Fan van Van het Groenewoud: ‘Die avond met Raymond heeft mijn leven veranderd’

Marike op dezelfde plek in De Vereeniging in Nijmegen als waar ze stond op 26 februari 1981. © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Wie herinnert zich nog het concert van Raymond van het Groenewoud in Nijmegen van februari 1981?

Concertzalen zoals De Vereeniging in Nijmegen maken ze niet meer. Een paleis van art nouveau, art deco en goede smaak is het, gelegen aan een grote rotonde. Op het Keizer Karelplein hangen veel concertaffiches, ook een voor een Belg: vanavond treedt Raymond van het Groenewoud op. Niet hier maar elders in de stad, in het Goffertpark. Ooit heeft hij in De Vereeniging gestaan: op donderdag 26 februari 1981 was dat. In het hoofd van de zanger zweven alleen nog vage flarden van die avond. Het was geen normaal concert, dat weet hij nog. Er was veel volk en buiten op straat broeide iets, al had hij zich daar niet in verdiept. Laat staan dat hij betrokken was. ‘Ik kende wellicht het thema van de dag’, zegt hij. ‘Dan is het niet moeilijk om tongue in cheek iets demagogisch te roepen.’ Speels opportunisme, zoiets.

Maar het had wel gevolgen. Marike Spee herinnert zich nog heel goed wat Raymond die avond riep en zong: het veranderde haar leven. Drieënveertig jaar later zit die 26e februari 1981 nog altijd als een film in haar hoofd.

***

Zeventien is ze op die donderdagavond. Een meisje uit een keurig, gereformeerd NCRV-gezin. Haar vader is onderwijzer, haar moeder verpleegkundige. Ze dragen dan wel geen zwarte kousen, maar elke week tronen ze hun kinderen mee naar de kerk. En altijd bidden voor het eten. ‘Ik was heel timide toen’, vertelt Marike. ‘En emotioneel een beetje achtergesteld. Niemand keek daar toen van op, zolang je maar goede punten haalde op school.’ Ze heeft op het havo meer oog voor haar rebelse klasgenoot. Op een dag vraagt die of ze meegaat naar Raymond van het Groenewoud, een jonge zanger uit België die Marike alleen van naam kent. Soms schreeuwt hij Je veux l’amour door de boxen van het transistorradiootje in haar meisjeskamer. Ze had hem ook eens zien passeren bij Ad Visser in AVRO’s TopPop, maar weet niet wat ze moet verwachten.

Ze weet niet of hij nog leeft. Maar die dagen dat ze als Thelma en Louise door Frankrijk zwierven, pakt niemand hen af.

Zij neemt de trein naar haar eerste grote concert, samen met haar vriendin. Wanneer ze uit het station van Nijmegen stappen, horen ze veel lawaai op straat. Er sjokt een protestmars voorbij. Ook daarover had haar transistorradio uitvoerig bericht, maar de twee meisjes hadden niet echt opgelet. Vlak bij het Keizer Karelplein ligt de Piersonstraat. Het stadsbestuur wil daar alle oude huizen slopen, om er een garage te bouwen. De bewoners moeten ophoepelen, maar krijgen de steun van krakers en studenten. Een week eerder hadden die samen hun eigen vrijstaat De Eenhoorn gebouwd met barricades, prikkeldraad en een Citroën 2CV. Tot de overheid het welletjes vond. Met pantservoertuigen, honderd combi’s van de Mobiele Eenheid (ME) en meer dan 1500 politieagenten en scherpschutters werd de vrijstaat opgerold.

Vandaag, drie dagen na de veldslag, smeult de stad nog altijd na van colère door dat brute optreden van de ME. Marike en haar vriendin banen zich een weg door de manifestanten naar de concertzaal, die afgeladen vol zit met tieners en twintigers.

Om acht uur doven de lichten in De Vereeniging. Raymond komt op en roept: ‘ME WEG ERMEE! ME WEG ERMEE!’ Iedereen scandeert mee, ook Marike. ‘En dan gebeurde er iets vreemds’, zegt Marike. ‘Raymond stapte weer van het podium en ging langs de linkerzijuitgang naar buiten. “Kom”, riep hij. Het klonk als een absolute vrijheidsverklaring. Heel het publiek ging achter hem aan. Op het Keizer Karelplein schreeuwden we allemaal: “ME WEG ERMEE!” Wist ik veel waar het over ging, maar het was ongelofelijk spannend.’

Een uur later begint het concert dan toch. De zanger zingt Je veux ‘l amour en Marike brult mee. Ook al weet ze amper wat het woord amour betekent. ‘Het was fantastisch’, zegt Marike vandaag. ‘Zijn energie, die teksten… ik wist niet dat zulke mensen bestonden.’

Met de laatste trein rijden ze weer naar Arnhem. Iemand heeft haar fiets gestolen in het station, maar er zit nog genoeg adrenaline in haar lijf om naar huis te benen. ‘Die Raymond had iets in mij losgemaakt.’ Het besef dat je je eigen pad moet volgen en niet te veel moet luisteren naar het gezoem onderweg. Dat klinkt simpeler dan het is.

De weken na het optreden keert ze nog vaak terug naar Nijmegen. ‘Dat was toen een beetje Havana-aan-de-Waal, zeker de buurt rond het Keizer Karelplein.’ Café De Plak was hun vossenhol in die dagen. Ze kijkt er haar ogen uit: naar de punks, de studenten met hun lange haren en sjekkies. En de krakers met hun leren jassen.

Net voor corona ontmoet Marike haar huidige man. Dat ze veertig jaar eerder op dezelfde plek hetzelfde schreeuwden, wisten ze toen nog niet. © Saskia Vanderstichele

***

Zo wordt het zomer en zij achttien. ‘Al mijn klasgenoten gingen voortstuderen.’ Maar na die avond in Nijmegen wil Marike het doen op haar manier, zoals die Belgische zanger dat ook deed in De Vereeniging. Met een vriendin smeedt ze een groots plan: ze zullen al liftend Europa rondtrekken. Ze heeft schrik, maar haar wanhoop wint: alles is beter dan timide blijven. ‘Mijn ouders vonden het een verschrikkelijk plan en maakten zich veel zorgen. Vandaag begrijp ik dat natuurlijk, maar toen niet.’

Marike maakt een groot liftersbord, waarop ze met een zwarte stift FRANKRIJK krabbelt. Er stopt een auto aan de oprit van de snelweg die hen meeneemt. En nog één, en nog één. Life on the road: het klinkt romantisch en dat is het ook. Nooit weten ze in welk bed ze de nacht zullen doorbrengen. Soms is er geen en slapen ze op straat. Moe worden ze niet: daarvoor is het leven onderweg iets te opwindend. In Frankrijk plukken ze druiven en in Griekenland sinaasappelen.

Op een dag zit er in de sinaasappelboom naast haar een jongen die ook Nederlands spreekt. Hij stelt zich voor als Danny. Een Belg die een paar jaar ouder is, een soixante-huitard die na zijn bewogen studententijd in Leuven leefde als een vagebond. Ze komen uit hun boom en wat later is het prijs. Tot ergernis van haar vriendin: dat ze verliefd zou worden, was niet de afspraak.

Marike trekt uiteindelijk alleen verder met Danny. Ze zijn allebei zo arm als Job, maar leven van de liefde en de plannen. In haar timide jaren had Marike 1000 gulden gespaard – elke week een kwartje – en hij kent wel iets van gokken. Haar gespaarde kwartjes en zijn pokerface, dat moest een gouden combinatie worden in het casino. Hij trekt zijn bruine ribfluwelen vest aan. Zij gaat niet mee, want ze is nog geen eenentwintig. Met een kloppend hart wacht ze in de hotelkamer. Tot Danny binnenkomt met een brede grijns op zijn lippen. Ze gaan meteen chique eten om hun overwinning te vieren, als echte mensen van de wereld.

De volgende dag wil Danny de winst verzilveren, maar hij komt beteuterd terug. Net als de avonden erna. Het geluk van de zondagskinderen lijkt op. ‘Ga je ermee akkoord dat ik met je laatste geld ga gokken?’ vraagt hij. ‘We hebben geen andere keuze’, antwoordt zij. ‘Het is alles of niets.’

Het wordt niets: er is zelfs geen geld om de hotelkamer te betalen. In het holst van de nacht sluipen ze weg, met een groot bord waarop staat: Côte d’Azur. Dagen later staren ze in La Turbie naar de zee. ‘Wat vind je hier nu allemaal van?’ vraagt zij. ‘We zijn niet echt briljant bezig, hè’, antwoordt hij. Op dat moment horen ze geluid achter hen. Iemand is een telefooncel aan het overvallen. Danny snelt ernaartoe en vraagt de man hoe hij dat doet. ‘Dat is niet moeilijk’, antwoordt die. ‘Zorg ervoor dat de muntjes die bellers erin gooien klem zitten. Dan geef je gewoon een klap onderaan en alles valt eruit.’

Op Vlieland kun je alleen met de boot raken. Het leek alsof niemand voor hem de zee had getrotseerd. Tot ineens het volk van alle kanten toestroomde.

Marike en Danny liften verder langs de Rivièra, terwijl ze overleven op telefooncellen. Op hun bord kalken ze LOURDES. Die stad moest de gouden graal worden: de cellen daar, gokken ze, zouden vol munten zitten van toeristen die veel te lang naar huis bellen om over hun mirakels te lullen. Marike en Danny rekenen zichzelf al rijk. Maar de telefooncel van de heilige stad is moeilijker te kraken dan de andere. Danny probeert het met een kei, maar dat maakt een ellendig groot lawaai.

Een paar tellen later horen ze politiesirenes. Ze kijken naar elkaar, maar rennen is geen optie meer. Alleen staalhard ontkennen baat nog: op het politiekantoor houden ze zich van den domme. In een combi rijden ze heel Lourdes rond, van telefooncel tot telefooncel. Maar de gendarmerie kan niets bewijzen, want ze brachten nooit beschadigingen aan. ‘En al die centen in jullie zakken?’ vragen ze. ‘We bedelen’, antwoorden Marike en Danny.

Ze mogen beschikken, maar de liefde is voorbij. ‘Dat was mijn eerste grote liefdesverdriet’, zegt Marike. Ze speelde in die dagen vaak Ne me quitte pas. Het bekendste nummer van die andere Belg, die ze door Danny had leren kennen.

***

Ze heeft Danny nooit meer teruggezien – ze weet zelfs niet of hij nog rondloopt op de planeet. Maar die dagen in Frankrijk, toen ze leefden als Thelma en Louise, pakt niemand hen af. Daarna kwamen er nog Leven(s) en Liefdes – zoals de titel van de verzamelplaat van Raymond uit 1981. Soms stapte zij eruit, soms werd ze verlaten. Haar liefdes verdwenen, hun muziek bleef. Elke keer als ze Madredeus hoort, moet ze weer denken aan haar Portugese vriend Paulo en haar dagen in het zuiden. Ze weet hoe mooi de stem van Tom Waits en het requiem van Mozart is dankzij Cees, de vader van haar dochter Suzanne. En Rolf, dat was die heerlijke tijd in een sambapercussieband.

Ook met haar huidige man Leo deelt ze een break-upsong, al bracht die hen wel bij elkaar. Net voor corona hadden ze elkaar leren kennen via een datingsite. Ze twijfelde en wilde afscheid nemen, tot ze in haar mailbox een filmpje vindt. Ze opent het en ziet Leo, die op zijn gitaar zingt: ‘I loved you in the morning, our kisses deep and warm.’ De eerste zin van Hey, That’s No Way to Say Goodbye van Leonard Cohen. ‘Ik was zo ontroerd. Daarmee heeft hij mijn hart veroverd.’

Twee jaar later trouwen ze. Marike werkt vandaag als lerares voor anderstaligen en is ook journalist. In 2021 wil ze een stuk schrijven over de krakersrellen in Nijmegen, omdat het net veertig jaar geleden was. Ze vraagt op Facebook of iemand zich iets herinnert van dat concert van Raymond. Er komt amper reactie. ‘Terwijl dat zo’n memorabele avond was’, zegt Marike. ‘Het kon toch niet dat ik de enige was die dat onthouden had? Op den duur begon ik te twijfelen aan mijn eigen herinneringen.’

Ze vertelt het aan haar man. Die grijnst: hij was er die 26e februari 1981 ook bij. Net als zij liep hij die avond ook rondjes op het Keizer Karelplein. ‘Misschien hebben we zelfs naast elkaar gelopen’, zegt Marike. Terwijl ze allebei ‘ME WEG ERMEE!’ schreeuwden, al wist Leo wel waar het over ging.

‘We hadden succes, ja’, zegt Raymond. ‘Maar ik was minstens mezelf kwijt. Als je wilt behagen, verlies je vaak jezelf.’ © Saskia Vanderstichele

In 1981 was hij een bekende actievoerder. ‘De krakers van de Piersonstraat hadden gevraagd of hij wilde meehelpen. In die dagen waren er nog geen sociale media, dus moest hij de radio verdedigen waarmee ze in contact bleven. Uiteindelijk werd ook de radio door de ME uit de ether gehaald. De huisjes van de Piersonstraat werden gesloopt, maar de geplande garage kwam er niet. Leo trouwt en vertrekt naar Amerika om er zijn leven te leiden. Drieëntwintig jaar later sterft zijn vrouw en komt hij weer naar Nijmegen. Daar ontmoet hij Marike. Dat ze op die 26e februari 1981 nog samen gemanifesteerd hebben, ontdekken ze pas na twee jaar. ‘Hoe gaat dat? Je bent verliefd en je hebt zo veel te vertellen.’ Vandaag wonen Marike en Leo vlak bij het Keizer Karelplein. Zij heeft hem de platen van Raymond van het Groenewoud leren kennen, zegt ze. Omdat ze weet dat die muziek altijd zal blijven, wat er ook gebeurt.

***

Een van de zijstraten van het Keizer Karelplein leidt naar het Kronenburgerpark. Net op dat moment passeert Frank Boeijen, met een krant in de arm. ‘Als je over toeval spreekt, trap je op zijn staart’, zegt Marike.

We slaan een andere weg in, richting het Goffertpark. Daar is ook een grote rotonde. Gisteren trad Bruce Springsteen er op, en morgen opnieuw. Maar vandaag is het park voor een jongen uit Schaarbeek. Op verzoek wil hij wel even poseren met Marike. En met zijn Fender Telecaster, een replica van die van het jaar 1962, toen de wereld en gitaren nog simpel in elkaar zaten. ‘Mensen die zeggen dat ze deugd hebben van mijn muziek, iets mooiers kan ik me niet wensen’, mijmert Raymond achteraf in de backstagetent. ‘Soms voegen ze eraan toe: “Ik was zeventien toen ik je voor het eerst zag. Jouw concert was mijn eerste optreden.”’

Meestal valt er dan een stilte, waarop ze beiden niet anders kunnen dan besluiten dat dat heel lang geleden is. In nostalgie is hij nooit een held geweest. Hoewel. Als hij terugdenkt aan de trilling in zijn middenrif toen The Beatles in 1963 voor de eerste keer Twist and Shout schreeuwden door zijn transistorradio: ja, dan is zelfs hij weerloos tegen die verdomde weemoed.

Later kwam alleen zijn eerste concert in de buurt: de First International Pop Event in de Arenahal van Deurne op 21 juni 1969. Een festival dat zijn naam waarmaakte. Toen die aanstellers in Woodstock in augustus 1969 love & peace kreunden, wisten wij in België allang wat een festival was. Met dank aan organisatoren Louis de Vries en Jo Dekmine. Raymond kent de affiche uit het hoofd: Roland, The Pebbles, Fleetwood Mac, Wallace Collection, Colosseum en vooral Yes. Ze hebben draken van platen gemaakt, maar die nacht in de Arenahal waren het goden.

En voor de rest heeft hij niets met rotondes. Dat is allemaal maar pathetische onzin die journalisten er achteraf in zien.

Een jaar of tien daarna was hij zelf een god, al ontkende hij dat met klem op plaat. Met wat vertraging palmde hij Nederland in, nadat 50.000 Hollanders op 26 mei 1980 ‘Je veux l’amour’ hadden geschreeuwd op Pinkpop. Van de Nijmeegse nacht een half jaar later herinnert hij zich amper iets, behalve dat hij zich belabberd voelde in die jaren. ‘We hadden succes, ja. Maar ik was minstens mezelf kwijt. Als je wilt behagen, verlies je vaak jezelf. Ik ging niet meer op in de muziek.’ Chet Baker horen en zien was een openbaring – die bouwde zijn vrijstaat op het podium, niemand kon hem storen. En die ene zin van psychiater Carl Gustav Jung heeft hem ook geholpen: ‘Wie naar buiten kijkt, droomt. Wie naar binnen kijkt, ontwaakt.’

Een goed publiek is natuurlijk altijd fijn. ‘In de jaren negentig traden we in Nederland soms op bierfeesten op, ergens diep in de provincie op zaterdagavond. Je weet soms niet wat je daar ziet. Het lijkt nog het meest op een schilderij van Jeroen Bosch – al kan die dat nooit zo bedoeld hebben.’ Daarom heeft hij er ooit een nummer over gemaakt, Total Loss (gratis bier in Nederland). ‘Mijn toenmalige saxofonist Bertus Borgers, een Nederlander, zei: “In Holland hebben ze een fout beeld van je. Ze denken dat je een soort popiejopie bent.”’ De zin om weer eens de grens over te steken verdween steeds meer.

Tot er vier jaar geleden iets wonderlijks gebeurde, ook op een concert. Hij stond geprogrammeerd op Into the Great Wide Open, een festival op het eiland Vlieland in de Waddenzee. ‘We moesten daar spelen om twaalf uur ’s middags. “Dan kunnen ze tenminste niet zat zijn”, dacht ik.’

Om tien voor twaalf was er niemand. Hij begon zich toch wat zorgen te maken. Op Vlieland kun je alleen raken met de boot of door te zwemmen – het leek wel alsof niemand voor hem de zee getrotseerd had. Maar om twaalf uur stroomde het volk toe. Het werd, in zijn herinnering, een van de betoverendste concerten die ze de laatste jaren gegeven hebben. In het publiek stond ook iemand die hem en zijn band daarna overal boekte in Nederland.

Vandaag speelt hij weer met veel plezier boven de Moerdijk. Zijn manager had me al verteld dat zijn Nederlandse tour een groot succes is. Zelf noemt hij het een cadeau: ‘Tijdens al die jaren heeft zich in Nederland blijkbaar een luisterpubliek gedistilleerd.’ Nooit had hij gedacht dat hij Carré in Amsterdam kon vullen, maar die tot de nok gevulde zaal gaf hem in december drie staande ovaties. En dan was er ook nog die verrukkelijke lenteavond in Paradiso, de heilige muziektempel van de vagebonden.

Na 45 jaar: de reünie van Raymond van het Groenewoud en Jean-Marie Aerts

***

Al is het Goffertpark in Nijmegen ook niet mis. Hij zingt vanavond een handvol nieuwe songs uit zijn prachtige elpee Egoïst. Maar ook een oude kraker uit de tijd dat ze allemaal nog jong waren en leuzen als ‘ME WEG ERMEE!’ scandeerden.

Deze keer zegt hij niet: ‘Kom’, maar ‘Zing het! Zing het!’ Op de laatste rij schreeuwen twee oud-strijders van het Keizer Karelplein het refrein: ‘Je veux l’amour.’ Zoveel jaar na de Piersonrellen weten Marike en Leo allebei maar al te goed wat dat betekent. Na het concert reist de zanger verder naar Deventer, de volgende halte in Nederland.

Een etmaal later arriveert een andere zanger uit New Jersey met zijn Fender Telecaster (bouwjaar 1952) op de rotonde in het Goffertpark. Net zoals Raymond is hij ook 74. Ze delen weinig, behalve dit: allebei jongens die in hun late dagen nog altijd eindeloos lang onderweg zijn omdat ze zo graag optreden. De ene elke avond drie uur, de andere soms wel acht uur. Spelen tegen hun eindigheid in. Springsteen zingt in Nijmegen over een overleden jeugdvriend en bandmaat: ‘I hear the sound of your guitar (…). Your old Fender Twin from Johnny’s Music downtown. Still set on ten to burn this house down. Count the band in, then kick into overdrive. By the end of the set we leave no one alive.’

Daarover had Raymond me ook iets over verteld. Vanaf september plant hij een sabbatjaar. Maar als hij één ding zal missen, dan is het: samenspelen met ‘z’n magische groep op warme dagen’ zoals deze. ‘Vorige week deden we Twist and Shout nog eens als bisnummer’, zegt hij. ‘Het is zo zalig om het er allemaal uit te schreeuwen. Dat soort energie zit blijkbaar nog in de tank.’

En voor de rest heeft hij niets met rotondes. Dat is allemaal maar pathetische onzin die journalisten er achteraf in zien. Zoals hij zelf ooit zong: ‘Zolang de auto rijdt. Zolang er voetbal is. Is ‘t oké.’

Een dag later. Telefoon van Raymond. Hij is nu toch wel curieus hoe die Springsteen het ervan af heeft gebracht in het Goffertpark. ‘Hij speelde Twist and Shout als bisnummer’, antwoord ik.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content