Het meisje uit de klassieker van Kris De Bruyne woont nog altijd in Amsterdam: ‘Ik was op slag verliefd’
Tijdens een slapeloos donker uur zong Kris De Bruyne Amsterdam door de ether. Nog eens: ‘Je kan er boeken kopen, die je hier heel zelden vindt. Je kan er langs de grachten lopen, je haar los in de wind…’
Het klonk even mooi als altijd, al is die iconische openingszin intussen wel gedateerd.
Vijftig jaar geleden, op een dag in 1973, schreef De Bruyne Amsterdam in zijn huis in de Olmstraat in Vilvoorde-City. Zijn meisje was naar Amsterdam gevlucht, de stad waar ze vroeger altijd samen heen reisden. ‘Wie van ons vermoedde toen, dat jij daar nu heel alleen een schuilplaats vond. (…) Want daar in Amsterdam, ben jij zo ver van mij. Toch voel ik Amsterdam zo pijnlijk dicht nabij.’
Lees verder onder het filmpje.
Toen het licht werd, wilde ik het vervolg van de klassieker kennen. De zanger kan het niet meer vertellen: hij leeft al twee jaar niet meer aan de oevers van de Schelde, maar aan de andere kant van Styx. Zijn meisje van weleer is meer honkvast: ze woont nog altijd in Amsterdam. 71 is ze, maar ze heeft haar blonde krullen niet aan de tijd moeten geven. ‘Je bent de eerste die me tekst en uitleg vraagt over Amsterdam’, lacht Christine Bittremieux.
Ik kijk rond in haar atelier in een oud schoolgebouw aan de Nieuwe Teertuinen. Overal hangen prachtige schilderijen met eindeloze einders, maar nergens staat een mens op. Behalve op één, maar dat is niet van haar: het is een kleine ingelijste zeefdruk van de zanger.
‘Een glas jus d’orange?’ vraagt ze met een schijnbaar perfecte Amsterdamse tongval.
‘Dat klopt niet’, lacht ze. ‘Hier in Amsterdam zeggen mensen me weleens: “Je komt uit het zuiden.” Al kunnen ze nooit zeggen vanwaar juist.’ Uit Brussel dus: haar vader Clem schreef voor de oorlog literaire recensies voor De Spectator, een bijlage van De Nieuwe Gids, en bleef ook na de oorlog schrijven. Ook al werkte hij toen voor de Raad van State, hij was een man van de kunst. Net als haar moeder. ‘Ooit nam ze me mee naar een tentoonstelling van Rik Wouters. Ik was ongelofelijk onder de indruk.’
Toen al wist ze dat ze later ook kunstenaar wilde worden. Ze volgde kunsthumaniora, maar op het einde van het middelbaar kreeg haar moeder het moeilijk. Christine stelde haar grote droom uit. ‘In de jaren zestig was het ook niet zo vanzelfsprekend dat een vrouw kunstenaar werd.’
Ze had intussen wel een student tekenen en schilderkunst van Sint-Lukas leren kennen. Waar, dat weet ze niet meer. ‘Ergens op een optreden in de buurt van Antwerpen, denk ik. Hij wandelde recht op me af.’ Groot was hij niet, maar hij zag er fantastisch uit. Een wilde blonde god, blauwe ogen, gul met decibels. ‘Hij had iets overmoedigs en brutaals, maar tegelijkertijd was hij ontzettend charmant en aantrekkelijk. Ik was op slag verliefd.’
Ook al was hij uit het duister opgedoken, een onverbiddelijke zoener was De Bruyne toen niet. ‘Zes maanden hebben we brieven en gedichten naar elkaar gestuurd. We deelden de liefde voor kunst en literatuur. En ook hij had problemen thuis: hij had een complexe relatie met zijn vader Arthur, een flamingant die voor ’t Pallieterke schreef.’
In Amsterdam leek iedereen nuchterder dan in Vlaanderen, waar de emoties groot waren en de glazen leeg.
Ze waren nog kinderen, zegt ze, maar ze wisten toen al wat het woord weltschmerz betekende. Hun relatie begon pas echt toen hij op kot ging op de Haachtsesteenweg in Brussel. ‘Soms smokkelde hij me mee naar de les in Sint-Lukas. Dan gingen we samen naar Theo Peeters luisteren, een bevlogen leraar Nederlands. Of naar Herman de Coninck, die daar toen ook lesgaf.’
Hun lessen hadden gevolgen. Op zijn kot zag Christine kladjes van songs liggen. ‘Hij wilde zanger worden. Ik probeerde dat uit zijn hoofd te praten. “Je tekent zo mooi”, zei ik hem. “Dat moet je blijven doen. Vergeet die zangcarrière.”’ Maar er was geen houden aan. Al gauw werd De Bruyne ingelijfd bij Lamp en Lazerus. ‘Ik ben de peulschil’, zongen ze en iedereen zong mee. Ook met het lied op de B-kant van de single: De onverbiddelijke zoener was geboren. ‘Ik herinner me een enorme discussie of het nu ‘‘Lamp & Lazerus – Kris’’ ofwel ‘‘Lamp, Lazerus en Kris’’ moest zijn. Zo ambitieus was hij wel.’
De Bruyne wilde meer dan de peulenschil zijn. Niet veel later plugde hij zijn elektrische gitaar in en ging hij solo. Christine bracht hem van optreden naar optreden, want een rijbewijs had hij toen niet. Hij zat naast haar in een tweedehands Renault – die ze voor geen geld gekocht hadden bij Miel, een vriend van Johan Verminnen. ‘Miel ging ook mee naar alle optredens. De hele muziekscene van die tijd reed toen rond in een van zijn Renaults.’
Soms reden Kris en Christine in de Renault naar Amsterdam. ‘Mijn zus woonde daar net achter het Concertgebouw. Het was er alle dagen feest.’
Ze sleten er uren, liepen langs de grachten, haren in de wind. Onderweg kruisten ze amper toeristen. ‘Naar Van Gogh zijn we nooit geweest. Maar je kon er inderdaad boeken kopen die in Vlaanderen niet te krijgen waren. En de parken waren nog groen, zoals hij zingt. De toeristen hebben zo veel verknald. Tijdens de coronacrisis, toen ze er niet waren, dacht ik vaak: zo mooi was Amsterdam in de jaren zeventig.’
Op een avond speelde Randy Newman in Het Concertgebouw. Er waren geen plaatsen meer in de zaal, en dus gingen Kris en Christine op het podium zitten. Op het einde van het concert vroeg Newman: ‘Heeft iemand een verzoeknummer?’
‘Meneer Newman, speel alsjeblieft Memo to My Son voor ons’, riep De Bruyne.
Newman keek naar de jongen en zijn lief aan de rand van zijn podium en zei: ‘Hey, dat zing ik graag voor jullie.’ Hij tokkelde wat op zijn piano en begon: ‘What have you done to the mirror?’
We kijken naar een paar foto’s uit die dagen. Op één ervan steekt De Bruyne zijn tong uit, terwijl hij Christine tegen de borst drukt – hij lijkt een beetje op Mick Jagger. ‘Dat was oudejaarsavond 1970 op het kot van Piet Piryns in de Groenstraat in Brussel’, zegt Christine. ‘Een legendarisch feest: op den duur zat iedereen bij iedereen op de schoot. Allemaal te veel gedronken natuurlijk, zoals altijd in die tijd.’
Ze besefte het toen niet, maar de laatste avond van de sixties was ook het afscheid van haar zorgeloze jaren. ‘Een paar maanden later is mijn moeder uit het leven gestapt. Dat was een enorme shock. Kris kon me ook niet troosten. Hij was bezig met zijn eigen carrière, de dood was voor hem ver weg.’
Haar vader had geen hoge dunk van Kris. ‘Typisch voor vaders met alleen dochters: geen enkele schoonzoon is goed genoeg. “En wat doet die Kris?” vroeg hij. “Zingen en af en toe wat tekenen”, zei ik. Dat stelde hem niet meteen gerust. (lacht) En dat we wilden gaan samenwonen zag hij al helemaal niet zitten. Dan moesten we maar ineens trouwen, vond hij. In zeven haasten hebben we dat dan maar gedaan. Veel te jong natuurlijk: hij was 22, ik 21. Overdag werkte ik op de kostuumafdeling van de toenmalige BRT, terwijl hij songs schreef. ’s Avonds kwam ik thuis en dan speelde hij wat hij die dag gemaakt had.’
Soms schudde ze het hoofd. ‘Dat vond hij niet leuk. Hij wilde bewonderd worden in alles wat hij deed.’
Het waren turbulente huwelijksjaren. ‘Hij kon heel lastig en getormenteerd doen, en ik wist niet wat er scheelde. Het ergste vond ik nog dat hij vreemdging, maar dat was niet zo bijzonder in die tijd. Niemand van ons had een stabiele relatie.’ Ze waren kinderen van mei ‘68. ‘We probeerden van alles uit. Niet dat iedereen het met iedereen deed, maar veel scheelde het niet. Toen ben ik even met een van zijn beste vrienden geweest. Dat kwam uit en de poppen gingen aan het dansen.’
Christine reed met de Renault van Miel naar haar zus in Amsterdam. Deze keer zat er niemand naast haar. Ze wilde vluchten uit haar huwelijk, maar ook uit België: dat land waar de emoties altijd zo groot waren en de glazen leeg. In Amsterdam leek iedereen veel nuchterder. ‘Ik ben wel nog een paar keer teruggekeerd naar Vilvoorde. We hebben toen een lang gesprek gehad en beslist dat het beter was om na zeven jaar uit elkaar te gaan.’
Daarna emigreerde ze voorgoed naar Amsterdam. ‘Achteraf bekeken de beste oplossing, maar ik heb in die dagen veel gehuild. Het verdriet om mijn moeder en dat om Kris liepen door elkaar.’
Terwijl ze aan de grachten zat, hoorde ze voor de eerste keer dat liedje dat hij in tien minuten geschreven had in de Olmstraat in Vilvoorde-City. Nadat een bassist op bezoek was gekomen met een melodie. Beetje barok, dacht hij eerst nog. Maar daarna stroomden de zinnen uit zijn pen. ‘In Het Concertgebouw is het alle dagen feest, je weet toch nog dat zelfs Randy Newman daar ooit is geweest.’
‘Een bevalling uit de duizenden’ noemde De Bruyne Amsterdam in die tijd en hij was niet de enige. Het werd een hit en De Bruyne een BV. Alleen de reporter van ’t Liedboek vond het ‘verachtelijk’ dat hij met een lied zijn ex probeerde terug te lokken.
‘Dat zou ik nooit doen’, reageerde De Bruyne in Humo. ‘Je mag niet hoereren met songs. En trouwens, de meisjes met wie ik omga zouden nooit bij me blijven of terugkomen omdat ze getoucheerd zijn door een liedje. Zo selectief ben ik wel. Als ze alleen om een liedje voor me vallen, vallen ze door de mand.’
Zo was het ook. Christine was niet geflatteerd. ‘Kris heeft fantastische songs geschreven, ook over ons: Tangebeekbos, Als je weggaat…. Maar Amsterdam hoort daar niet bij. Ik vond er toen niet veel aan en nog altijd niet. Het is niet zijn beste lied, al schetst het wel goed de sfeer van die dagen. Er staat ook een fout in de tekst. “Je bent er vogelvrij. Omdat er alles kan”, zingt hij. Hij bedoelt natuurlijk “Je bent er zo vrij als een vogel”, want vogelvrij betekent net het tegenovergestelde. Ooit heeft een journalist in Het Parool hem daarop gewezen. Ik heb hem dat artikel nog opgestuurd, maar hij bleef het zingen.’
Het Amsterdam van het lied bestaat niet meer. ‘De toeristen hebben zo veel kapotgemaakt.’
Toch werd de zanger zijn grootste kraker op den duur ook beu. ‘Het is vreselijk dat ik bij het grote publiek bekend sta als dienen van Amsterdam’, zei hij tegen Humo. ‘Amsterdam is een van de redenen waarom ik er destijds mee opgehouden ben. Ik had het in 1973 geschreven, en in 1979 zong ik het nog. Optreden werd gênant, alles werd gênant. Ik kon de aandacht niet meer aan, de stress, het naast-mijn-schoenen-lopen, het nachtleven. Iedereen viel voor mij en ik wist niet meer waarom.’
Uiteindelijk vluchtte hij ook. Naar Amerika, al had de dood van zijn broers daar ook iets mee te maken. Eerst stierf beeldend kunstenaar en zijn god Joost De Bruyne aan een koolmonoxidevergiftiging en daarna werd muzikant Koen De Bruyne geveld door een hersenbloeding. Ik ben de volgende, dacht Kris.
Twee jaar lang reed hij met zijn nieuwe liefde Barbara door de States. Tot hij op een dag vast zat in een sneeuwstorm en iemand op de radio zei: ‘John Lennon is vermoord.’ Later schreef hij over dat moment het nummer Winter in Wilton. ‘Hij gaat vijftien jaar terug in zijn leven, draait de hitsingles van uit zijn jeugd. Hij blikt terug op de jaren van hoop en geloof, en droefheid valt hem te beurt. Hij denkt: je bent alles kwijt, maar niet voorgoed. Je hebt toch nog steeds zijn bakermat, voor al datgene wat je nu doet.’
De Bruyne keerde huiswaarts en ging de reclamewereld in. Christine was intussen genaturaliseerd tot Nederlander en was in Amsterdam een nieuw leven begonnen: ze werkte er even voor een uitgeverij, trouwde met een andere man en baarde vier kinderen. Het nummer over haar hoorde ze nooit meer. ‘Het wordt in Nederland niet gedraaid op de radio, al was het wel lang de soundtrack voor een reclamespot voor de kaas Old Amsterdam.’ Toen ze haar kinderen hoorde meezingen met de reclame, zei ze wel: ‘Ik moet jullie iets vertellen.’
In de jaren negentig pikte ze de draad op die ze in Brussel had laten liggen: ze trok naar de Vrije Academie in Den Haag en werd voltijds kunstenaar. ‘Kris heeft mij toen enorm aangemoedigd. Hij kocht een van mijn eerste kunstwerken.’ Zelf zei hij over haar in Humo: ‘’t Is niet omdat het in de praktijk van de liefde niet echt goed gaat tussen twee mensen, dat je niet meer van elkaar houdt. Je kunt elkaar ondanks een hoop rottigheid blijven missen.’
‘Zo is het’, zegt Christine. ‘Kris en ik bleven contact houden. Soms belden we, of we schreven een brief zoals vroeger.’ Een keer zat er een boek in de bus over zijn zwervend bestaan, met een opdracht: ‘Voor die lieve Christine, een stuk van mijn leven.’ ‘Ik heb hem ook voorgesteld aan mijn man, al was dat niet zo’n groot succes. (lacht) Hij had die avond te veel gedronken. Achteraf heeft hij zich wel geëxcuseerd: hij was gewoon verschrikkelijk zenuwachtig.’
Zo werden ze ongemerkt ouder. ‘Wie van ons die nog alles kan?’ zong De Bruyne in Amsterdam. ‘Een paar jaar geleden mailde hij me: “Ken je mijn oude leraar Nederlands Theo Peeters nog? We zijn hem vandaag gaan bezoeken. Hij heeft alzheimer.” Dat hij dezelfde ziekte had, wist ik toen niet en hij wilde het niet weten.’
Zijn mails werden almaar korter. De laatste keer dat ze hem een verjaardagwens stuurde, kwam er geen reactie. ‘Zijn vrouw schreef me dat hij in een woonzorgcentrum zat. Natuurlijk had ik hem graag nog eens gezien, maar ik mocht hem niet bezoeken door dat virus.’
Zijn dood deed haar veel, zegt ze. Ook al waren ze niet voor elkaar geboren, ‘ooit is hij heel belangrijk voor me geweest. Je eerste grote liefde, die vergeet je nooit. Hij heeft mij de wereld leren kennen, daarvoor blijf ik hem altijd dankbaar.’ Na zijn dood zocht Christine zijn vrouw op. Daar zag ze dat haar eerste kunstwerk nog altijd aan de muur hing.
Voor de rest reist ze nog maar zelden naar haar ex-land, maar zondag wel. Dan speelt een bende muzikanten een eresaluut voor Kris De Bruyne in De Roma in Borgerhout. Twee dagen eerder zou Randy Newman normaal op dezelfde houten planken hebben moeten staan. En een dag later op die van Het Concertgebouw in Amsterdam, zoals in het liedje. Maar zo mooi wordt het toeval niet: de concerten werden vorige week allebei afgelast. De gezondheid van de bard is wankel. Als hij ooit Amsterdam haalt, moet iemand uit het publiek vragen of hij Memo to My Son wil zingen, zoals De Bruyne lang geleden deed. Alleen voor die ene zin: ‘What have you done to the mirror?’
Rondom de Leegte III, een tentoonstelling van het werk van Christine Bittremieux en Eddy Stikkelorum, loopt tot en met 12 maart in Galerie Artline aan de Voldersgracht 18 in Delft.
Op 5 februari wordt Kris De Bruyne herdacht in De Roma. Daarna trekken Jan De Smet, Mauro Pawlowski en Clara Cleymans met liederen van de zanger langs de culturele centra.