niet-menselijke dieren. Niet aan diersoorten, maar aan individuele dieren. Een soort is een abstract begrip, en kan niets voelen of ervaren. Maar louter juridische rechten toekennen is niet voldoende. We zouden kunnen beginnen met wetenschappelijk onderzoek naar hoe we op een veilige en doeltreffende manier kunnen ingrijpen in de natuur om het welzijn van alle dieren zo goed mogelijk te bevorderen. Net zoals er een academische discipline genaamd conservation biology bestaat, die onderzoekt hoe we zo goed mogelijk de biodiversiteit van natuurgebieden kunnen bevorderen, zo zouden we welfare biology kunnen oprichten, een discipline die onderzoekt hoe we het welzijn van dieren in de natuur zo goed mogelijk kunnen bevorderen. Met goede wetenschap kunnen we in de toekomst het welzijn verhogen van duizenden generaties wilde dieren.
Waarom is dit zo’n moeilijke denkoefening?
Waarom hebben veel mensen moeite met het idee om in te grijpen in de natuur om dierenwelzijn te bevorderen? Wat houdt ons tegen om dergelijk onderzoek in welfare biology te starten? Onze onbetrouwbare intuïties en spontane denkfouten liggen ons dwars.
De illusie van de natuuridylle noemden we al. We denken ten onrechte dat de natuur idyllisch is, omdat we de vele slachtoffers niet te zien krijgen. We denken dat een mooi natuurgebied functioneert om het optimaal welzijn van alle dieren te garanderen, en dat de biodiversiteit netjes in evenwicht is, afgesteld op het maximaal welzijn voor de dieren. In werkelijkheid wordt dat natuurgebied gedreven door blinde chaotische processen, die niet begaan zijn met welzijn. Evenwichten zijn lokaal en veranderlijk, niet tijdloos en harmonieus.
‘In plaats van een onpersoonlijk natuurgebied te beschouwen als rechtspersoon, kunnen we dat statuut beter toekennen aan dieren zelf, met hun persoonlijke ervaringen en verlangens.’
Een andere hardnekkige morele intuïtie is dat leed veroorzaakt door mensen erger is dan leed veroorzaakt door de niet-menselijke natuur. In werkelijkheid maakt het voor de slachtoffers geen verschil. Waarom grijpen we in het ene geval in, maar in het andere niet? Als een mens slachtoffer wordt van natuurgeweld, bijvoorbeeld als een kind wordt aangevallen door een roofdier of parasiet, dan gaan we ons ook niet beroepen op de volgende drogredenen: “Wat de leeuw met die kinderen doet is natuurlijk en een leeuw heeft geen morele verantwoordelijkheid.” Of wat met deze redenering: “Als we kinderen zouden genezen van parasieten, dan zal dat leiden tot onvoorziene gevolgen en toekomstige problemen, zoals een overbevolking en verstoring van natuurlijke evenwichten.” Of nog: “Kinderen moeten toch aan iets sterven. We hoeven dit kind niet te helpen want we kunnen onmogelijk alle kinderen beschermen tegen de natuur. Het haalt niets uit om dit ene kind te redden want er zijn zoveel kinderen die sterven door de natuur. We moeten de natuur haar gang laten gaan.”
Een laatste argument stelt dat de mens geen God mag spelen, dat interventie in de natuur ten voordele van het dierenwelzijn een vorm van arrogante menselijke hoogmoed is. Nochtans willen veel ecologisten wel aan natuurbehoud doen omwille van hun eigen waarden, waarbij ze het welzijn en de autonomie van wilde dieren negeren. Ze willen de natuurlijkheid van de natuur behouden, maar daarmee leggen ze hun eigen waarden – dat natuurlijkheid schoon en goed is – op aan de slachtoffers, de wilde dieren. De tegenstanders van welzijnsbevorderende natuurinterventies willen hun eigen voorkeuren voor natuurlijkheid, integriteit of natuurlijke schoonheid van een natuurgebied realiseren, terwijl de voorstanders de voorkeuren van de slachtoffers willen respecteren: hun welzijn, vrijheid en autonomie staan centraal.
Het is een goed idee om juridische argumenten te gebruiken voor het behoud van wat inherent waardevol is. Maar in plaats van een onpersoonlijk natuurgebied te beschouwen als rechtspersoon, kunnen we dat statuut beter toekennen aan dieren zelf, met hun persoonlijke ervaringen en verlangens.
Stijn Bruers is doctor in de moraalfilosofie
Kris Martens is klinisch psycholoog
Maarten Boudry is filosoof
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier