Salade en bloemkool als kunst? In memoriam Gwy Mandelinck
In Aartrijke, iets onder Brugge, overleed op 5 april Guido Haerynck (87). Als dichter bekend als Gwij (later Gwy) Mandelinck, naar het riviertje de Mandel. Dat gaat in zijn geboorteplek Wakken op in de Leie. Hij stuwde Watou met een kunstenkermis naar wereldfaam.
In Wakken, tussen Tielt en Waregem, kent de jonge Guido Haerynck een beschermde, rustige jeugd. Drie kinderen in het gezin en een bibliofiele meubelmaker als vader. De jongen vreet boeken. En poëzie. Na zijn humaniora in Waregem kiest hij voor een opleiding regentaat in Torhout.
Provinciaaltje
Als leraar Nederlands op het Sint-Jozefscollege in Tielt ontpopt hij zich tot een kleine, culturele nijveraar. Haerynck, gefascineerd door toneel, schrijft twee eenakters, richt mee de lokale toneelgroep Malpertuis op en opent Hartelaende, een ‘centrum voor landelijke kunst’. Hij trouwt met Agnes Hondekijn. Het koppel krijgt drie kinderen.
Op zijn 34e publiceert Mandelinck zijn eerste dichtbundel, Het Oogbad. Bucolische thema’s, technisch verfijnd, geen taalkundige nieuwlichterij, nogal barok met sterke beeldspraak en wemelend van metaforen. Er komt een opvolger en dan stopt de auteur met lesgeven. Hij wordt in Poperinge bibliothecaris en conservator van het Hopmuseum.
Het gezin verhuist naar een kapelaanswoning in Watou, het laatste huis in het laatste dorp van de Westhoek, verpieterd tussen de fusiegemeente Poperinge en de Franse grens. ‘Mijn vrouw heeft maanden getreuzeld om onze koffers uit te pakken.’
Hij schaaft er aan zijn verzen en schrijft op verzoek, zoals De Westhoek, een succesvol tafelboek van Lannoo. Het stadsbestuur van Poperinge vraagt daarop de erudiete maar ook mercantiele dichter of hij ‘niks cultureels kan doen in Watou’. Op dat ogenblik is Mandelinck – nomen est omen – voor velen een provinciaaltje, een heimatschrijver.
Zo beginnen in 1980 Haerynck en zijn vrouw – hij zorgt voor de kunst, zij voor de kassa en andere praktische besognes – met de Poëziezomers van Watou. Het jaarlijkse festijn van cultuur tussen de koeien, in lege stallen en koterijen verzoent poëzie, fotografie en beeldende kunst. Voor die eerste editie vinden 15 jonge dichters na enig zoeken Watou. De organisator interviewt ze zelf allemaal omstandig op de markt.
Politiebewaking
Het echtpaar schraapt subsidies bijeen, leent geld met hun huis als onderpand maar haalt de volgende zomers de beste dichters uit de Lage Landen bijeen, op kop Hugo Claus. Als Haerynck met Jan Hoet in zee gaat, krijgt Watou echt allure. Fabre, Panamarenko en Tuymans landen in het dorp. Werk van Broodthaers, Yoko Ono en Beuys is er te zien.
Het culturele erfgoed van Watou zelf bestaat uit gehaakte kerstboomballen. Rijmelarij op muren of daken, dat kan. Maar dorpelingen worden gek van de salade, tomaten en bloemkolen die de Italiaanse arte povera-artiest Mario Merz uitstalt. Hoezo kunst? Als architect Stéphane Beel een betonnen kubus op het dorpsplein laat storten, gaan ze helemaal over de rooie. ‘Ik heb jarenlang een hard gevecht met de bevolking moeten leveren’, zegt Haerynck later in De Morgen. ‘Er is een tijd geweest dat ik mijn huis moest laten bewaken door de politie.’
Brugse horeca
Maar Watou wordt tegen wil en dank opgestuwd in de vaart der volkeren. In 2008 en na de passage van 1200 beeldende kunstenaars, stopt Haerynck. Ook klagend over te weinig steun van de lokale overheid. Het koppel verkast naar Aartrijke. Het festival lijkt op weg naar de afdeling palliatieve zorg als de bezieler – koppigheid zit ook in zijn DNA – ondanks smeekbeden van het Poperingse stadsbestuur weigert om adviseur te spelen.
De stad Brugge verleidt de poëet wel om met een fors budget een soortgelijk project te lanceren. Te laat dringt bij Haerynck de verborgen agenda door: de lokale horeca wil in de dode wintermaanden meer gasten. Het blijft bij één samenwerking en dan trekt de bevlogen auteur zich terug. In 2014 verschijnt zijn achtste en laatste bundel, Lotgenoten.