Politiek theater om de podiumkunsten: ‘Alleen Vlaamstalige kunst toestaan, is onwettig’

Thomas Vanderveken en Jan Jambon © James Arthur
Els Van Steenberghe Els Van Steenberghe is theaterrecensent.

Vlaamse podiumkunstenaars verliezen steeds meer autonomie en artistieke vrijheid omdat zowel de Vlaamse overheid als lokale politici zich willen bemoeien met wat ze doen. Wat is er aan de hand?

Piemels. Wie had ooit kunnen denken dat ze een argument zouden vormen in de discussie over de kwaliteit van onze cultuurhuizen? Tot vorige week Chris Janssens, fractieleider voor het Vlaams Belang in het Vlaams Parlement, in het VRT-programma De afspraak in alle ernst poneerde: ‘Als ik moet kiezen tussen lokale cultuurverenigingen of experimenteel theater waarbij men met piemels staat te zwaaien, dan kies ik absoluut voor dat eerste.’ Clichés doen het altijd, of het nu gaat over vendel- dan wel over piemelzwaaien.

Op 3 februari was er op het Film­festival Oostende dan weer een klein maar tekenend incident tijdens het grote cultuurdebat tussen media­minister Benjamin Dalle (CD&V) en een aantal leden van het Vlaams Parlement. De ­gemoederen raken verhit wanneer de rol ter sprake komt die politici spelen in raden van bestuur van de Vlaamse cultuurhuizen. ­Filip Brusselmans (Vlaams Belang) fulmineert: ‘Nu ook ónze mensen in raden van bestuur zitten, willen jullie de hele boel herdenken. Typisch! Onze mensen hebben tijdens hun vrije tijd met passie en interesse zitting in die organen. Zoals Joris Ywein dat doet als lid van de raad van bestuur bij NTGent.’ Waarop Stephanie D’Hose (Open VLD) monkelend: ‘Tja, hij komt nooit.’ De opmerking oogst ­gegniffel in de zaal en woede bij Brusselmans. Achteraf bevestigt NTGent aan Knack dat Joris Ywein de vergaderingen wel degelijk bijwoont.

D’Hose had geen onwaarheden moeten rondstrooien over Ywein. Dat ze het toch deed, illustreert hoe gespannen de relaties zijn tussen de Vlaamse cultuurhuizen en de twee Vlaams-nationalistische partijen, het Vlaams Belang maar ook de N-VA. Alleen levert de N-VA met minister-president Jan Jambon sinds 2019 de Vlaamse minister van Cultuur. Zijn kabinetschef is Joachim Pohlmann, voormalig woordvoerder van N-VA-voorzitter Bart De Wever en zelf auteur van enkele romans. Bij zijn aantreden noemde De Standaard hem ‘de echte minister van Cultuur’. In november vorig jaar bracht Pohlmann een boek uit met een politiek-filosofische ­insteek: Volk & elite. De eeuwig wederkerende strijd om de macht en waarom dat eigenlijk niet erg is. Voor wie wil begrijpen wat de N-VA drijft, is lectuur ervan sterk aanbevolen.

Betalen vs. bepalen

Pohlmann legt uit dat elk modern wetenschaps- en cultuurbeleid vertrekt van het Thorbeckeprincipe (naar de negentiende-eeuwse liberale Nederlandse politicus Johan Thorbecke): ‘De regering bemoeit zich niet met de inhoud van kunsten en wetenschappen, zij controleert alleen of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan.’ Dat principe ligt almaar moeilijker: ministers aanvaarden niet meer graag dat ze wel mogen betalen maar niet bepalen. Er zit dus spanning op de lijn. Pohlmann vindt dat niet erg. Al voordat hij in 2019 kabinets­chef werd, had hij te verstaan gegeven dat de bestaande cultuursubsidies hem een doorn in het oog zijn.

Dat de Vlaamse podiumkunsten wereldwijd respect en bewondering afdwingen, heeft vooral te maken met de ruime financiële middelen.

Het dreigement om flink te korten op cultuursubsidies is meer dan een gewone centenkwestie. Dat de Vlaamse podiumkunsten vandaag floreren en zelfs wereldwijd bewondering afdwingen, heeft niet alleen met talent te maken maar vooral met de ruime financiële middelen. Subsidies zijn om drie redenen cruciaal. Eén: ze geven kunstenaars tijd en ruimte om meer te doen dan voorspelbaar werk te produceren. Twee: ze hebben gezorgd voor prima infrastructuur zoals de Bourlaschouwburg in ­Antwerpen, de KVS in Brussel en het NTGent. Drie: ze zorgen ervoor dat een toegangskaartje betaalbaar blijft. Zeker in de podiumsector zijn subsidies levensnoodzakelijk, omdat het uitdenken en het opvoeren van een voorstelling tijd, mankracht en infrastructuur vergt en die vervolgens ook nog betaalbaar moet zijn voor het per definitie niet zo talrijke publiek. Er is geen Vlaamse theatervedette half zo populair als pakweg Bart Peeters.

Onder de marktprijs

Waarom doet men dan ineens moeilijk over de subsidiëring van de podiumkunsten? Terug naar Pohlmanns boek Volk & elite: ‘In de theater­wereld (…) kan men stilaan de vraag stellen of subsidies de markt niet kapot hebben ­gemaakt. Wij hebben aan de ene kant gesubsidieerd artistiek zeer hoogstaand theater dat het experiment omarmt maar een beperkt publiek bereikt, en aan de andere kant spectaculaire megaproducties van privébedrijven die een zeer groot publiek bereiken zonder artistieke pretenties te koesteren. Een middensegment van artistiek ambitieuze producties gericht op een breder publiek is er niet meer omdat het volledig weg wordt geconcurreerd door gesubsidieerde gezelschappen die onder de marktprijs kunnen gaan.’ Bovendien leeft er volgens Pohlmann ‘een enorme angst’ dat kunst ‘ten dienste zou moeten staan van de politieke gemeenschap, dat er iets teruggedaan moet worden voor het algemeen nut’. De cultuursector reageert allergisch op het begrip ‘identiteit’ – nogmaals Pohlmann: daardoor ‘heeft het geen zin per decreet allerlei opdrachten te geven aan cultuurorganisaties en kunstinstellingen zoals het uitdragen van een gemeenschappelijke identiteit, het versterken van het burgerschap, het spelen met herkenbaarheid’. De zogeheten culturo’s staan er niet voor open.

Maar N-VA’ers zouden geen N-VA’ers zijn indien ze dat lijdzaam zouden aanvaarden. Vandaar dat in het nieuwe verkiezingsprogramma van die partij de cultuursector in ­zekere zin afgedreigd wordt: ‘Als er belastinggeld geïnvesteerd wordt in cultuur, moet gemeenschapsvorming een toetssteen zijn. Wie middelen van de gemeenschap ontvangt, mag ook iets terugdoen voor de gemeenschap. De overheid mag niet bepalen wat de inhoud van onze cultuur moet zijn – dat is aan de creatievelingen – maar bepaalt wel de finaliteit van de inzet van het belastinggeld. En voor de N-VA is die finaliteit gemeenschapsvorming.’

Toezicht

Van die insteek heeft de tandem Jambon-Pohlmann de voorbije vijf jaar al werk gemaakt. De grote projecten zijn bekend, en kregen behalve kritiek trouwens ook waardering: de VRT-reeks Het verhaal van Vlaanderen, De ­Canon van Vlaanderen of zelfs de app FAAM (een virtueel Vlaams museum). Over het algemeen koppelen de minister en zijn kabinetschef een onmiskenbare inhoudelijke hardnekkigheid aan een politiek behendig optreden. Ze hebben de Vlaamse cultuursubsidies niet verminderd, toch niet die voor de grote ­instellingen. Maar voor wat, hoort wat: onder Jambon zijn er niet zeven maar zestien kunstenorganisaties – samen goed voor de helft van het kunstendecreetbudget – feitelijk verplicht om een zogeheten ‘beheersovereenkomst’ te tekenen met het kabinet. Zo’n overeenkomst geldt niet meer, zoals vroeger, voor vijf maar voor tien jaar: de grip van de Vlaamse overheid wordt steviger en duurt langer. Onder die organisaties: KVS en Kaaitheater. In hun raad van bestuur zit minstens één door de Vlaamse en/of Brusselse overheid aangestelde regeringscommissaris die ‘toeziet’. Die regeringscommissaris heeft geen stemrecht maar is een ‘handige lijn met de overheid’, aldus een insider. Hij geeft juridisch advies en heeft het recht om een beslissing die de raad van bestuur neemt binnen een termijn van vier volle werkdagen op te schorten. De regeringscommissarissen zijn doorgaans door­gewinterde kaderleden van de Vlaamse meerderheidspartijen. Ook de N-VA stuurt haar mannetjes uit. ­Peter ­Vandermeersch, adjunct-kabinets­chef van onderwijsminister  Ben Weyts, is ­regeringscommissaris bij de KVS. Bert Corluy, kabinetschef van de Antwerpse cultuurschepen Nabilla Ait Daoud, vervult die functie bij Opera Ballet Vlaanderen. Bij 404 (voorheen ‘Vooruit’) is het Wouter Rogiers, raadgever cultuur op het kabinet van Jan Jambon, bij De Singel Rien Hoeyberghs, raadgever begroting op het kabinet van Vlaams minister Matthias Diependaele. Diens kabinetschef Maarten Vanholle is dan weer regeringscommissaris bij het Brussels Philharmonic enzovoort.

Het kabinet-Jambon probeert vooral informeel ‘bij te sturen’ waar men dat nodig acht.

Natuurlijk gebruikt het kabinet liever zachte, niet-zichtbare vormen van beïnvloeding dan dat het via een regeringscommissaris de officiële, hardere confrontatie opzoekt. Vandaar dat vooral informeel zonder veel schroom wordt geprobeerd om ‘bij te sturen’ waar men dat nodig acht. De telefoonnummers van, bijvoorbeeld, enkele stadstheaters en kunsteninstellingen zijn populair bij het kabinet van Jambon. Een bestuurder: ‘Men neemt al eens contact op met de huizen om bepaalde activiteiten te “ontraden”.’

De grote cultuurhuizen laten zich niet makkelijk intimideren: ze hebben hun naam en reputatie, en hun goede relaties met de nationale media. Ze kunnen zich ook een robbertje vechten veroorloven met een politiek benoemde bestuurder. Het gebeurde onlangs bij de Brusselse KVS, toen Vlaams Belanger Filip Brusselmans als lid van de raad van bestuur inside-informatie gebruikte om in de pers negatieve commentaar te geven op het functioneren van artistiek directeur ­Michael De Cock en het financieel beheer.  Brusselmans werd op de vingers getikt ­wegens ‘deloyaal’ bestuur. Niet dat elke VB’er voor problemen zorgt. Bij Opera Ballet Vlaanderen is Jan Raes algemeen directeur. Hij leidt het huis met minzame maar ­vastberaden hand, en eist ook van de politiek benoemde ­leden van de raad van bestuur dat ze precies doen wat van hen verwacht wordt: zakelijk advies formuleren en toezien op de correcte, budgettair haalbare uitvoering van de plannen. Raes verwacht dat de ­leden – onafhankelijk of als politiek gemandateerde – kennis van zaken hebben en zich houden aan de deontologische ­code van het huis. Vlaams Belanger Michiel Vantongerlo viel tot dusver op geen fout te betrappen.

(Lees verder onder de foto)

De kleintjes

Kleinere cultuurcentra staan veel minder sterk. Zij ervaren minder zichtbaar maar almaar meer de druk van lokale  politici die zich almaar meer lijken te kunnen veroorloven. De lokale cultuurhuizen zijn sinds 2015 namelijk afhankelijk geworden van de stedelijke of gemeentelijke overheid, doordat subsidies niet meer rechtstreeks aan hen worden gestort, maar eerst via het Gemeentefonds of de gemeentelijke overheden passeren. Zo werden die huizen financieel meer afhankelijk van de lokale besturen. Steeds meer programmatoren moeten hun contracten laten ondertekenen door de burgemeester. Daardoor gaan die politici er – foutief – van uit dat de beslissingen die programmatoren nemen ook ten dienste staan van of toch minstens gestuurd kunnen worden door de politiek. Programmatoren krijgen ongevraagd advies om bijvoorbeeld meer lokale verenigingen of geen anderstalig werk te programmeren. Dat is opvallend vaak het geval in gemeenten waar de N-VA de burgemeester levert, of de schepen van Cultuur. Zij zien er zelfs het probleem niet van in: ‘Met Vlaams geld Vlaamstalige kunst maken, is toch oké?’ Maar alléén Vlaamstalige kunst toestaan, is dat ­absoluut níét.

Alleen Vlaamstalige kunst toestaan, is absoluut niet oké. Het is zelfs onwettig.

Het is zelfs onwettig. Artikel 17 van het Cultuurpact van 1973 is bijzonder duidelijk: ‘De programmering of de ­inhoud van de activiteiten die plaatsgrijpen in de culturele infrastructuur mogen niet het voorwerp zijn van ­enige inmenging vanwege de over­heden, of van de bestuurs- en beheersorganen, behalve wat betreft de maatregelen die behoren tot het strafrecht, het sociaal recht, het belastingrecht, de economische reglementering en onverminderd de grondwettelijke waarborgen.’

Normaal gezien zou dat voor cultuurhuizen moeten volstaan om op een veilige manier de dialoog te kunnen aangaan met lokale politici. De praktijk is anders. Waar men dit gesprek aangaat en ­alle keuzes zorgvuldig toelicht, is er vanuit de politiek ‘meer respect én iets minder politieke inmenging’ in de ­artistieke werking, zoals dat heet. Het maakt de dreiging van politieke bemoeienis er niet minder direct om. ‘Het is voldoende dat er een Engelstalige titel in de brochure staat om daarover al een opmerking te krijgen en ons te moeten verantwoorden’, aldus een betrokken cultuurfunctionaris.

Hoe reëel de politieke druk is, blijkt uit het feit dat Knack zulke getuigenissen te horen kreeg van een tiental rechtstreeks betrokkenen. Niet één wilde on the record spreken. De sector lost zulke problemen het liefst intern op, en discreet. Het is geen toeval dat de grote cultuurhuizen al samen vergaderd hebben om een gezamenlijke houding te bepalen in de omgang met politieke druk.   

Absurde komedie

In de praktijk is de manoeuvreerruimte voor de ‘kleinere’ centra vandaag smaller dan ooit. Nochtans zijn ze cruciaal voor de groei en bloei van de podiumkunsten. Dankzij die centra groeiden ooit jonge ­talenten – van Wim Opbrouck en Els Dottermans tot Peter Van den Eede en Evelien Bosmans – uit tot grote namen. Voorwaarde is natuurlijk dat men zich in alle vrijheid en creativiteit kan ontwikkelen, dat jonge kunstenaars mogen ‘freaken’. Dat is minder vanzelfsprekend geworden. Enkele jonge kleppers – Nona ­Demey Gallagher en Lieselot Siddiki – mogen onder de vleugels van het Gentse kunstenhuis Campo het beste van zichzelf geven in Up Your Ass. De oorspronkelijke tekst dateert uit 1965 en is van Valerie Solanas, een ex-lief van Andy Warhol. Het is een absurde komedie over zeer vrijgevochten vrouwen die de jonkies speels en met veel muziek ensceneren. Alleen gebeurt ­alles in het Engels. En naakt. En dus is de kans klein dat men die voorstelling ergens in Vlaanderen kan zien. Veel lokale programmatoren reageerden eerst enthousiast, maar twijfelen om het werk nog te tonen. Niet omdat het artistiek ‘gedurfd’ is, maar omdat gemeentelijke overheden het de plaatselijke culturele centra actief ontraden om anderstalige kunst te programmeren.

Het gaat om meer dan anekdotiek, zo bevestigt men bij het  Overleg Kunstenorganisaties (okO), de vertegenwoordiger van de professionele kunstenorganisaties in Vlaanderen en Brussel. Meer dan 240 cultuurhuizen zijn erbij aangesloten. In de voorzichtige taal die zulke instellingen gebruiken om te vermijden dat de bruggen met de minister worden op­geblazen, heet het dat ‘men ­bepaalde keuzes rechtstreeks probeert te ontraden’.

In Gent sloegen de zes producerende theaterhuizen (NTGent, Campo, Kopergietery, LOD, LaGeste en Ontroerend Goed) de handen in elkaar binnen de overkoepelende organisatie Bowhouse Gent. Het doel is om knowhow te delen, om samen andere financiële bronnen aan te boren, naast de subsidiërende overheid. Zo kan men sterker en onafhankelijker staan tegenover ‘ontradende politici’. Al weten ze in Gent dat zelfs dat niet kan indien de cultuurhuizen zelf niet zouden voldoen aan die ene basisvoorwaarde: verankerd zijn in de stad waarin en waarvoor ze theater maken. De Vlaamse cultuurhuizen zijn zich vandaag meer dan ooit bewust van de Vlaamse context waarin ze werken. Dat was het vertrekpunt van het cultuurbeleid van Jan Jambon en zijn kabinetschef. Intussen houden onze cultuurmensen vast aan hun artistieke vrijheid, of proberen ze dat toch. Zoals het vrije Vlamingen al eeuwen betaamt.   ○

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content