Stavros Kelepouris

‘De dt-regel verdwijnt echt niet binnen twintig jaar’

Stavros Kelepouris Journalist Knack.be

Taalregels zijn zelden een resultaat van pure logica, maar van die dekselse dt-discussies zijn we nog niet snel af, voorspelt Knack-redacteur Stavros Kelepouris.

De dt-regel is ten dode opgeschreven: binnen tien of twintig jaar is hij mogelijk al uit de gratie gevallen. Dat beweerde althans schrijfster Kristien Hemmerechts in een debat over het onderwijs in De Zevende Dag. Haar bewijs was weliswaar louter anekdotisch: ‘Ik heb nu al studenten die gewoon systematisch d schrijven, bijvoorbeeld hij antwoord met een d.’

Bij zoveel taalrelativisme bloedt menig germanistenhart. Want waarom zouden we daar stoppen? We kunnen in een beweging ook het verschil tussen ei en ij volledig neutraliseren, of meteen overal de fonetische spelling introduceren. Dat sou ales tog ijndeloos veel minder kompleks maaken?

Niet dus. Zonder een reeks basisregels zouden we al snel eindigen in een Babylonische spraakverwarring. Die regels hoeven er trouwens niet altijd vingerdik op te liggen: relatief weinig mensen beseffen dat er een reden is waarom we eerder spreken van een grote groene kamerplant dan van een groene grote kamerplant, maar moedertaalsprekers doen het instinctief goed.

De dt-regel verdwijnt echt niet binnen twintig jaar.

Taalregels zijn natuurlijk zelden een resultaat van pure logica. Neem nu de beruchte dt-regel, die eigenlijk niet bestaat: die volgt uit de algemene regel voor de derde persoon enkelvoud, werkwoordsstam plus t. Bouwen geeft dan: bouw plus t, ofte hij bouwt. Hetzelfde geldt voor werkwoorden met een stam die eindigt op een d: worden geeft hij wordt. De verwarring ontstaat omdat een d in het Nederlands op het eind van een woord als een t gaat klinken – in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Engels, waar bad wel netjes op een d-klank eindigt.

De logica van de stam-plus-t-regel wordt doorkruist wanneer twee t’s elkaar dreigen te volgen: we schrijven niet dat hij eett, omdat in het Nederlands ook afgesproken is dat medeklinkers aan het eind van een woord niet verdubbeld worden. De ene regel legt het af tegen de andere. Zo gaat het telkens weer in taalsystemen, die veeleer een grote verzameling op elkaar ingrijpende subsystemen zijn.

Voorrang van rechts

Toch klopt het dat die taalsystemen voortdurend regels herschrijven. Dat gebeurt als het ware als gezamenlijke, vaak stilzwijgende en later in handboeken gecodificeerde, afspraken tussen de gebruikers van een taal. Op termijn kan dat verstrekkende gevolgen hebben. Had het Engels vroeger een best wel strak grammaticaal en lexicaal systeem, de afgelopen eeuwen heeft een opmerkelijke flexibiliteit zijn intrede gedaan. Een Brit kan tegenwoordig wegkomen met de – nogal vergezochte – zin ‘Buffalo buffalo, Buffalo buffalo buffalo, buffalo Buffalo buffalo’ (Uit Buffalo afkomstige bisons, die door andere bisons uit Buffalo gepest worden, pesten bisons uit Buffalo, nvdr.).

De tendens is dan weer dat hoe beter een regel ingebed is in een grammaticale structuur, hoe moeilijker die weg te denken is. Dat is een van de redenen dat we nog niet snel af zullen zijn van dt: die is het gevolg van een essentiële, cruciale regel in ons werkwoordelijk systeem. Dt kan zeker uitsterven, zoals elke taalregel kan verdwijnen, maar niet binnen twintig jaar. Zulke snelle evoluties voltrekken zich doorgaans slechts wanneer onder een brede groep moedertaalsprekers al het gevoel heerst dat de regel best genegeerd kan worden. Nog niet zo lang geleden werd op universiteiten nog aangeleerd dat enkel ‘voorrang rechts’ correct was. Dat klonk toen al zo absurd dat ‘voorrang van rechts’ inmiddels nergens nog gecorrigeerd wordt.

Pas wanneer universitairen de schouders gaan ophalen, moet u003cemu003edtu003c/emu003e een schietgebedje doen.

Belangrijk is ook dat bij uitstek hoogopgeleiden en hogere middenklassers de dt-regel in stand houden: ze voelen de noodzaak zich te excuseren als ze op een lapsus betrapt worden, ze tikken hun kinderen op de vingers wanneer die in de fout gaan. Het zijn precies die hogere klassen die de ‘juiste’ vorm van het Nederlands vastleggen en doorgeven in grammaticaboeken, romans, pamfletten, , kranten en tijdschriften. Pas wanneer universitairen de schouders gaan ophalen, moet dt een schietgebedje doen. En deze universitair is alvast niet van plan zijn dt-priviliges op te geven.

Er zijn weliswaar dt-afspraken die stante pede de prullenbak in mogen. Gij hadt – een correcte maar archaïsche tegenhanger van jij had – is er zo een: een blasé taalvorm die enkel nog bestaat voor taalpuristen die andere betweters op hun plaats willen zetten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content