De bende van de gekke geit
Dertig jaar geleden richtten Arno en Roland Van Campenhout in het Bethlehem van Brussel de mythische band Charles et les Lulus op. ‘We hebben een monstertje gecreëerd’, zeiden ze toen en iedereen werd zot. Herinneringen aan de beste bluesgroep die dit land ooit gehad heeft.
Een jaar geleden in het appartement van Arno, in betere tijden. Terwijl buiten de sneeuwvlokken neerdwarrelen, vertel ik hem over het beste concert dat ik ooit zag. Zelfs de datum staat nog in mijn geheugen gegrift: 19 september 1992. Vijftien was ik en ik mocht voor de eerste keer uit. Alleen liep ik die zaterdag door de straten van Gent, met een stadsplan en boterhammen in mijn tas.
In een magazine had ik gelezen over de withete energie van Arno’s vorige groep T.C. Matic. Maar live had ik hen nooit gezien, daarvoor ben ik domweg te laat geboren. Deze keer wilde ik niet te laat zijn. Vijf uur op voorhand stond ik voor de deur van de Vooruit. Op de poort hing een affiche van Charles et les Lulus. THE LAST WALTZ had iemand erop gekrabbeld.
Arno lacht om mijn herinnering, staat op en zoekt de lp in zijn platenkast.
Hij kijkt naar de hoes waarop hij, Roland en Ad Cominotto staan.
‘Wanneer heb je Roland leren kennen?’ vraag ik.
‘Lang geleden’, antwoordt hij. ‘Ergens in de jaren zestig, in de Chèvre Folle in Oostende. Fantastische kerel. Hij is zoals een broer.’
Weken later draait de radio een van Arno’s laatste singles, Oostende Bonsoir. ‘Il est trop tard’, zingt hij aan het einde , ‘Y a plus de chèvres folles. Dans les bistrots, on pense plus. On se console.’ ‘Het is te laat, er zijn geen gekke geiten meer. In de bistro’s denken we niet meer, we troosten elkaar.’
‘Ik heb mijn legerdienst bij de marine gedaan’, vertelt Roland. Via de regenpijp ontsnapte hij soms: op straat zag het leven er spannender uit. Oostende was toen een fabuleuze stad – zeker de buurt rond de Langestraat. Maar de Chèvre Folle in de Sint-Paulusstraat, dát was toch hun vaste afspreekplek. Hun vossenhol. ‘Het was een artistiek café met een galerie, gerund door Parijzenaars. Er werden vooral Franse chansons en jazz gespeeld.’
Nadat Roland was afgezwaaid bij de marine vertrok hij naar Gent. Een stad waar Arno een paar jaar later ook per toeval belandde, vertelde hij ooit . De geruchten deden de ronde dat ze hem zochten, want er waren drugs gevonden in zijn appartement. Daar had hij niets mee te maken. Zijn woonst was in die dagen de zoete inval: iedereen zat, of hing, er in de zetels. Maar tegen geruchten was hij weerloos. Hij vluchtte naar Gent en ging in een huisje in de straat Marialand wonen, vlak bij de Coupure. Via een uitzendbureau belandde hij in een fabriek in Deinze, waar ze verkeersborden maakten. Hij sleet er dode uren, alleen de radio bood troost. Zeker toen zijn oude trawant van de Chèvre Folle, Roland, door de ether zong. Welk nummer het was, weet hij niet meer, maar het klonk als een vrijheidskreet. Die man zingt, dacht hij, en ik zit hier in die stomme strontfabriek. Hij stapte op en liep te voet terug van Deinze naar Gent. Als eresaluut aan de vrijheid en de muziek. En aan Roland.
Arno was niet de enige die Roland op de radio had gehoord. Aan de andere kant van het land, in een klein dorp in Limburg, zat er nog een jonge kerel aan zijn toestel gekluisterd. ‘Zaki draaide toen op Radio 2 alle muziek die je elders niet hoorde’, vertelt Ad Cominotto. ‘Zoals Roland. “Dit is onze Gentse bluesman”, zei hij. Ik wist niet wat ik hoorde. Dat een Belg ook de blues speelde, vond ik ongelooflijk. In die tijd deed een fantastisch verhaal over hem de ronde. Hij speelde op de Gentse Feesten, werd het beu, ging van het podium af en belde de flikken: “Ik kan niet slapen door al dat nachtlawaai.” Uiteindelijk heeft de politie zijn eigen optreden afgesloten.’
Arno was intussen allang terug aan de kust. In de zomer van 1976 repeteerde hij met Paul Couter in een sleep-in, een hippiehotel in Bredene. Een jongen van vijftien, die net thuis was weggevlucht en onderdak zocht voor de nacht, maakte nieuwsgierig de deur van een kamer open. ‘Wie ben jij?’ vroeg Arno. ‘Piet’, antwoordde de jongen. ‘Ik wilde weten vanwaar de muziek kwam.’
Zestien jaar later, het voorjaar van 1991. Roland zit in Bij den Boer, een restaurant op de Vismarkt in Brussel. Hij is net terug uit Singapore, waar hij maanden in oude jazzclubs gespeeld heeft, en eet zijn jetlag weg. ‘Toevallig kwam Arno binnen’, zegt hij. “Edde gij geen goesting om een groeptjen te behinnen?”’
Het idee spookte al langer door zijn hoofd, zegt accordeonist Ad Cominotto, die toen al een jaar in de begeleidingsband van Arno speelde. ‘Voor elk optreden deden we lange soundchecks. Om de tijd zoek te maken, speelde ik bekende nummers op mijn accordeon, van Bowie tot Abba. Arno hoorde dat en begon soms spontaan mee te zingen. Toen heeft hij beseft dat je met weinig middelen prachtige muziek kunt maken. In januari 1991 waren we uitgenodigd op een feest van het magazine Panorama/De Post in de AB. Zulke optredens mogen niets kosten, dus zei Arno: als we nu eens akoestisch een paar bluesnummers brengen. Achteraf was iedereen euforisch. “Arno kan ook zingen”, die teneur.’
In zijn hoofd groeit de groep. Hij zoekt alleen nog een drummer, en belt de jongen die in de jaren zeventig de deur had opengemaakt in Bredene.
Piet Jorens is dan dertig. Hij was intussen lid geweest van fanfares, had in experimentele groepen op allerlei slagwerk, potten en pannen gespeeld… en één keer ook bij Arno. Een paar maanden eerder hadden ze een cover opgenomen van Le Pull-Over Blanc van Graziella de Michele . ‘Heb jij geen zin om mee te spelen?’ vraagt Arno aan de telefoon. ‘We gaan niet te veel repeteren, vooral goed eten en drinken. En lustert ondertussen ne kère naar Bo Diddley en Howlin’ Wolf.’
Dat doet hij. ‘Op dat moment zat ik in een zwart gat’, vertelt Piet. ‘Mijn lief was gaan lopen, ik had geen optredens meer en uit pure balorigheid had ik mijn haren afgeschoren. Die telefoon kwam net op het juiste moment.’
We zaten alle vier in zak en as’, zegt Ad. Vier dertigers en veertigers met de blues. Over de naam van de groep hoeft Arno niet lang na te denken. Charles is zijn tweede naam en die van zijn grootvader. En Lulu, zo werd zijn moeder vaak genoemd.
Ze komen samen in een huis in Sint-Gillis. In een wijk vol mensen uit alle windstreken, aan het Bethlehemplein. ‘Ook wij kwamen uit vier verschillende werelden’, zegt Piet Jorens. ‘Maar er was direct een band.’
‘We begonnen vooral oude blueskrakers te spelen, zoals The Rolling Stones in hun beginjaren’, vertelt Ad. ‘Maar dan anders. Zoals Astor Piazzolla de tango had heruitgevonden, zo wilden wij de blues heruitvinden. De manager, die boven zat, hoorde dat en kwam naar beneden: “Jullie moeten een plaat maken.”’
‘Ik was meteen enthousiast’, zegt Firmin Michiels, op dat moment artistiek directeur van Virgin Benelux. ‘Alleen was Arno toen net naar Virgin Frankrijk verhuisd, omdat hij zo beter de Franse markt kon bespelen.’
Firmin belt zijn Franse collega’s, maar die delen zijn enthousiasme niet. ‘Ze zagen het project absoluut niet zitten. “Als jullie het niet doen, doe ik het”, zei ik. Uiteindelijk hebben ze een beetje geld op tafel gelegd, maar wij moesten het praktische regelen.’
‘Het was vooral een strategische zet van Virgin Frankrijk’, zegt Ad. ‘Ze hadden moeite om Arno in de pas te laten lopen. We geven hem een klein budget, dachten ze wellicht, dan is hij content. Dat hele Charles et les Lulus-project mislukt toch. Dan hebben we hem bij zijn pietje en moet hij wel naar ons luisteren.’
In Brussel is er amper nog een studio vrij. Firmin Michiels suggereert Arno de BSB, in de buik van Molenbeek. ‘Midden in een wijk met cafés waar zelfs Charles Bukowski geen voet binnen zou durven te zetten’, zei Arno toen. Vaya Con Dios had er net Just a Friend of Mine opgenomen. ‘Die studio was niet meer dan een klein kelderhok in een huis vol Italianen’, zegt Roland. ‘Maar dat deerde ons niet.’
Op 1 april 1991 beginnen de opnames. ‘We hadden misschien drie afgewerkte nummers’, zegt Ad. ‘Ter plekke hebben we nog veel geïmproviseerd. Soms zette ik bij wijze van grap La Paloma in. “Schitterend”, zei Arno en dan namen we dat op. Daarna speelde hij weer op de stenen fluit die ik had meegebracht.’
Tot hij de slappe lach krijgt, Jus de Flûte zingt, en met de anderen de stad intrekt, naar de Archiduc. De dag erop staan er prachtige zinnen op zijn tekstvellen: ‘ I’m too high to eat/Too hungry to sleep.’ Of: ‘I’ve got ants in my tea/ and they keep looking at me.’
Een paar weken later ligt de plaat in de winkel, met een iconische hoes van Arno’s jeugdvriend Danny Willems. Een groepslid ontbreekt op de foto. ‘Ik wist niet wat ik zag’, zegt Firmin Michiels. “Maar allee, Arno, Piet staat er niet op.” “Hij was te laat voor de fotosessie”, antwoordde hij.’
‘Dat is de versie van Arno’, zegt Piet Jorens. ‘Ik ben er nog altijd van overtuigd dat we om twee uur afgesproken hadden in Le Coq en niet om één uur. Stom, want ik zat daarnaast voor iets anders te repeteren. Er bestonden ook geen gsm’s in die tijd. Uiteindelijk zijn ze zonder mij naar de sessie vertrokken. Toen was ik daar heel kwaad over.’ En het steekt nog altijd, af en toe. ‘Soms wil ik mijn zoon die plaat tonen. “Maar pa,” zal hij dan zeggen, “waar ben jij?”’
In 1991 is iedereen zeer te spreken over de lp. ‘Voor een gelegenheidsgroepje hebben Charles et les Lulus verdacht veel allure’, schrijft Humo. ‘Dit zou weleens de Belgische plaat van het jaar kunnen worden en Belgisch is in dit verband een iets te bescheiden adjectief.’
‘Arno noemde het in de pers fin de sièclemuziek’, zegt Ad. ‘Over mij zei hij: Ad is de zoon van een mijnwerker die in armoede opgroeide. De blues zit onder zijn vel. Terwijl ik in werkelijkheid al een jaar bij hem speelde. En ook al heb ik Italiaanse roots, mijn vader heeft nooit in de mijnen gewerkt. Ik had een fantastische jeugd met heel lieve ouders, maar zijn versie klonk veel beter .’
Een week later vertrekt de band al op tournee. ‘Het idee was om alleen in een paar kleine cafés en clubs te spelen’, zegt Ad. ‘Arno wilde het zweet van de mensen ruiken.’ Zo begint het ook: in de Nijdrop in Opwijk, mét zweet en anarchie. ‘We hadden amper tijd gehad om te repeteren. Ik riep naar Roland: “Hoe begint dat nummer ook alweer?” “Och, dat trek ik mij niet aan”, riep die terug. Onze roadie gaf hem na elke song ook altijd een perfect gestemde gitaar. Roland draaide er dan altijd even aan, want het mocht nu ook weer niet te perfect zijn.’ (lacht).
Arno en Roland waren bloedbroeders, zegt Piet, ‘maar muzikaal totaal verschillende performers. Arno haat het om te improviseren tijdens een concert. Terwijl Roland niets liever doet – zeker als hij een glas op heeft. Soms zag ik Roland zitten met een wijntje. “Niets tegen Arno zeggen, hè”, zei hij. Arno kwam mij dan een kwartier later vragen of Roland iets gedronken had. Dan wist hij dat hij die avond zou improviseren. En toch. Wat Roland soms uit zijn gitaar toverde, was meesterlijk.’
Na de eerste try-out volgen nog optredens: in de Parochie van Kortrijk-Bissegem, de Beersiana in Beerse. Alleen in Antwerpen speelt de groep in het goddeloze Café d’Anvers tussen de hoeren en de lampions. Midden in het Schipperskwartier, dat er dan uitziet als de Reeperbahn. Overal leert Charles zijn volk de blues. ‘En iedereen werd zot’, zegt Roland. De podia worden altijd maar groter. In het najaar staat de band al op Les Rencontres Transmusicales in Rennes, waar ze de affiche delen met Nirvana.
Daarna rijden ze verder door Frankrijk naar het Lac Leman. ‘Ik had toen al wel getourd met Rory Gallagher’, zegt Roland. ‘Maar zelfs voor mij was die tour met de Lulus een openbaring: weg uit het Vlaamse circuit.’
‘Ooit speelden we op een open plek in een bos in Zwitserland,’ vertelt Piet, ‘vlak bij het huis van Herman Hesse. Zelfs daar had Arno vriendinnen. Hij had altijd een boekje bij zich met nummers van vrouwen die hij de jaren daarvoor had leren kennen op tournee. In die periode is hij ook verliefd geworden op Marie-Laure Béraud, de latere moeder van zijn kinderen. Ik kwam van het podium af en de tourmanager zei: “Arno is smoor. Zie je dat niet?” Die hele tournee was één groot feest. Niet alleen op het podium, maar ook daarnaast.’
‘Overjaarse scoutsleiders waren we’, zegt Ad. ‘Een groepje ongeregeld. Niet dat we hotelkamers afbraken, maar onderweg konden we uren discussiëren over welk wasproduct het beste was.’ Slechte dagen zijn het voor de lever, maar goede voor het hoofd. ‘Voor ons allemaal was die groep een soort therapie.’
Wanneer de band op het einde van 1991 terugkeert naar België worden ze onthaald als volkshelden. Drie keer is de AB uitverkocht: op kerstavond om middernacht speelt de groep uit Bethlehem voor alle havelozen en de dan net verkozen Jan Decorte, die I Wanna Be Elected van Alice Cooper zingt.
‘Van die avonden weet ik nog dat Arno altijd de verkeerde mondharmonica vastpakte op het podium’, zegt Firmin Michiels. ‘En dan riep hij: “Godverdomme.” Dat is showbizz, hè. Er wordt vaak over hem gezegd dat hij met zijn hoofd in de wind loopt, maar dat is onzin. Hij is de meest professionele muzikant die er ooit in België rondgelopen heeft. Professioneler dan hij bestaat niet.’
‘Soms waren we slechtgezind omdat de klank niet goed was’, zegt Ad. ‘Dat vond Arno allemaal onzin. “Mensen hebben twintig euro betaald om op een weekdag te komen”, zei hij dan. “Ze willen niet staan kijken naar muzikanten met een lang gezicht. Het interesseert hen geen bal dat je lief gaan lopen is. Ze willen show zien.” Hij had gelijk: alleen Frank Zappa kon het zich permitteren om met zijn rug naar het publiek te spelen.’
In 1992 reist de band voort naar de grote festivals: in het Minnewaterpark in Brugge trotseren ze een wolkbreuk, en op de Oude Markt in Leuven staan tienduizend mensen te wachten. ‘Ik heb toen vooral geleerd dat een schoon verhaal ook altijd een schoon einde moet hebben’, zegt Ad. ‘Misschien zijn we er een paar maanden te lang mee doorgegaan. Op den duur stonden we overal – de spontaniteit van de eerste concerten verdween wat.’
‘Toch improviseerde ik graag’, zegt Piet. ‘Soms wat te veel, misschien. Een keer was Arno wel geërgerd. In het midden van het optreden riep hij plots “Drumsolo!” en hij stapte van het podium. Mijn hart stond stil. Op zo’n moment schiet er van alles door je hoofd: een drumsolo, hoe deed Led Zeppelin dat nu ook alweer? (lacht) Zes minuten is hij aan de kant blijven staan. “Nu heb ik de kleine bij zijn kloten”, zag ik hem grijnzen.’ Op 19 september 1992 eindigt het avontuur van Charles et les Lulus in de Vooruit.
Ik bekijk de oude zwart-witfoto’s van Patrick De Spiegelaere van die avond, maar dat hoeft niet. Elk detail dat ik toen vanaf de eerste rij zag, zit nog altijd in mijn hoofd: de eindeloze magische intro van Ants in My Tea. De studenten die tijdens Russian het podium opkwamen en samen met Arno de polka dansten. Hij die met een Gentse schone danste tijdens La Paloma en dan ‘changez’ riep. De kapper van Roland die op het podium zijn baard afschoor. Jean-Marie Aerts die kwam meespelen. Maar vooral dat Oostendse nummer op het einde: ‘Oh god, we worden ollemoale zot… Laat me zingen, laat me springen, sla op mijn billen, en heel die strontfabriek ligt stille.’
Toen klonk dat als een vrijheidskreet, zeker voor een vijftienjarige die droomde van een meeslepend leven. ‘Destijds heeft een sigarettenmerk opnames laten maken van een van onze optredens’, zegt Roland. ‘Onlangs heb ik daar nog eens naar gekeken: we waren verdomme écht goed.’
Na The Last Waltz wordt Piet Jorens overal gevraagd. Hij gaat op tournee met dEUS, maakt arrangementen voor Gorki en doet ook tv-werk. ‘Al die gasten waren naar Charles et les Lulus komen kijken, zo kende ik hen.’
Maar it’s all over now, zoals de groep ooit zong. Na de eeuwwisseling leert hij de echte blues van het leven kennen. Hij verliest het contact met de muziekwereld. Jaren later, op een optreden in de Vooruit, hoorde ik Arno na een nummer roepen, out of the blue: ‘Komaan, Piet!’
‘Ik mis de muziek’, zegt Piet vandaag. Hij wil weer spelen. De andere drie planden een paar jaar geleden een reünie. ‘De AB bleef maar aandringen op een Rewind-concert’, zegt Ad. ‘We hebben zelfs gerepeteerd. Maar na een paar keer zei Arno: “We doen het niet.” Als het niet vanzelf gaat, hoeft het niet voor hem. Hij had gelijk. Zonder Piet was het niet meer hetzelfde. Maar vooral: we waren dertig jaar ouder, we waren andere mensen geworden.’
‘Charles et les Lulus is een van mijn mooiste herinneringen’, zegt Roland. ‘Maar je moet succes niet krampachtig proberen te herhalen. Dat lukt toch niet.’
Nooit wordt het opnieuw 1991 in Marialand.
Ik luister dan maar opnieuw naar Oostende Bonsoir, naar die zin over de gekke geit. ‘Il est trop tard. Y a plus de chèvres folles. Dans les bistrots, on pense plus. On se console.’
Arno in ‘t echt
Vreemd genoeg zijn er van Arno slechts twee officiële live-albums in omloop. Dit zijn ze.
1997: En ConcertEen livecollectie, hoofdzakelijk opgenomen in Frankrijk tijdens de promotournee voor de populaire lp A la française. Veel van het repertoire is nieuw, maar Arno beperkt zich niet tot gemakzuchtige doorslagjes. Zo bevat En concert een nieuwe, naakte vertolking van Les yeux de ma mère, enkel op klavier begeleid door Ad Cominotto. Ze zal in een mum van tijd tot de definitieve versie uitgroeien. In La danseuse de Java zet de artiest het voor de gelegenheid op een jodelen, en ook de geschifte bindteksten zullen velen een glimlach ontlokken. Als toemaatje trakteert Arno de luisteraar op classics van Charles et les Lulus, T.C. Matic ( Putain Putain, nu vermengd met een flard Beethoven) én Adamo’s Les filles du bord de mer, het meezingmoment waar zowat alle fans op zitten te wachten.
2005: Live in BrusselsArno’s Brusselse appartement bevond zich op slechts vijf minuten wandelen van de Ancienne Belgique. Geen wonder dat de vaderlandse rocktempel ’s mans tweede thuis werd. De Chevalier werd er geregeld voor en op het podium gesignaleerd. Deze liveregistratie vormt de neerslag van twee shows die hij er, kort na de release van French Bazaar, in maart 2005 neerzette. Arno moest je lijfelijk meemaken en Live in Brussels, ook verkrijgbaar in een dvd-versie, geeft aan waarom: rauwe blues met weerhaakjes ( You Got to Move), lillende tot schurende bouillabaiserock ( Meet the Freaks) en gekarteld chanson ( 40 ans). Voeg daarbij een in balkansferen gedrenkt Oh La La La! en dodelijke artillerieversies van twee andere T.C. Matic-classics en je begrijpt dat de AB twee zinderende avonden beleefde.