‘De Europese klimaatwet is een treffend voorbeeld van één van de grootste zwakheden van het Europese wetgevingsproces’, schrijft advocaat Laurens De Brucker. ‘Het is afwachten of het een effectief instrument of een symbolisch compromis zal zijn.’
Een goeie week geleden, en niet toevallig vlak voor de door de VS georganiseerde klimaattop, raakte bekend dat de lidstaten, het Europees Parlement en de Commissie na een jaar onderhandelen een akkoord bereikten over een voorstel van Europese klimaatwet. Bij wege van deze wet, die uitvoering geeft aan de Green Deal en de vorm zal aannemen van een verordening, worden de Europese klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 juridisch verankerd.
Hoewel de Europese klimaatwet door João Pedro Matos Fernandes, de Portugese minister van Milieubeheer en Klimaatactie, aangekondigd werd als “de wet der wetten die het kader vastlegt voor de EU klimaatwetgeving van de komende 30 jaar”, is het evenwel maar de vraag of de klimaatwet ook daadwerkelijk een effectief instrument zal vormen om de klimaatdoelstellingen te realiseren.
Van het oorspronkelijke voorstel van het Europees Parlement en de Commissie blijft immers niet veel meer over. Waar het initieel de bedoeling was om een klimaatwet uit te vaardigen die voorzag in een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met 60%, wilden de lidstaten, verenigd in de Europese Raad, niet verder gaan dan 55%. Het goedgekeurde voorstel van klimaatwet bepaalt thans dan ook dat de EU tegen 2030 55% minder CO2 mag uitstoten dan in het referentiejaar 1990.
De Europese klimaatwet begon veelbelovend, maar de finale versie is een gemiste kans.
Vanuit klimatologisch oogpunt kan dit streefcijfer enkel als weinig ambitieus worden bestempeld. Er bestaat immers wetenschappelijke consensus over de omstandigheid dat de broeikasgasuitstoot met 65% moet worden gereduceerd om de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs te realiseren. De vraag is bijgevolg of de vooropgestelde uitstootvermindering zal volstaan om de klimaatopwarming effectief tegen te gaan.
Problematischer betreft evenwel het gegeven dat de Europese klimaatwet de doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 oplegt aan de Unie in zijn geheel, en niet aan elke lidstaat afzonderlijk. Evenmin werd, in tegenstelling tot wat vooropgesteld werd in het initiële voorstel, voorzien in sanctiemechanismen of de oprichting van een European Climate Change Council (ECCC), die als permanent, onafhankelijk en interdisciplinair wetenschappelijk adviespanel de EU-instellingen jaarlijks zou moeten beoordelen op vlak van consistentie inzake het engagement ten opzichte de klimaatwet.
Het voorstel van klimaatwet verleent thans aan de Commissie de bevoegdheid om aanbevelingen te doen aan lidstaten waarvan het optreden niet strookt met de doelstelling van klimaatneutraliteit. Tevens wordt voorzien in een verplichting ten aanzien van de lidstaten om aanpassingsstrategieën te ontwikkelen en uit te voeren om de veerkracht te versterken en de kwetsbaarheid voor de gevolgen van de klimaatverandering te verminderen.
Hoewel de lidstaten er principieel verplicht toe zullen zijn voldoende rekening te houden met de aanbevelingen van de Commissie, krijgen zij evenwel ook de mogelijkheid of uit te leggen waarom zij dat niet zouden kunnen. Bijgevolg voorziet de klimaatwet in een stok achter de deur ten voordele van de lidstaten. Ook het feit dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van hun eigen aanpassingsstrategieën, speelt in de kaart van de lidstaten.
Het gebrek aan individuele verplichtingen per lidstaat en het vooropstellen van klimaatneutraliteit tegen 2050 als een Uniedoelstelling, maar voornamelijk de afwezigheid van juridische afdwingbaarheid van de klimaatdoelstellingen voor nationale rechters, zouden, paradoxaal met de achterliggende doelstellingen van de Europese klimaatwet, mogelijks aanleiding kunnen geven tot een minder efficiënt klimaatbeleid. Het gebrek aan mogelijke sancties en individuele verplichtingen zal heel wat lidstaten immers gebeurlijk incentives ontnemen om te voorzien in specifieke bijkomende maatregelen die kaderen in het streven naar klimaatneutraliteit, aangezien dergelijke acties in het licht van de 2050 Uniedoelstelling als verwaarloosbaar zouden kunnen worden opgevat omwille van de beperkte impact die zij genereren.
Bovendien staat en valt het in de klimaatwet voorziene mechanisme met de manier waarop de Commissie haar taken ter harte zal nemen. Indien de Commissie op consistente wijze de lidstaten opvolgt, aanbevelingen formuleert en toeziet op de naleving van de strategieën die door de lidstaten worden vooropgesteld, hoeft er principieel geen probleem te zijn. Mocht de Commissie haar verplichtingen daarentegen niet ter dege (kunnen) nakomen, dan dreigt de tegen 2050 vooropgestelde klimaatneutraliteit mogelijks onder druk te komen staan. In dit verband vormt de afwezigheid van wettelijk verankerde sancties des te meer een spijtige zaak, aangezien de Commissie in de uitoefening van haar opvolgingstaken geen drukkingsmiddelen zal kunnen aanwenden.
Er dient dan ook te worden gesteld dat de Europese klimaatwet, die er in zijn oorspronkelijke vorm nochtans veelbelovend uitzag, in de finale versie ervan toch enigszins een gemiste kans betreft. Bovendien vormt de klimaatwet een treffend voorbeeld van één van de grootste zwakheden van het Europese wetgevingsproces, namelijk dat wanneer een ambitieus Parlement en een ijverige Commissie op een onoverkomelijke njet van de in de Raad verenigde lidstaten stoten, het zo goed als onmogelijk is om lidstatelijke veto’s om te buigen in ambitieuze wetgeving.
Ondanks de goede achterliggende intenties van de EU-wetgever, is het dan ook gis speculeren of de nieuwe Europese klimaatwet een effectief instrument zal blijken, dan wel eerder als een symbolisch compromis zal moeten worden opgevat.
Laurens De Brucker is sinds november 2016 advocaat aan de Balie van Brussel. Hij beoefent hij het publiek, grondwettelijk en administratief recht en voornamelijk het stedenbouwrecht en het milieurecht.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier