Historica Anaïs Van Ertvelde: ‘Mijn handicap is een vrijbrief’
Omdat er nog altijd mensen zijn die spontaan beginnen te gillen als ze haar korte rechterarm zien, werkt historica Anaïs Van Ertvelde aan een proefschrift over de beperkte maatschappelijke ideeën rond handicap. ‘Sommigen beginnen zelfs te bidden.’
Elke week vraagt Knack aan ondernemende Belgen hoe ze lijf en psyche in balans houden.
Terwijl ze in de keuken van haar Gentse begijnhofhuis een koffiepot op het vuur zet, vertelt Anaïs Van Ertvelde over haar twijfels bij het proefschrift dat ze aan het schrijven is binnen het project Rethinking Disability aan de universiteit van Leiden.
Ze is juist terug uit Londen, waar ze twee weken in afzondering heeft geleefd en geschreven. ‘Ik had die quarantaine nodig, maar voor ik echt op gang was gekomen, moest ik al terug naar huis. Langer blijven kon ik niet, het onderzoeksgeld is bijna op.’
Op feestavonden delen we de meest geweldige verhalen met elkaar, maar die verhalen hoeven niet per se helemaal waar te zijn.
In haar proefschrift zoomt Van Ertvelde in op het jaar 1981, door de Verenigde Naties destijds uitgeroepen tot Internationaal Jaar voor Personen met een Handicap, en meer in het bijzonder op de beeldvorming rond mensen met een beperking aan weerszijden van het IJzeren Gordijn. Hebben landen als België, Canada en Polen disability ingezet als een vorm van zachte diplomatie om zichzelf tijdens de Koude Oorlog te profileren? Hoe groot waren de verschillen tussen Oost en West? En wat moest je in de respectievelijke landen kunnen om als een goed burger te worden beschouwd?
‘Zo’n proefschrift voelt soms aan alsof je duizend touwtjes in handen hebt die je allemaal mooi met elkaar moet verweven, en je hebt geen idee waar te beginnen. Maar binnenkort loopt mijn contract aan de universiteit af. Daarna heb ik geen inkomsten meer, ik moet dus wel blijven voortwerken.’
De voorbije weken zat u kniediep in de literatuur. Wat doet dat met uw geest?
Anaïs Van Ertvelde: Ik moet er in zulke periodes altijd goed over waken dat ik een balans tussen lichaam en geest vind. Ik ga heel gemakkelijk richting geest, dan verdwijn ik helemaal in de boeken en stapelt de rommel zich hier zo tot aan het plafond op. Ik moet mezelf er altijd op attent maken dat ik ook een lichamelijke kant heb. Het doet me veel deugd om te koken, aan yoga te doen, in de natuur te wandelen of paard te rijden, maar ik moet er mezelf wel telkens voor aansteken.
U danst kennelijk ook graag.
Van Ertvelde: Normaal gezien wel, maar dat is nu echt al lang geleden. Als ik niet aan het einde van een proefschrift zit, kan ik al dansend echt ‘lijf’ worden. Dan voel ik een zelfvertrouwen en een vanzelfsprekendheid in me opkomen die heel fijn aanvoelen, zeker tegenover de intellectuele twijfel die ik anders constant heb. Op de dansvloer hoef ik de dingen niet ter discussie te stellen. Ik kom er heel dicht bij mezelf, bij mijn ademhaling, in plaats van altijd maar in mijn hoofd rondjes te zitten draaien.
Zit uw hoofd u vaak in de weg?
Van Ertvelde: Heel vaak. Maar met iets ouder te worden – wacht, hoor mij bezig, ik begin opnieuw: nu ik geen twintiger meer ben, krijg ik wel een groter gevoel van rust over me en kan ik iets beter omarmen hoe ik in elkaar zit. Ik wil mezelf niet per se meer veranderen, ik wil eerder de omstandigheden nog meer zo creëren dat het voor mezelf comfortabel aanvoelt. Daarom kunnen de lichamelijke activiteiten die ik daarnet opsomde ook zo verraderlijk zijn: ze kunnen je een vals idee van rust geven, waardoor je de geestelijke arbeid langer volhoudt dan eigenlijk goed voor je is. Als je zes keer in de week aan yoga moet doen om elke dag vijftien uur te kunnen werken, zou je dan niet beter gewoon wat minder gaan werken?
Door politieke keuzes brokkelt het sociale netwerk rond handicap almaar verder af. Dat vind ik angstaanjagend.
Van onze geboorte tot onze dood leven we in een niet-aflatend verbeteringsproject, hebt u ooit gezegd, ons hele leven streven we krampachtig naar groei. U ook?
Van Ertvelde: Die opmerking richtte zich voor alle duidelijkheid voornamelijk op het lichamelijke verbeteringsproject dat we onszelf opleggen, de strijd om overal en altijd ‘perfect’ voor de dag te komen, en het niet aanvaarden van onze kwetsbaarheid. Gaan we naar de sportschool vanuit een oprecht verlangen om te bewegen of omdat we erna zonder schuldgevoel vier glazen rode wijn mogen drinken?
Maar ik ben dus zelf ook niet vrij van dat streven naar groei, zeker niet als het gaat om emotionele of intellectuele ontwikkeling. Het is heel moeilijk om uit dat groeiproces te stappen.
Het lijkt alsof u wordt gedreven door een onstilbare gulzigheid, zowel geestelijk als lichamelijk.
Van Ertvelde: (lacht) Grappig dat je dat zegt. Ik zei onlangs nog tegen mijn promotor dat ik me in mijn leven altijd heb voorbereid op schaarste, op een tekort, op het feit dat ik heel hard zou moeten knokken. Dat het niet gemakkelijk zou zijn om vrienden te maken, om een lief te hebben, om een job te vinden. Nu blijkt er helemaal geen schaarste te zijn maar overvloed, en daar heb ik nooit goed mee leren omgaan.
Die basisingesteldheid van schaarste komt voor een stuk voort vanuit mijn handicap (Van Ertvelde werd geboren met een korte rechterarm, nvdr) en de beperkte maatschappelijke ideeën die we daarrond hebben, en voor een stuk ook vanuit mijn ouders, die allebei in het theater werkten en zeker in het begin veel armoede gekend hebben. Er is als kind nooit op mij neergekeken, omdat er een vreemd soort maatschappelijk narratief bestaat rond armoede bij kunstenaars – het is interessant, boeiend, ‘zelfs met een halve euro weten ze in de kringloopwinkel nog een fascinerende outfit bij elkaar te puzzelen’ – maar ik denk wel dat mijn survivalmodus daaruit voortkomt, uit de angst dat er op het einde van de maand niet genoeg geld zou zijn en we weer veel diepvriesspinazie en pannenkoeken zouden moeten eten.
U bent in de coulissen opgegroeid. Wat hebt u daar geleerd?
Van Ertvelde: Het heeft vooral een grote impact gehad op mijn vrouwbeeld, in hoe ik me kleed en wat ik wil uitstralen. Wat ik heb doorgekregen als ideale vrouwbeeld, is Liza Minnelli in Cabaret. Als ik ergens in een cabaret in jarretelles op een stoel zou staan zingen, zouden mijn ouders me pas echt geslaagd vinden. (lacht) Dat heeft iets heel bevrijdends en creatiefs, er kon van in het begin heel veel, maar aan de andere kant wordt het leven op die manier ook snel een performance. Als ik nieuwe kleren koop, let ik daarom nu veel meer dan vroeger op hoe ze voelen op mijn lichaam en niet hoe anderen ernaar zullen kijken. Om dezelfde reden draag ik ook geen bh’s meer. Ze voelen toch alleen maar onprettig aan, en het is niet dat ik zulke gigantische borsten heb dat ik ze de hele dag moet ondersteunen. Waarom zou ik dan nog bh’s dragen?
Worstelt u met de blik van de ander?
Van Ertvelde: ‘Worstelen’ klinkt iets te negatief. Ik hoop juist dat ik van die worsteling een spel kan maken. Ik heb al van jongs af aan leren spelen met het oog van andere mensen – ik zag de acteurs het doen op scène en ik voelde dat het hun een soort macht gaf. Als je bovendien zoals ik een erg zichtbare handicap hebt, kijken de mensen sowieso naar je. Je moet er telkens opnieuw mee omgaan: kijk je terug, negeer je de blikken of maak je er een spel van? Ondertussen ervaar ik mijn handicap als een vrijbrief: lichamelijk sta ik toch al een heel stuk buiten de norm, ik kan me dus ook op andere vlakken veel veroorloven.
‘Mijn handicap bestaat in de ogen van andere mensen’, hebt u ooit gezegd. Wanneer hebt u dat voor het eerst beseft?
Van Ertvelde: Ik wil voor alle duidelijkheid niet ontkennen dat er iets anders is aan mijn lichaam, het is gewoon niet mijn lichamelijke gewaarwording dat ik gehandicapt ben. (denkt na) Omdat mijn moeder (actrice Annick Segal, die meespeelt in Thuis, nvdr) bekend was, werd er sowieso veel naar ons gekeken. In de supermarkt stonden achter de pakken cornflakes altijd wel mensen naar ons te staren. Later kwam daar de blik van mannen bij, die me op straat bekeken omdat ik een meisje in de puberteit was, en daarbovenop nog eens de laag van de lichamelijke handicap. Ik heb al die verschillende gradaties van ‘bekeken worden’ nooit goed uit elkaar kunnen halen, maar het gaat dus wel ver terug.
Als kind kreeg u een kapot muziekdoosje van uw oma, met daarin een danseres met een afgebroken arm. Het was de eerste keer dat u uzelf terugzag in iets van kunst, vertelt u graag. Dat verhaal klinkt te mooi om waar te zijn.
Van Ertvelde: Geloof je het niet? Wacht, ik zal het je tonen. (staat op en haalt uit de woonkamer het doosje tevoorschijn) En ik heb de arm niet zelf afgebroken, als het dat is wat je nu denkt. Mijn grootmoeder is helaas dood, zij kan het niet meer bevestigen, maar ik snap dat je het niet gelooft. Ik vind zelf ook dat er een zekere neiging tot mythomanie in onze familie aanwezig is. Op feestavonden delen we de meest geweldige verhalen met elkaar, maar die verhalen hoeven niet per se helemaal waar te zijn. (lacht)
Ik wil het doosje niet belangrijker maken dan het was, maar het was wel de eerste keer dat ik over mezelf ging reflecteren. Mensen met protheses zie je in de kunsten heel vaak, maar iemand met een korte arm of een kort been wordt heel weinig verbeeld. We zien het zo weinig. Nog altijd niet. Mensen beginnen nog altijd te gillen als ze mijn korte arm zien, ze tonen hun afgrijzen of vragen wat er gebeurd is. Sommigen leggen me zelfs de hand op en beginnen spontaan te bidden. Misschien zit daar wel een project in. Dat ik de rollen omdraai, door Gent stap en aan iedereen vraag: dit ziet er niet oké uit, wat is er met u gebeurd?
We zetten mensen met een handicap graag apart, zegt u, omdat we anders onze eigen lichamen onder ogen moeten komen. Zijn we zo bang voor onszelf?
Van Ertvelde: Ik denk het wel, ja. Ook dat heeft te maken met het verbeteringsproject waar we het zojuist al over hadden. Daar spreekt een enorme angst uit, een angst om niet aan de norm te voldoen, en die zet zich zeer vaak op het lichamelijke. Dit jaar zijn er in mijn omgeving veel mensen zwanger geworden, en daardoor heb ik nog maar eens gemerkt hoe groot die angst wel is. Opeens bleek iedereen bang om een gehandicapt kind te krijgen, wat de verhouding tussen mij en mijn vrienden een pak moeilijker maakte. Die angst wordt bovendien maatschappelijk alleen maar versterkt: er zijn heel weinig tegenverhalen, door politieke keuzes brokkelt het sociale netwerk rond handicap almaar verder af, we vangen handicap niet als maatschappij op maar leggen integendeel alle verantwoordelijkheid bij het individu… Dat vind ik allemaal behoorlijk angstaanjagend.
De meeste mensen denken dat je veel vrijer bent als je twee partners hebt, maar je komt jezelf juist ontzettend hard tegen.
Op uw geboortekaartje stond: ‘Anaïs, een blijspel in ontelbare bedrijven.’ U was gedoemd tot vrolijkheid?
Van Ertvelde: Dat is de reden waarom ik mezelf nog altijd zo krampachtig aan het verbeteren ben: er mag hier geen tristesse ontstaan. (lacht) Het was natuurlijk een wens van mijn ouders, geen verplichting, maar het legt wel iets fundamenteels bloot. Ouders van kinderen met een handicap zijn ofwel heel beschermend, heb ik de indruk, ofwel heel op de zelfstandigheid van het kind gericht. Je kunt het allemaal zelf, je moet nooit om hulp vragen: die gedachte. Mijn ouders zaten heel erg op die tweede pool. Heel bevrijdend, maar het maakt ook dat ik nog altijd moet leren aanvaarden dat het eens niet gaat, dat het eens wat moeilijker is, dat ik hulp mag vragen aan andere mensen. (zwijgt) Als dat een antwoord op je vraag is?
U theoretiseert uzelf voortdurend, valt me op.
Van Ertvelde: Mijn therapeut heeft dat ook al gezegd. Als ik bij hem op de bank lig, begin ik spontaan mijn analyse van mijn problemen te geven in plaats van die problemen simpelweg te benoemen. Ik voel emoties bij mezelf en anderen wel goed aan, maar ik zal ze eerder analytisch benaderen – wat voelt iedereen en waar komen die gevoelens vandaan? – dan dat ik ze expressief zal uiten. ‘Probeer nu toch gewoon eens te verwoorden wat je voelt’, zegt mijn psycholoog dan. Mijn grootste angst, als ik daar lig, is dat ik niet interessant genoeg ben. Ik vind het snel kinderachtig van mezelf als ik vertel hoe moeilijk het allemaal is, met mijn werk en mijn lief en weet ik veel wat nog allemaal. Wat een banaal verhaal. Dan kan ik het toch maar beter op een interessante manier brengen?
U leeft openlijk polyamoreus. Wanneer zijn uw opvattingen daarover het felst op de proef gesteld?
Van Ertvelde: Dat gebeurt eigenlijk de hele tijd. De meeste mensen denken dat je veel vrijer bent als je twee partners hebt, maar in zulke constellaties kom je jezelf juist ontzettend hard tegen. Dat kan in een monogame relatie natuurlijk ook gebeuren, maar wanneer je met drie bent, word je eigen gedrag ineens ontzettend zichtbaar. Dat maakt het soms dubbel lastig. Momenteel zit ik in een ‘V’, wat wil zeggen dat ik een relatie heb met twee mensen die niets met elkaar hebben. Ik sta in het midden, waardoor ik heel vaak de diplomaat tussen de twee andere partijen ben. Als je dan ook nog eens boeken en proefschriften wilt schrijven, bots je gemakkelijk op je grenzen.
Vergis je niet: polyamorie past nog altijd goed bij de twee polen die in mij huizen. Met de ene partner ben ik al vijftien jaar samen, dat is de plek waar ik veilig thuis kan zijn, en tegelijk is er de mogelijkheid om op onderzoek uit te gaan en nieuwe dingen te ontdekken. Maar rond mij zie ik toch iedereen die vroeger gelijke opvattingen had ineens met één vaste partner samenhokken. Ze kopen een huis in een buitenwijk en beginnen aan kinderen, het gebeurt blijkbaar veel gemakkelijker dan ik altijd dacht. Ik begrijp het ergens ook. Het pad van de monogame relatie is nu eenmaal een stuk helderder en veel minder met onzekerheden bezaaid dan dat van de polyamorie, al is het volgens mij niet per se gemakkelijker.
Ziet u zichzelf dat heldere pad ook ooit bewandelen?
Van Ertvelde: Ik heb geen idee, ik durf daar eigenlijk geen uitspraken over te doen. Anders word ik er over tien jaar waarschijnlijk toch maar op gepakt. (lacht) ‘Anaïs, hoe zat dat nu ook alweer, jij zou toch een heel vrij leven leiden?’
Anaïs Van Ertvelde
– 32 jaar
– Opgegroeid in Antwerpen
– Studeerde geschiedenis aan de UGent en genderstudies aan de Universiteit van Utrecht
– Maakte met Heleen Debruyne de podcast en het gelijknamige boek Vuile lakens, waarin ze een hedendaagse visie op seksualiteit ontvouwen
– Doet aan de Universiteit Leiden historisch onderzoek binnen het project Rethinking Disability, over lichaam, handicap en gender
– Woont in Gent en werkt momenteel aan haar proefschrift
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier