Nico Pattyn

‘De huidige federale regering lijkt vast van plan het Belgisch consensusmodel af te bouwen’

Nico Pattyn Verbonden aan het Metis Instituut en de Gerrit Kreveld Stichting

‘De taxshift past in een beleid dat de belangen van de werkgevers volgt en alle andere belangen daaraan ondergeschikt maakt’, schrijft Nico Pattyn van Stichting Gerrit Kreveld. Hij waarschuwt voor de gevaren van een samenleving met te veel ongelijkheid.

Dit artikel maakt deel uit van de reeks ‘De Doordenkers van Knack.be

De taxshift past in een beleid dat de belangen van de werkgevers volgt en alle andere belangen daaraan ondergeschikt maakt. Het idee erachter is dat welvaart voor brede lagen van de bevolking alleen kan als men werkgevers en aandeelhouders zoveel mogelijk in de watten legt. Het is een trendbreuk met het beleid van de voorbije decennia, en dit is allerminst in het belang van de middenklasse en nog minder van de laagste inkomens. En toch heeft een deel van hen de verantwoordelijken voor dit beleid mee aan de macht gebracht.

Een succesvol Europees model op de helling

In nogal wat West-Europese landen is er een traditie om beleid te voeren in overleg met de sociale partners. Vakbonden en werkgevers bepalen mee het sociaal en economisch beleid, zoals in Scandinavië. In Zweden vormde het akkoord van Saltsjöbaden uit 1938 decennialang de basis voor het sociaal-economische model. Nederland slaagde er na het akkoord van Wassenaar uit 1982 in terug met economische groei aan te knopen. In Duitsland is de participatie van de werknemers aan de raden van bestuur van bedrijven wettelijk geregeld, de zogenaamde Mitbestimmung. In ons land spelen de sociale partners een belangrijke rol bij o.a. het beheer van de sociale zekerheid.

‘De huidige federale regering lijkt vast van plan het Belgisch consensusmodel af te bouwen’

De landen met een model met veel inspraak voor de sociale partners zijn zeer succesvol gebleken, en dit zowel op economisch als sociaal vlak. Maar de huidige federale regering lijkt vast van plan dit consensusmodel af te bouwen. Met de N-VA mee aan het roer, die een antivakbondsretoriek hanteert en in haar programma aankondigde het loonoverleg te willen organiseren op het niveau van sectoren en bedrijven, hoeft dat niet te verwonderen. Het regeerakkoord ademt, ondanks passages over het belang van het sociaal overleg, sterk uit dat de belangen van de ondernemers voortaan voorop zullen staan.

De eenzijdige tax shift

De tax shift toont dit opnieuw aan. Het betekent een duidelijke vermindering van de parafiscale druk op de bedrijven. De minderinkomsten voor de overheid, die bestemd zijn voor de sociale zekerheid en dus voor de werknemers, worden in belangrijke mate gecompenseerd door verhogingen van de BTW op de elektriciteit en accijnzen op diesel, alcohol, tabak en suikerhoudende dranken. Deze inkomsten worden door alle inwoners, en dus ook door de werknemers gedragen. Zij betalen wat voorheen door de bedrijven werd betaald. De hogere inkomens voelen deze meerkosten amper, de gemiddelde burger des te meer. De gevraagde en, blijkens peilingen, door de bevolking massaal gewenste billijker bijdrage van vermogens, is er maar in beperkte mate gekomen. En doordat gekozen is voor een lineaire verlaging van de werknemersbijdrage is het effect op de tewerkstelling beperkt in vergelijking met op de laagste lonen gerichte maatregelen. Dit alles maakt duidelijk dat de regering vooral de desiderata van de werkgevers heeft gevolgd, en weinig oor had voor de vragen van de werknemers.

Het belang van de stem van de werknemers

In Groot-Brittannië is Margaret Thatcher er in geslaagd de macht van de vakbonden te breken. Ze hebben er zich nadien niet meer van kunnen herstellen. In de landen met een sterke traditie van sociale consensus hebben de vakbonden beter stand gehouden, maar hun invloed is wel geërodeerd.

‘Werkgeversorganisaties hebben van deze negatieve beeldvorming amper last. Nochtans zijn zij net als de vakbonden belangenorganisaties.’

En zeker in ons land kampen ze met een negatief imago, dat met elke staking nog verstrekt wordt. Werkgeversorganisaties hebben van deze negatieve beeldvorming amper last. Nochtans zijn zij net als de vakbonden belangenorganisaties. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat zij meer met het algemeen belang zouden inzitten dan de vakbonden.

Dat bloeiende bedrijven nodig zijn om welvaart te creëren en zo een sterk sociaal beleid te kunnen voeren is talloze malen herhaald en doorgedrongen bij een groot deel van de bevolking. Dat er koopkracht en dus voldoende inkomen nodig is om de geproduceerde goederen te kunnen slijten wordt veel minder herhaald, maar is zeker even waar. Het eerste houdt in dat de belangen van de werkgevers ook die van de werknemers zijn, het tweede zegt eerder het omgekeerde.

De recente geschiedenis leert dat wanneer te veel aandacht naar het ene belang gaat en het andere veronachtzaamd wordt, dit de algemene welvaart niet ten goede komt. Momenteel zijn we dit via de economische politiek die momenteel overheersend is in Europa (en duidelijk niet op beschermen van de inkomens gericht is) aan het bewijzen.

In een minder sociale maatschappij is het perfect mogelijk rijk te zijn. Er waren rijken tijdens het ancien regime, tijdens de industriële revolutie en in de welvaartssamenleving na de Tweede Wereldoorlog. Maar een welvarende middenklasse zoals we die de laatste decennia gekend hebben bestond eerder niet. Om die te behouden is een goed draaiende economie en een sterk sociaal beleid nodig. Werknemers hebben meer belang bij een maatschappij met een evenwichtige afweging van belangen dan werkgevers.

Tegen de eigen belangen stemmen

Een beleid dat brede lagen van de bevolking treft, de meest bemiddelden grotendeels ongemoeid laat en geen garanties biedt op economische vooruitgang: het lijkt contradictoir dat dit gesteund wordt door een belangrijk deel van die bevolking. Toch was het programma van de N-VA meer dan duidelijk genoeg, en heeft die partij in Vlaanderen een overtuigende verkiezingszege behaald.

‘Het besef dat de toenemende ongelijkheid een probleem vormt, dringt bij bredere lagen door.’

Vaak wordt door rechtse partijen een discours ontwikkeld waarbij men inspeelt op zondebokmechanismen. Er worden groepen geïsoleerd die zwak staan, electoraal niet veel betekenen en door brede lagen van de bevolking als anders kunnen gezien worden. Dat zijn soms de vreemdelingen, het kunnen de Walen zijn, ‘profiteurs’ zoals langdurig werklozen en steuntrekkers. Ook de staat, voorgesteld als een soort anoniem apparaat dat geld aftroggelt van de hardwerkende burger, doet het bij sommigen altijd goed als boeman. Dat de overheid veel meer uitgeeft aan bv. pensioenen, onderwijs, ziekteverzekering (en belastingen en sociale bijdragen dus grotendeels terugkeren naar de bevolking) dan aan werkloosheidsuitkeringen of asielzoekers blijft onderbelicht. Maatregelen die vooral de hoogste inkomens raken, worden afgeschilderd als een aanslag op de middenklasse en afgevoerd. Eenmaal aan de macht wordt een beleid gevoerd dat vooral een beperkte elite ten goede komt, en groepen die voor de partijen aan de macht gestemd hebben, verarmt.

Een maatschappij als geheel heeft er belang bij dat brede lagen van de bevolking het economisch goed hebben. In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk kent men het fenomeen dat er weliswaar economische groei is, maar dat de middenklasse maar weinig van de vruchten kan plukken. De hoogste lonen stijgen sterk, de gemiddelde en lage lonen amper of niet. Het besef dat de daardoor toenemende ongelijkheid een probleem vormt, dringt bij bredere lagen door. Er was het succes van Piketty, maar ook de aandacht voor de linkse presidentskandidaat Bernie Sanders en de progressieve senator uit Massachusetts Elizabeth Warren in de Verenigde Staten zou het thema wel eens prominenter op de agenda kunnen zetten tijdens de komende presidentsverkiezingen.

Ongelijkheid, ook in België een thema

België scoort internationaal goed met een lage inkomensongelijkheid, maar wat vermogensongelijkheid betreft liggen de zaken anders. Het bezit van financieel vermogen, zeker aandelen, is zeer ongelijk verspreid. En net de meerwaarde op aandelen blijft in ons land onbelast, in tegenstelling tot in de meeste andere westerse landen.

Ongelijkheid is ook hier een thema, en vroeg of laat zal het huidige beleid dit sterker op de agenda zetten. De budgettaire situatie is van dien aard dat belastingverminderingen voor de middenklasse, het traditionele snoepje om afbouw van en hogere prijzen voor dienstverlening van de overheid voor de kiezers verteerbaar te maken, zowat onmogelijk zijn. Hopelijk moeten we niet in Amerikaanse of Britse toestanden van ongelijkheid verzeilen vooraleer hier het maatschappelijk ontwrichtende karakter van dergelijk beleid duidelijk wordt. Een beleid waarbij een belangrijk deel van de kiezers van de winnaars tot de verliezers behoort.

Partner Content