Paul Cézanne: hoe een appel de wereld veranderde
Vraag aan kunstschilders van nu wie hun idool is, en de kans is groot dat Paul Cézanne met voorsprong het vaakst genoemd wordt. Een grandioze retrospectieve in Tate Modern toont hoe de Franse postimpressionist de moderne kunst uitvond met geblutste appels en peren.
‘Ik ga Parijs verbluffen met een appel’, orakelde Paul Cézanne ooit in een vlaag van zelfvertrouwen. Het zou uiteindelijk nog een understatement blijken. Toen hij in 1906 stierf, had hij de kunstwereld ingepakt met intens levendige, elkaar overlappende en honderduit hotsende en botsende schilderijen van appels, peren, Provençaalse bergen en boeren. Tegelijk wees hij de weg naar de abstractie, door op een radicaal nieuwe manier naar de dingen te kijken en te spelen met perspectieven, geometrische vormen en verfstroken.
Cézanne, die zijn carrière begon toen Monet, Manet en monocles nog en vogue waren, strijkt dezer dagen met een adembenemend retrospectief neer in het Londense Tate Modern, een plek waar normaal alleen twintigste-eeuwse beeldenstormers thuis zijn. En daar is hij op zijn plaats: zowat elke kunstenaar die na hem kwam, is schatplichtig aan Cézanne. Aan zijn krachtige kwast, aan zijn innoverende, constructieve stijl die vaak meerdere perspectieven combineerde binnen hetzelfde werk. En vooral: aan zijn culot om de realiteit in het gezicht te spuwen en kunst op die manier nog ‘realistischer’ te maken.
Voor veel innoverend ingestelde collega’s aan beide kanten van de vorige eeuwwisseling was Cézanne daarom al bij leven een idool. Henri Matisse, peetvader van het fauvisme, noemde hem ‘de vader van het modernisme’. Opperimpressionist Claude Monet, die liefst vijftien schilderijen van hem in huis had, bejubelde hem als ‘de grootste van ons allemaal’. Met de nadruk op ‘ons’.
Hoe geliefd Cézanne was bij andere schilders, die zijn eerste publiek vormden, blijkt alleen al uit de unieke bruiklenen die te zien zijn op de tentoonstelling in Tate. La Mer à l’Estaque derrière les arbres (1878), met zijn prekubistische huizen die als organische legoblokken op een heuvel opeengestapeld lijken, behoorde toe aan Pablo Picasso, die Cézannes spel met perspectieven en geometrische vormen zou doortrekken in het kubisme. Scipio (1867), het virtuoze portret van een zwarte jongeman, hing in de kleedkamer van Monet. En L’Eternel Féminin (1864), een aquarel van een bende venten die een deerne belagen, komt uit de privécollectie van popartprofeet Jasper Johns.
Bovendien blijven hedendaagse schilders hem fêteren als een van de voornaamste vormvernieuwers die ooit met verf en penseel in de weer waren. ‘Het unieke aan Cézanne,’ legt Luc Tuymans uit, ‘was dat hij traditionele genres zoals het stilleven nieuw leven inblies’. Tuymans’ lofzang staat te lezen in de bijbehorende catalogus, met daarin ook bijdragen van Phyllida Barlow, Etel Adnan en andere toppers van nu die uitleggen waarom de laat-negentiende-eeuwse postimpressionist uit de provincie nog altijd een god is.
Vorser met verf
Dat Cézanne de zaden voor de moderne kunst zaaide met stillevens, een genre dat helemaal onder aan de schilderkunstige hiërarchie bungelde, is een pertinente opmerking van Tuymans. Maar de belangrijkste bijdrage van de kunstenaar die zichzelf een ‘schilder van sensaties’ noemde, is dat hij een van de allereersten was om het schilderen zelf centraal te stellen. Dat deed hij door het picturale proces open en bloot te presenteren, met vlezige verfstroken die de vorm en structuur onthulden. En door vaak dezelfde, behoorlijk banale dingen te schilderen, maar dan telkens vanuit een andere invalshoek, vaak zelfs in één en hetzelfde frame.
Zijn levensgezellin Marie-Hortense Fiquet, fruitschalen met appels en peren, de Mont Sainte-Victoire in de buurt van Aix-en-Provence: hij schilderde ze opnieuw en opnieuw en opnieuw. Als een vorser met verf. Tot hij de rauwe realiteit voorbij was, en de vormelijke en emotionele essentie te pakken had. Tot hij de brug had geslagen tussen ‘de realisatie’ en de ‘sensatie’, zoals hij het zelf noemde.
Gewoonweg grandioos
De Londens expo Cezanne – zonder accent omdat hij zijn werken ook zonder signeerde – is groots, zinnenprikkelend en gewoonweg grandioos. Meer dan honderd schilderijen, tekeningen, aquarellen en etsen omspannen zijn kronkelige carrière, in min of meer chronologische volgorde.
Het begint, zoekend en tastend, met zijn vroege romantische periode anno 1860, toen hij zich graag verloor in bizarre, aardkleurige fantasieën en nog tot het vriendenclubje van Emile Zola behoorde. Het toont hoe hij zich omstreeks 1870 aansluit bij de impressionisten, en onder impuls van zijn mentor Camille Pissarro met lichtere kleuren en ‘en plein air’ begint te schilderen. En het eindigt, nog altijd zoekend en tastend, met protokubistisch, met abstractie flirtend werk waarin bossen en bergen, vazen en kruiken oplossen tot geometrische patronen.
Van Harlekijnen en De kaartspelers – Cézannes grootste hits – is geen spoor te bekennen, net zoals er ook relatief weinig portretten te zien zijn. Maar dat maakt de expo, die eerder te zien was in Chicago, niet minder indrukwekkend. Het is een ontdekkingstocht langs voortdurend veranderende stijlen en technieken. Alsof je voor je ogen het genie Paul Cézanne ziet ontluiken, en bij uitbreiding de moderne kunst.
Laat u verleiden door zijn idyllische landschappen bevolkt door poedelnaakte baders, die bij nader toezien meer mediterrane dromen van vrouwelijk vlees zijn dan echte mensen. Of voel het water in uw mond komen bij zijn schaamteloos blozende appels die zo ‘levensecht lijken dat je ze wilt opeten’, zoals de Duitse dichter Rainer Maria Rilke smikkelend schreef.
Op zijn berg
Tegenwoordig staat Cézanne te boek als de visionair die de innovaties van het impressionisme radicaal doortrok, en de figuratieve tradities opblies op een moment dat Kazimir Malevitsj en Wassily Kandinsky nog met heel andere blokken speelden. Alleen was zijn reputatie niet altijd zo robuust. Zeker niet in het begin, toen zijn werk keer op keer werd afgewezen door de Salons. Dat had niet alleen te maken met zijn vernieuwende, hoekige en zoekende stijl. Hij bleef, deels om familiale en gezondheidsredenen, zijn leven lang tussen Parijs en de Provence pendelen, waardoor hij altijd een outsider, altijd een enigma bleef. Bovendien bekende hij politiek nooit kleur, wat niet eenvoudig was in de radicale, door hongersnoden, opstanden en clashende klassen getekende tijden waarin hij leefde.
Liever zat Cézanne met verf, licht en perspectieven te wroeten op ‘zijn’ berg dan dat hij de Salons opzocht – ook al werd daar bepaald wie ‘chaud’ was, en wie ‘faux’. Discreet, bescheiden, koppig en bloedserieus: zo zou je de kale man met baard die je op Portrait de l’Artiste au fond rose (1875) indringend aankijkt nog het best kunnen omschrijven. Al betekent dat niet dat de bankierszoon daarom een koele formalist zou zijn geweest die alleen geïnteresseerd was in het proces, in de materie en de methode, en in appels en peren die uit hun schaal lijken te wiebelen. Kijk naar Madame Cézanne dans un fauteuil rouge (1877), zijn prachtige, in warm zonlicht gesopte portret van zijn vrouw Marie-Hortense. Of naar het tactiele Portrait du fils de l’artiste (1880), waarin hij zijn zoontje Paul, wiens rozige gezicht oplicht tussen gedempte kleuren, haast lijkt te strelen met liefdevolle, zoete toetsen. Het zijn werken waar een intens persoonlijke, zoekende ziel in zit, en die Cézannes artistieke credo uitschreeuwen: kunst moet de wereld niet kopiëren, kunst moet de wereld creëren.
Cezanne, tot 12/03/2023 in Tate Modern, Londen.
Bio Paul Cézanne
1839: geboren in Aix-en-Provence
1852: studeert aan Collège Bourbon in Aix, waar vriend Emile Zola hem aanmoedigt om kunstenaar te worden
1861: verhuist naar Parijs, waar Camille Pissarro zijn mentor wordt
1865: zijn werk wordt voor de eerste keer afgewezen door het jaarlijkse Salon. Vele edities zouden volgen
1874: stelt 3 werken tentoon op de eerste expo van de impressionisten in Parijs
1891: schilder-schrijver Emile Bernard looft zijn werk, wat zijn ster de hoogte doet inschieten
1895: Ambroise Vollard wordt Cézannes nieuwe galerist en organiseert zijn eerste grote expo in Parijs
1906: overlijdt in Aix