De laatste polonaise van Pépé Dodo

© foto Danny Willems

Dit is het verhaal van de laatste twee jaren van een zanger die zo lang mogelijk op een podium wilde staan. En van drie vrienden van de kust, die nog één keer naar Parijs gaan. ‘Je gaat toch niet sterven, hè.’

Hij toont de prachtige foto’s die hij de voorbije jaren van zijn oude vriend maakte: Arno in 2019, op het strand van Oostende, met een hoge hoed op. In het beeld zit al de schaduw van de dood, al wist hij toen nog niet dat er kankercellen in zijn lichaam zaten.

Er zijn ook een paar foto’s bij van zijn laatste concert in Parijs, in 2020. Op een ervan poseert de zanger met Parijs is een feest van Ernest Hemingway, een boek dat hij die avond gekregen had. Een ander beeld, waarop hij de polonaise danst, is niet geschikt voor publicatie.

Vijftig jaar waren Danny Willems en Arno vrienden, van toen ze allebei nog aan zee woonden. Ontelbare keren fotografeerde hij de zanger. Elke expressie in zijn gezicht kent hij, elke beweging van zijn lichaam, maar nooit zag hij hem de polonaise dansen. ‘Dat is niets voor hem.’ Behalve die waanzinnige avond in Parijs.

Twee jaar eerder, 10 februari 2020 om middernacht, bij een hangar ergens in de Gentse haven. De muzikanten van Arno en zijn entourage stappen op de tourbus. Morgenavond treden ze op in Le Trianon in Montmartre.

De zanger zelf reist over een paar uur met de trein naar Parijs, maar hij is er toch een beetje bij. Over zijn pancreaskanker wordt deze nacht niet gepraat, wel over zijn rituelen. Waar ze ook naartoe rijden, altijd verliest de zanger wel ergens zijn lenzen in de bus. Iedereen zakt dan weg achter de stoelen, want ze weten welke vraag er volgt: ‘Wil er iemand helpen zoeken?’

Wanneer hij weer ziet, zingen ze nog het oeuvre van Lucy Loes. En dan gaat hij altijd als eerste slapen in de vertrekken boven in de bus. Meestal komt hij nog een keer terug. In zijn onderbroek, in het middenpad van de bus, vraagt hij dan: ‘Pépé dodo?’ Waarop hij zelf antwoordt: ‘Pépé dodo.’

Op de laatste rij van de bus zit Paul Couter, die straks in Parijs zijn voorprogramma zal doen. Hij en Arno deelden ooit hun seventies met elkaar. Samen vormden ze toen Tjens Couter. ‘We hebben elkaar in de Carnaby Street van Oostende ontmoet’, zegt Paul. ‘Ik had daar toen een alternatieve klerenboetiek: The London Tuf Tuf Club. Ik was mijn gevel aan het schilderen toen hij voorbijstapte. Wat een rare gast, dacht ik. En hij dacht hetzelfde over mij. Ik kwam van mijn ladder en maakte kennis. Wat later stonden we samen op een podium, want ik wilde alleen muziek maken met mensen bij wie een hoek af was. “Hé vriend,” zei ik hem, “jij mag ook zingen, hè.” Iedereen verklaarde mij zot. “Uw maat kan helemaal niet zingen.” “Maar hij hééft het”, zei ik dan. “Zien jullie dat dan niet?”’

Toen ik hoorde dat hij kanker had, heb ik hem gezegd: “Arno, na vijftig jaar ga ik u toch eens omhelzen.”

Op zijn binnenmuur kalkte Hintjens: I am the best of the rest. Couter schilderde op de zijne: Fuck the rest, we are the best.

Tjens en Couter waren een beetje Sjors en Sjimmie van de Rebellenclub. ‘Zelfs als we niet bij elkaar waren. Op een dag was ik in Blankenberge en hij belde vanuit een telefooncel in Oostende. ‘“Paul,” zei hij, “geef mij eens vijf frank, want ik moet hier bijsteken.”’

Het leek alsof ze altijd naast elkaar zouden staan. Tot Tjens Couter in 1980 vervelde in T.C. Matic. ‘“Couter,” zeiden de mensen, “het is het moment om door te breken.” Maar ik voelde het niet. Arno en ik zijn gescheiden zonder ruzie te maken, al kwam dat misschien ook omdat we niet op dezelfde vrouwen vallen.’

De bus rijdt verder door de nacht. In de mist duiken de contouren van de Eiffeltoren op.

Le Trianon is een concertzaal zoals ze ze niet meer maken. In de nok van de zaal spoken nog altijd de geesten van Mistinguett, Brel en Fréhel. Maar vanavond is de zaal voor de levenden: Tjens en Couter.

Paul Couter pakt zijn gitaar en stapt als eerste de scène op. Zonder zenuwen en zonder setlist, ‘want die zou ik toch maar verliezen’. Hij wil zijn gage cash krijgen na de show. In een wereld waar ze geld overschrijven gelooft hij niet.

‘Ik ken Paul al meer dan vijftig jaar, nog voor ik Arno kende’, zegt Danny Willems. ‘We woonden allebei in Blankenberge. Hij was toen al een anarchist.’ Op een goede zaterdag had Paul Couter hem zelfs aangemoedigd om weg te lopen uit de garage waar hij toen als automonteur werkte en fotograaf te worden. ‘In al die jaren is Paul geen haar veranderd’, zegt Danny. ‘Of hij nu voor een volle Trianon optreedt of voor vijf man in een café, dat maakt hem niets uit. “Wat ga je straks spelen, Paul?” “Ik weet dat niet, dat zullen we wel zien.” Dat zou Arno nooit doen, die stapt niet op een podium zonder een vaste setlist.’

Arno is intussen gearriveerd in Le Trianon. Hij loopt door de coulissen met een plastic zakje. ‘Ik wilde absoluut dat Paul mijn voorprogramma deed’, zegt hij. ‘We zijn samen begonnen, ik wil samen… Misschien is dit mijn laatste optreden. Paul moest erbij zijn. Hij was de eerste die in mij geloofde. Overal in Europa hebben we samen opgetreden: op Toppop in Nederland, aan de Côte d’Azur, in Duitsland ook. We hadden een Britse platenmaatschappij, maar in België vonden ze ons boerkes van de kust. Omdat we West-Vlaams spraken – terwijl iedereen nu West-Vlaams spreekt.’

De eerste fotosessie in Blankenberge. ‘Paul had me verteld dat hij een nieuwe mondharmonicaspeler had. “Een speciaal geval, ge zult wel zien.”’
De eerste fotosessie in Blankenberge. ‘Paul had me verteld dat hij een nieuwe mondharmonicaspeler had. “Een speciaal geval, ge zult wel zien.”’ © foto Danny Willems

Hier in Parijs stonden ze ooit op de bühne van de alternatieve rocktempel Golf Drouot. Ze zouden die dag in 1974 meedoen aan een concours. ‘En we wonnen dat spel’, zegt Arno. ‘De eerste prijs was een platencontract bij Barclay en 6000 frank – heel veel geld in die tijd. Paul was zo enthousiast dat hij dat platencontract vergat in Parijs, maar niet het geld.’ (lacht)

Beneden in de zaal zingt zijn voormalige trawant: ‘The world will not be saved by any rock ’n’ roll singer’. ‘Rock was toen nog anarchie, tégen het systeem’, gaat Arno verder. ‘Als onze muziek gedraaid werd op een commercieel station, voelden we ons slecht en vroegen we ons af wat we verkeerd gedaan hadden. De eerste keer dat ik hier in Parijs was, was in mei ’68. In Londen had ik toen een Française leren kennen die daar als au pair werkte. Ze wilde naar Parijs, want daar was van alles aan het gebeuren. Met de boot zijn we van Dover naar Calais gegaan en zo naar Parijs. Op de Place de la République zagen we studenten met kasseien protesteren. Helemaal vooraan liep een oud koppel dat de menigte opjutte. “Wie zijn dat?” vroeg ik haar. “Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir”, antwoordde ze. ’s Avonds wilde ze mij de Champs-Élysées tonen. Daar zagen we Sartre en De Beauvoir opnieuw: ze dineerden in een vijfsterrenrestaurant met champagne.’ Die dag leerde hij wat een salonsocialist is.

Toch keerde hij later vaak terug naar Parijs, ‘ook al is de stad veel veranderd’. Zelfs vandaag, terwijl er kankercellen in zijn pancreas zitten, staat hij hier. ‘Wat zou ik anders doen?’

Op de tafel tussen ons zie ik een tekstvel liggen van Haha, een oude kraker van T.C. Matic: ‘ Give me power, haha ha hahahaha’.

Zijn muzikanten hadden op de bus al verteld dat hij met veel lacht, maar niet met zijn muziek. Voor elk concert trekt hij zich terug in zijn kleedkamer met een hoop papier. Hij legt alle songteksten op tafel en bekijkt ze. Vooral de nieuwe, de oude zitten gebeiteld in zijn hoofd. Behalve dan die ene keer, op een festival in de Ardennen, toen hij de titel van zijn klassieker Vive ma liberté kwijt was. Maar ook daar lulde hij zich op zijn manier uit.

Iemand klopt op de deur van zijn kleedkamer. ‘ Monsieur Arno, il est huit heures et demie. C’est showtime.’ De zanger daalt de trap af en stapt op de houten planken van Le Trianon.

Er volgt een concert met windkracht tien. Over zijn kanker zingt hij niet, wel over zijn eindigheid. ‘J’ai perdu ma jeunesse mais j’aime encore Elvis. Les jolies chansons ne tuent pas la réalité. Save me.’

Na het optreden is het druk in de coulissen: allemaal oude bekenden, die hem even willen salueren. Zelf loopt hij rusteloos rond. Iemand geeft hem Parijs is een feest van Hemingway. Tussen de spelers en de drinkers loopt ook Jane Birkin. Ze omhelzen elkaar, terwijl hun oude vriend Marvin Gaye zachtjes murmelt: ‘How can I forget/ When each face that I see/ Brings back memories.’ ‘Ze is mijn zus’, zegt Arno.

Hoe ouder de nacht, hoe troebeler de gezichten, hoe lekkerder de rode wijn. Rond middernacht verlaat de ex van Serge Gainsbourg de coulissen, zoals de meeste mensen. Alleen zijn vaste entourage blijft. De oude vrienden van de kust: Danny Willems, Paul Couter en Arno Hintjens zitten in de zetel, zoals in de jaren zeventig. ‘Zie ons hier nu zitten… Nu zijn we zelf zeventigers’, zegt Paul. ‘Destijds vonden we een vent van veertig al een oude zak. Maar je mag nog niet sterven, Arno. Ooit heb je mij een T-shirt beloofd, waarop staat I am a survivor. Zolang je dat niet gegeven hebt…’

Toen werd het stil in het AZ. Arno en Paul zongen samen nog één nummer, in naam van het leven: You Gotta Move.

‘Ik ga nog niet doodgaan, Paul’, lacht Arno. ‘De bloemen zijn te duur.’

Iemand zet Like a Rolling Stone van Bob Dylan op. Arno’s ogen lichten op. Zoals de eerste keer dat hij die song hoorde in de Langestraat in Oostende. ‘ How does it feel’, brult hij mee, ‘to be without a home.’ En dan komt Lucy Loes langs, de al lang overleden koningin van zijn badstad. Iedereen staat op en de polonaise gaat rond op de tonen van Mien Zeekapiting. Ook Arno sluit aan, tot de muziek stopt.

Parijs, 2020. De vrienden van de kust: Arno, Paul Couter en Danny Willems. ‘Zie ons hier zitten, zeventigers.’
Parijs, 2020. De vrienden van de kust: Arno, Paul Couter en Danny Willems. ‘Zie ons hier zitten, zeventigers.’ © foto Danny Willems

Hij stapt over de natte kasseien van de Rue de Steinkerque naar zijn hotel. In zijn linkerhand draagt hij een plastic zakje, waarin zijn songteksten zitten en dat boek van Hemingway. Hij doet het gordijn dicht van kamer 56 van hotel Mom’Art. Ziet niet dat iemand aan de overkant op een muur heeft geschreven: façades amoureux.

De lichten van Parijs doven niet vannacht. Wat verderop in het Café de la Danse begint John Prine aan het laatste concert van zijn leven.

Een half jaar later zie ik Arno opnieuw, op de wei van Werchter. Zijn façade is veranderd: zijn lange grijze haren zijn weg, zijn buik ook, maar niet zijn lach en zijn witzen.

Ik vraag hem of hij dat boek van Hemingway nog heeft. ‘Maar nee vint, ik raak alles kwijt.’ Behalve het boek met zijn geschreven songteksten erin, dat zit in een plastic zakje dat hij overal meezeult. ‘Vroeger stotterde ik, maar de muziek heeft mij erdoor geholpen. Muziek is altijd mijn remedie geweest.’ Na het concert wandelt hij weer de nacht in met dat plastic zakje.

‘Zo heb ik Arno leren kennen’, vertelt Danny Willems me. ‘Paul had me verteld dat hij een nieuwe mondharmonicaspeler had. “Een speciaal geval, ge zult wel zien.” Dat was Arno. Toen zaten er in zijn plastic zakje een paar mondharmonica’s en het laatste exemplaar van de New Music Express. Hij was heel modieus gekleed, maar was ook verlegen. Altijd stond hij in de hoek van het café, met zijn gezicht naar de muur. Hij was een beetje motorisch gestoord. Hij zette altijd vijf stappen vooruit, dan één achteruit. Als hij de trap opging, stopte hij in het midden en ging hij weer naar beneden. “Komaan Arno, we gaan voort”, zei ik dan. Vandaag zouden ze hem een autist noemen, maar toen wisten wij niet wat dat was.’

Toch was hij geïntrigeerd door dat speciaal geval, ‘want ondanks zijn autisme ging hij op een podium staan. Ik bewonderde hem om zijn lef. Een mooie zangstem had hij niet – meer een snerp, zoals Kevin Coyne. En tussen de nummers door stotterde hij. Maar het publiek vond het fantastisch: iedereen was gecharmeerd door hem, vooral de vrouwen. Was hij geen zanger geworden, dan zeker stand-upcomedian.’

In de zomer van 1972 fotografeerde Danny Willems hem en Couter voor het eerst: in café Tunnel in Blankenberge. Ze hadden niet alleen vrienden opgetrommeld, ook de vaste jongens van het café kregen een plaats op de foto. Het werd een wilde, woeste shoot.

Later verhuisde Danny ook naar Oostende. ‘Het eerste wat je van de stad zag, als je van Blankenberge kwam, was den Opex, de Vuurtorenwijk. Daar woonden veel vissers en mensen die in de haven werkten. De grootvader van Arno had er een café. Het was een ruige buurt met ruw volk, maar ook een beetje magisch.’

Danny ging wat verderop, in de IJzerstraat, wonen. Daar kwam de zanger vaak bij hem over de vloer. ‘k Zien hier hè, zei hij dan. Ze omhelsden elkaar nooit, de liefde voor muziek bond hen.

Aan zijn muur hangt nog altijd een polaroid uit die dagen: hij en Arno, twee jongens nog, die poseren met Black and Blue van The Rolling Stones. ‘26 april 1976’ staat eronder geschreven. ‘Ik was toen een grote fan van The Stones. Hij niet. “Ze hebben het allemaal gepikt van de zwarten”, zei hij. In die dagen was hij geobsedeerd door Engeland en die muziektraditie. Hij sprak Engels met een cockneyaccent, zoals iedereen in Oostende. Zelf wilde hij ook rockster worden. Als we over straat liepen, zong hij vaak It’s a Long Way to the Top (If You Wanna Rock ‘n’ Roll) van AC/DC. Een rijbewijs had hij niet, dus voerde ik hem. Hij zat op de achterbank en zong verder.’

Oostende, 2022 (met Danny Willems). ‘Hij merkte hoe graag de mensen hem zagen. Dat deed hem meer dan vroeger.’
Oostende, 2022 (met Danny Willems). ‘Hij merkte hoe graag de mensen hem zagen. Dat deed hem meer dan vroeger.’ © foto Danny Willems

Begin jaren tachtig verhuisde zowel Arno als Danny naar Brussel. ‘Dat was een ander milieu’, zegt Danny. ‘Wat Amsterdam was voor de Vlamingen, was Parijs voor de Franstalige Brusselaars. Als je erbij wilde horen, sprak je Frans met een Parijs accent. Maar wij deden niet zoals de branchés Brusselaars. Arno en ik spraken Frans met een West-Vlaams accent. Met de hulp van wijlen Lieven Van den Broeck, een icoon uit de belpopmuziekindustrie, en de toenmalige baas van Virgin Benelux is hij dan doorgebroken in Parijs. Daar konden ze hem niet plaatsen: hij was een Belg, maakte fantastische muziek, zag er goed uit, was populair bij de vrouwen…’

Hij wilde alleen maar naar de mensen kijken. “Weet je, Danny”, zei hij dan. “Als ik hier zit, dan vergeet ik veel.”

Even ging Arno in Parijs wonen. Hemingway las hij in die dagen niet, ook niet die zin uit Parijs is een feest: ‘Maar Parijs was een heel oude stad en wij waren jong en niets was daar eenvoudig, zelfs armoede niet, ook plotseling verkregen geld niet, het maanlicht niet, goed en kwaad niet, en al evenmin de ademhaling van iemand die in het maanlicht naast je lag.’

Na een paar jaar keerde de zanger terug naar Brussel, want daar waren de appartementen groter en goedkoper. Maar, zoals Hemingway schreef, ‘Parijs is een verplaatsbaar feest’.

‘Arno is altijd heel vrij geweest’, zegt Danny. ‘Hij leefde voor zijn eigen lusten, voor zijn muziek, zijn vrouwen. Hij wandelde altijd rechtdoor, zonder om te kijken. Daarom zag ik hem heel graag, al heb ik hem daardoor even vaak vervloekt. Ruzie hebben we nooit gemaakt, maar soms zagen we elkaar een paar maanden niet. We belden dan wel en altijd kwamen we weer samen. ‘k Zien hier hè.

Zoveel jaren later loopt de zanger nog altijd met een plastic zakje rond. ‘Ook al heeft hij vandaag geld, luxe interesseert hem niet’, zegt Danny. ‘Toen ik hem leerde kennen in Oostende woonde hij in een kleine zolderkamer vol rommel. Op dat vlak is hij niet veranderd. Jaren geleden heeft hij een mooie leren zetel gekocht. “Amai, Arno, je hebt geïnvesteerd”, zei ik hem. Intussen is die zetel versleten, maar dat deert hem niet.’

Zijn gezondheid wel. ‘Hij is een hypochonder die bij het minste kuchje bij de dokter staat. Daarom hebben ze die pancreaskanker al vroeg ontdekt. De eerste twee weken na het verdict was hij stil. Daarna zag ik hem rondlopen in trainingsbroek en vertelde hij weer onnozelheden zoals vroeger. “Danny, ik heb het aanvaard, ik heb een fantastisch leven gehad.” Zijn grootste angst was niet dat hij doodging, wel dat hij zijn tour moest annuleren. Muziek is alles voor hem, met de rest is hij niet bezig. Hij kan geen mail versturen en heeft nog een eenvoudige telefoon, want met een smartphone kan hij niet werken. Maar hij omringt zich altijd met mensen die er wel iets van kennen.’

Oostende Bonsoir. ‘Ook in zijn laatste maanden wilde hij alles uit zijn leven persen.’
Oostende Bonsoir. ‘Ook in zijn laatste maanden wilde hij alles uit zijn leven persen.’ © foto Danny Willems

Danny toont nog een foto: Jane Birkin en Arno die elkaar omhelzen, vorig jaar in Parijs. ‘Zie je dat?’ vraagt Danny. ‘Jane omarmt hem, maar hij blijft stokstijf stilstaan. Hij is totaal niet lichamelijk, bij niemand. Misschien dat we elkaar in de jaren zeventig weleens een hand gegeven hebben, maar anders was het altijd: allee, ‘k zien hier hè. Toen ik anderhalf jaar geleden hoorde dat hij kanker had, heb ik hem gezegd: “Arno, misschien ga je kwaad zijn. Maar na vijftig jaar ga ik u toch eens omhelzen.”’

‘En?’ vraag ik.

Hij zal nooit lichamelijk worden, zegt Danny. Toch voelde hij een tijd geleden zijn hand op zijn rug. Heel even maar. Het was eind maart. Ze liepen door de gangen van een Brussels ziekenhuis. Een dokter had de zanger net voor de tweede keer in een jaar kankervrij verklaard. Toen gaf hij dat rugklopje – zoals mannen doen. ‘“Let maar op,” zei ik, “straks zijn we nog besmet met dat virus.”’

Achteraf dronken ze, om het nieuws te vieren, een blonde Leffe zonder alcohol op de Vismarkt in Brussel. ‘Het was een warme dinsdagmiddag’, zegt Danny. ‘Alle jonge gasten zaten op de bank, er was geen plaats meer voor ons – vroeger stonden ze nog op voor oude mensen. (lacht) We zijn dan maar op de vensterbank van een gesloten hotel gaan zitten.’

Dat moment heeft Danny vereeuwigd. Net als hun bezoek aan een ander ziekenhuis, in Gent, waar hun oude vriend Paul Couter lag. Ook hij is geveld door de kanker – hij ligt op palliatieve zorg. ‘Arno had Paul niet meer gezien sinds die avond in Parijs, omdat hij zelf ziek was. In de auto ernaartoe zei hij nog: “Het zou goed zijn als Paul meegaat op tournee om een paar nummers te zingen.” Maar toen we in zijn kamer in het ziekenhuis binnenkwamen, zag hij dat dat nooit meer mogelijk zou zijn. Dat kwam hard aan.’

En toch, oude rockers zoals Paul Couter sterven staande, zegt Danny – in het aanschijn van de dood blijft hij een anarchist. De kanker had misschien de stem en het lichaam van Paul aangetast, maar niet zijn oude herinneringen. Hij wist nog perfect waar het allemaal begonnen was: in café Tunnel in Blankenberge, voor de opnames van de hoesfoto van hun eerste plaat, in de zomer van 1972. En wie daar allemaal bij was op die wilde dag, en hoeveel fotorolletjes Danny volgeschoten had.

Toen werd het stil in het ziekenhuis. Arno en Paul zongen samen nog een nummer, in naam van het leven: You Gotta Move. Ooit nog door The Rolling Stones gecoverd, maar nu voor de laatste keer door Tjens en Couter. Voor de lens van Danny Willems, zoals lang geleden.

‘Arno wist zich eerst geen houding te geven’, zegt Danny. ‘Paul nam hem op sleeptouw en begon te zingen. You gotta move, child, You gotta move, Oh, when the Lord get ready, You gotta move… Arno volgde op zijn mondharmonica. Daarna deden ze nog een bisnummer. Weer You Gotta Move. Toen trok Arno, en Paul volgde.’ Het was het allerlaatste optreden van Tjens Couter en het was ‘ongelofelijk schoon’.

6 april 2021. Het sneeuwt, maar vijfhoog in het Brusselse appartement van Arno is het warm. Zijn haar groeit weer en zijn levensdrang ook. In zijn mooie verweerde leren zetel slurpt hij van een glas water. ‘Ik drink nooit meer alcohol’, zegt hij. ‘Dit was het slechtste jaar van mijn leven.’

Misschien komt het door de chemo, zegt hij, maar hij heeft veel flashbacks. Lang duren ze niet, vijftig seconden of zo. Dan loopt hij weer door de Langestraat in Oostende in de jaren zeventig. Overal brandt licht, overal jonge mensen. Uit de portieken en de kroegen klinkt rock en het verlangen op een wild en meeslepend leven. Soms is Paul erbij. Soms Danny. En ze discussiëren over muziek.

Hij staat op en bladert tussen de foto’s. Een verfrommelde fotokopie van die polaroid van hen beiden op 26 april 1976 valt op de grond. We kijken dan maar naar de foto van vorig jaar: de drie vrienden van de kust in Parijs – net voor ze voor de eerste en de laatste keer in hun leven de polonaise dansten in de lichtstad.

Ik denk aan het einde van Parijs is een feest van Hemingway: ‘Dit geeft je een soort indruk van de mensen en de plekken toen Hadley en ik geloofden dat we onkwetsbaar waren. Maar we waren niet onkwetsbaar.’

Drie weken later, op 27 april 2021 om halftien ‘s ochtends, sterft Paul Couter in het AZ Sint-Lucas in Gent. Met een gitaar in zijn handen en een glimlach op zijn lippen.

Zijn trawant Arno zweeft op dat moment ook tussen leven en dood, in een ziekenhuis in Brussel. ‘Ik wist hoe erg de dood van Paul hem zou raken’, zegt Danny. ‘Daarom wilde ik het hem zelf zeggen, zodat hij het niet via via hoefde te vernemen. Maar door zijn toestand en de coronamaatregelen kon ik niet bij hem komen. Weken heb ik alles geprobeerd, maar tevergeefs. Mijn berichten heeft hij wellicht zelfs nooit gelezen. Het was verschrikkelijk.’

In de late zomer van 2021 duikt Arno weer op in zijn wijk in Brussel. ‘Ik ben toen weleens over Paul begonnen, maar hij antwoordde er amper op. Over zulke dingen praatte hij niet graag.’

8 januari 2022, een repetitieruimte in Gent. Buiten regent het, binnen stormt het. Arno zingt luid. Na elk nummer valt een lange stilte. Na de oefensessie halen zijn muzikanten een fles rode wijn boven. Als enige zabbert Arno van een flesje Coca-Cola. ‘Wat hebben jullie gedaan met oudejaar?’ vraagt hij aan zijn muzikanten. En of ze plannen hebben voor het nieuwe.

Op de Radio 1-sessie, een paar dagen later in Brussel, zegt hij net voor Les yeux de ma mère: ‘Dit is voor mijn moeder. Ik denk dat ik haar straks een bezoekje ga brengen.’ Bijna niemand weet dat de zanger een dag eerder slecht nieuws heeft gekregen van de oncoloog: er is geen hoop meer, alleen nog een beetje tijd. ‘Hij zou nog een heel zware chemo kunnen krijgen met amper kans op succes’, zegt Danny. ‘Dat heeft hij geweigerd, ook omdat hij er al zo veel heeft gehad. “Ik doe nog een paar optredens en een plaat”, zei hij. Dat is Arno. Hij heeft altijd geleefd voor zijn genot. Ook in zijn laatste maanden wil hij alles uit zijn leven halen.’ Liever op een podium Haha Ha Hahahaha in het gezicht van de dood zingen dan in een hoek wegdeemsteren.

Hij vraagt aan Danny om het decor te maken, zoals vroeger. Die denkt aan een podium met een rokerige jazzy nachtclubsfeer, met VIVRE in rode neonletters. ‘Je moet de pianosongs uit Vivre zingen’, zegt Danny. ‘Dat zullen de mensen appreciëren.’ ‘Nee’, antwoordt hij, ‘Het moet ook rock-‘n-roll zijn.’

Op 5 februari 2022 om halfnegen begint de laatste tour van Arno in de AB. ‘Die avond zal ik nooit vergeten’, zegt Danny. ‘Het gordijn ging open. Hij stapte naar de microfoon, begon te zingen met een broze stem. Je kon een speld horen vallen. Niemand zei iets, niemand kuchte. Iedereen keek angstig toe: haalt hij het einde? Maar toen begon de drummer en barstte het los. Het publiek stond op, hij ook. Het was fantastisch. Ik had tranen in mijn ogen. Hij had verdomme gelijk: het móést ook rock-‘n-roll zijn.’

Dertien dagen later vertrekt Arno naar Oostende. Op de bühne van het Casino debiteert hij zijn bindteksten in het Oostends en het Frans, ook al zitten er amper Franstaligen in de zaal. Alleen zijn zonen. Net voor Haha kijkt hij naar de zaal, die luid joelt, en dan naar bassist Mirko Banovic. Seconden lang, met een brede glimlach, alsof hij aan zijn trouwe luitenant wil zeggen: hiervoor doe ik het.

Op het vierde concert in Brussel vertelt hij een mop over twee vliegen die maar één dag leven. ‘Een van de eendagsvliegen vraagt aan zijn madame: “Wanneer ga we eens tsjitsji hebben?” “Wacht een minuutje,” antwoordt zij, “ik heb mijn secondetjes.”’

Zijn leven duurt al gigantisch veel langer, maar is ook eindig. Tijdens het laatste optreden in Oostende gaat hij tijdens het bisnummer Haha weer zitten. Zonder afscheidsgroet stapt hij van het podium. Achter de coulissen omarmt Jane Birkin hem weer, maar pépé dodo verdwijnt moe de nacht in. Alles doet pijn.

Een week later wil het Filmfestival van Oostende hem nog een prijs geven. Honderden mensen staan aan de ingang te wachten in de kou. Wanneer hij eindelijk arriveert, krijgt hij zijn laatste luide applaus. ‘Dat heeft hem veel plezier gedaan’, zegt Danny. ‘De voorbije maanden merkte hij hoe graag de mensen hem zagen. Dat deed hem meer dan vroeger.’

Danny en Arno rijden terug naar huis. Deze keer zingt hij niet meer It’s a Long Way to the Top (If You Wanna Rock ‘n’ Roll) op de achterbank. Hij slaapt alleen.

De weken erop werkt de zanger in de ICP Studios in Brussel aan zijn laatste plaat, Opex. Zoals de wijk in Oostende waar alles begon. ‘Opex, dat is zo’n mooi woord’, zegt Danny. Ruw, ongepolijst, magisch, evenveel letters als Arno. ‘Hij had verschrikkelijk veel pijn en wilde geen pijnstillers nemen.’ Maar hij weigerde te capituleren voor alles ingezongen was. ‘Toen zijn laatste droom uitgekomen was, is hij uitgedoofd zoals een kaars.’

‘Adieu l’Émile, je vais mourir/C’est dur de mourir au printemps tu sais.’

‘De laatste tijd heb ik veel aan Jacques Brel gedacht’, zegt Danny. Niet alleen aan Le moribond, maar ook aan Le dernier repas. Nog één keer samen op de heuvel zitten, die je zo goed kent. Een steen naar de hemel gooien, ‘God is dood’ roepen en dan toch weer bang zijn.

Zo was het ook bij hen. Arno wilde bij hem thuis in Brussel sterven, in zijn wijk. Nog zo lang mogelijk op het terras van het Sint-Katelijneplein verwijlen. ‘Dat hebben we ook gedaan, tot een week voor zijn dood.’

Bijna elke dag zitten ze daar op dezelfde plek. Uren aan een stuk, zwijgend. ‘We kennen elkaar vijftig jaar – dan is alles gezegd, hè. Hij wilde alleen maar naar de mensen kijken. “Weet je, Danny”, zei hij dan. “Als ik hier zit, dan vergeet ik veel.” Soms doorbrak ik de stilte en vertelde hem over de oorlog in Oekraïne. Daar begreep hij niets van, dat was zijn wereld niet meer. Meestal begon hij dan over lang geleden. “Dat hebben we ook nog meegemaakt, Danny, weet je dat nog?” Of: “Ik ben gisteren langs uw oud huis in de IJzerstraat gewandeld.” Zo waren we vroeger nooit – we dachten niet aan gisteren, alleen aan morgen.’

Na de dood van Arno ziet Danny op de RTBF toevallig een oude documentaire uit 1993: Arno sauvé des eaux. Er zit een scène in waarin de zanger Gentse waterzooi voor hem maakt. Op de pellicule zijn ze allebei jonge veertigers. Later bestond nog.

Dat raakte me, zegt Danny. ‘Omdat in mijn hoofd nu een oude man zit die aan het sterven is. Hoeveel foto’s ik ook van de jonge Arno genomen heb, daarop zie je niet hoe hij beweegt, zijn mimiek, wat een uitzonderlijk man hij was.’ Die ene kerel over wie Paul Couter ooit gezegd had: ‘Ik heb een speciaal geval ontmoet, ge zult wel zien.’

Die avond schrijft Danny op Facebook: ‘Vijftig jaar vriendschap is in een oogwenk voorbijgegaan, mijn trouwe vriend. Het was warm en vertrouwd tot op het einde. Een deel van mezelf ging samen met jou weg. Hou jij het in de gaten daarboven, ik zorg voor je herinnering hier beneden.

Ik zal je missen. Laten we daarom een beetje lachen. Hier, alleen voor jou, The Show of Life. Opgenomen in Hotel Terminus in Oostende tien jaar geleden. Jij kwam met het idee en ik deed de rest. Zoals gewoonlijk.

Je wilde niet herkenbaar zijn in de video – daarom trokken we een papieren zak over je hoofd. De platenfirma in Parijs was razend. “Dat kunnen wij niet verkopen.” Zij konden er niet om lachen, maar wij wel. Na veel gezeur heb ik een laatste shot toegevoegd met een foto van jou. Dat zagen we als een commerciële toegeving. (…)

We’re the best, better than the rest

We’re ready for the show, the show of life

Let the monkey die, let the money die

Danny.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content