Herr Seele: ‘Iedereen heeft lange tenen nu. Wat een heerlijke tijd om humorist te zijn’

‘Het is fantastisch om met Kama samen te werken, maar daardoor heb ik tijd verloren. Ik had als schilder verder kunnen staan.’ © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Net voor zijn atelier in Oostende staat zijn camionet, vol graffiti gespoten. Boven de voorruit heeft hij in hoofdletters gekalkt: UIT DE WEG. Zo praat Herr Seele ook, in een waanzinnig tempo. A stream of consciousness, zoals de Engelsen zeggen. ‘Mijn vrouw heeft me vanmorgen nochtans gewaarschuwd: denk ook aan die arme journalist die straks jouw woorden moet uitschrijven. Hij is te beklagen (lacht). Maar zet u.’

Ik kijk rond in zijn heerlijk rommelige atelier. Overal liggen boeken, tubes verf, een zelfportret, een bord met DIEPGANG op, maar nergens een plek te bespeuren om neer te ploffen. ‘Ga maar op mijn bruine jas zitten’, zegt hij. Zelf nestelt hij zich met zijn rug tegen de stoof. In het midden van de kamer hangt een schilderij voor zijn net overleden kompaan in het absurdisme Benoît van Innis, dat hij vanmorgen maakte. Het heet: ‘Niemand had gemerkt dat meneer Van Innis van de kast gevallen was.’

Herr Seele staat nog altijd in vol ornaat op de kast van het leven. Straks op de eerste dag van de lente opent hij samen met zijn spitsbroeder Kamagurka Vive La Sociale: een eresaluut aan James Ensor. Er zullen portretten van Oostendenaren te zien zijn, ‘van clowns en freaks, gewone mensen en aangespoelden’. En van maskers natuurlijk. Zoals de meester ze ook verbeeldde op De intrede van Christus in Brussel in 1889, maar deze keer geschilderd door hem en Kama. ‘We tonen ook een foto van de moeder van Ensor, die ik gevonden heb bij de entourage van de fotograaf. Dat gaat inslaan als een bom! Nog nooit heeft iemand de moeder van Ensor gezien. Het is een wereldprimeur.’

Ook de locatie van de tentoonstelling heeft gevoel voor symboliek: ooit woonde de grootmoeder van Herr Seele in Villa Volta. Na zijn studie pianostemmen sleet Seele een paar blauwe maanden ‘bij de bobonne’ in de Euphrosina Beernaertstraat 150. ‘Zij schilderde beneden, ik in de nok van het belle-epoquepand.’ Zijn stripheld Cowboy Henk zag er voor de eerste keer het licht, maar ook Ensor heeft het huis vaak gezien. Ernaast, op nummer 152, woonde zijn grote vriend en schrijver Karel van de Woestijne.

Helaas ben ik een wat vergeten figuur.

Herr Seele en Ensor delen meer met elkaar dan Villa Volta: ze zijn allebei geboren op 13 april, kochten hun hoeden bij Huis Jacqueloot in de Wittenonnenstraat en schilderen allebei graag in afzondering. Zoals die oude dichter Herbert Read ooit over Ensor schreef: ‘He lived for the most part of his life in the extreme isolation of Ostend’. ‘Toen ik begin jaren tachtig in Oostende kwam wonen, woonden hier alleen een paar oude mensen. Fantastisch vond ik dat.’

***

Dat eerbetoon aan Ensor is een oude droom, zegt Herr Seele. ‘Ik wil dat al heel mijn leven doen.’ Al zo lang achtervolgt de schaduw van de man met de baard hem. ‘In de jaren tachtig studeerde ik in Wales. Niemand kende hem toen. Vandaag hangt de wereld vol Ensors: elk museum heeft er één, van Musée d’Orsay in Parijs tot het Art Museum Murilo Mendes in Brazilië. Ze bieden nu al drie miljoen voor een middelmatig werk van hem. Ik wilde weten waarom hij zo groot is.’

Seele ging op zoek naar ‘de methode Ensor’: welke verf hij gebruikte, hoe hij zijn paletmes hanteerde en waarom hij in zijn late jaren bijna nooit zwart gebruikte. ‘Evident was dat niet. Ik heb moeite om naar zijn werk te kijken: zo straf is het. Onlangs zag ik hier in Oostende op zijn tentoonstelling Rose Rose Rose à mes yeux een fluoroze tint. Waar komt die kleur op die schelp vandaan, vroeg ik me af. Die tint kun je niet eens maken met verf! Ensor bleef ook maar werken aan zijn schilderijen, ook als ze al lang af waren. Hij was een beetje een foefelaar, wellicht omdat hij amper iets verkocht. Ooit organiseerden ze hier in Oostende een loterij. De grote prijs was een werk van Ensor, maar de winnaar is dat niet eens komen afhalen. Het is dan maar naar de stad Oostende gegaan. Niet dat het hem van zijn stuk bracht. “Je suis un peintre exceptionel”, zei Ensor op het einde van zijn leven. “Ik was de beste en had geen concurrentie.” Hij vond dat treurig, alsof hij de strijd had willen aangaan met anderen. Dat gevoel herken ik. Het heeft niets met pretentie te maken. Je bent een professional en je ziet de anderen aanmodderen. Helaas ben ik een wat vergeten figuur. Mu.ZEE ligt net naast mijn atelier, maar ze hebben nog nooit een werk van mij gekocht.’

– ‘Uw werk is ook niet in het straatbeeld te zien’, zeg ik. ‘Terwijl Oostende de stad is van de street art.’

– ‘Ze hebben ooit voorgesteld om Cowboy Henk op de gevel van het Europacentrum te schilderen, maar dat is niet doorgegaan. Ik ben ook niet zo’n fan van die street art. Het is vaak visuele vervuiling, net als al die verkeersborden. In Engeland bestaat er een vereniging tegen de verkeersborden en markeringen op de straat. Ze hebben gelijk: al die witte lijnen zijn zo lelijk. De helft is ook niet noodzakelijk. Dat voordeel had Ensor wel: hij werkte in een mooiere tijd. De huizen waren prachtig, net als de kasseien op straat. De glinster van die stenen, ola! Maar Ensor zag ook hoe de schoonheid verdween: daarom kwam hij op voor het behoud van erfgoed. Toen ze de gevel van zijn geboortehuis sloopten, treurde hij over “de oude charme”. Het is niet verbeterd. Probeer eens een modern huis of een auto te schilderen: ik wens u veel geluk. Vroeger keek je niet alleen door een raam, maar ook naar een raam (wijst trots naar het zijne). Nog altijd enkel glas, dat is het mooiste glas. Daardoor kan ik dit pand niet verkopen, want het heeft een rampzalige EPC-score. Ik ben een ecologist, maar al die reglementen maken onze wereld kapot. Bij zo’n oud huis zou je moeten kunnen zeggen: “We laten de ramen zoals ze zijn, in naam van de schoonheid.” Trouwens – je zult zien: binnen dertig jaar zullen ze ontdekken dat die isolatie eigenlijk kankerverwekkend was.’

‘Aan het modernisme of aan de hippies had ik nooit een boodschap. Mijn grote idolen en voorbeelden waren mijn ouders.’ © Saskia Vanderstichele

***

‘Hoe hebt u Ensor leren kennen?’ vraag ik. ‘Via mijn moeder, Odette Pannecoucke. De beste vrouwelijke kunstenaar van na de Tweede Wereldoorlog, al kent niemand haar. Ze heeft een fantastisch, maar klein oeuvre. Ze was ook dol op Ensor. In 1949 ging ze al naar zijn eerste grote retrospectieve in Brussel: een tentoonstelling die René Magritte trouwens afgebroken heeft in De Rode Vaan. Al moet je dat ook kaderen in die tijd. De Rode Vaan was het blad van de communisten: die hadden net de oorlog gewonnen en de nazi’s verslagen. Ze zagen Ensor met al zijn vazen en bloemen als burgerlijke kunst. Na die recensie van Magritte schreef een vrouw een woeste lezersbrief naar de redactie. “Waarom sturen jullie zo’n idioot naar een tentoonstelling van Ensor?” vroeg ze. “Dat is een gigant. En jullie laten daar zo’n pipo uit Brussel naartoe gaan, een surrealist die niks voorstelt.” (lacht) Net na zijn dood, in 1951, ging mijn moeder naar het huis van Ensor, dat toen nog lang geen museum was. Zijn hulpje Guustje van Yper deed open en leidde haar rond. Acht jaar later ben ik dan geboren, dag op dag negenennegentig jaar na Ensor.’

Het leek alsof het zo afgesproken was: op 13 april, in het kunstzinnige gezin Van Heirseele. ‘Ik was voorbestemd om schilder te worden: op mijn elfde maakte ik al kunstwerken. Ik ben een ram, hè, die zijn allemaal vroegrijp. Antoon van Dyck was er ook één: op zijn zestiende schilderde die al geweldige zelfportretten. Terwijl de kreeft Rubens pas na zijn dertigste tot grote bloei kwam. Meestal verzetten kinderen zich tegen hun ouders. Ik niet. Aan het modernisme of aan de hippies had ik nooit een boodschap. Aan punk wel, maar eigenlijk waren mijn ouders mijn grote idolen en voorbeelden. Ze waren zulke moderne mensen met veel humor. Ik heb zo veel van hen geleerd.’

Hij ging wel naar de academie in Gent, maar een groot succes was dat niet. ‘Ik kon beter tekenen dan de leraar. Die bleef leuteren over conceptuele kunst. Na een jaar ben ik teruggegaan naar mijn moeder. Zij was mijn enige leraar. Over mijn schouder keek ze naar wat ik maakte: Cowboy Henk vond ze prachtig. Ik heb daarna nog leren pianostemmen, omdat ik financieel onafhankelijk wilde zijn.’

Naast de deur van het huis in de Euphrosina Beernaerstraat 150 hing hij een bordje: PIANOSTEMMER. ‘Na een maand had ik één klant, maar ik was vrij. Onafhankelijkheid is het hoogste goed voor een kunstenaar. Alleen zo kun je iets nieuws ontwikkelen. Dat wil ik nog altijd doen. De tijd van het surrealisme is voorbij. We hebben behoefte aan een eenvoudigere schilderkunst, aan mensen die de wereld registreren zoals hij is. Dat ongeval in Gent onlangs, waarbij een dronken chauffeur zonder rijbewijs twee wielertoeristen doodreed: dat had ik wel willen schilderen. De Vlaamse primitieven zouden dat ook gedaan hebben.’

‘Mensen lachen ook als ik geen grap maak. Dat deel ik met ­kinderen en dieren: we zijn natuurleuk, het leukste leuk.’ © Saskia Vanderstichele

Af en toe doet hij het ook, met zijn schildersezel de hort opgaan. Liefst in Noord-Frankrijk, waar ze hem niet kennen. ‘Anders komen mensen er weer rond staan en storen ze mij in mijn concentratie. Zo’n straatbeeld afbeelden is erg moeilijk. De vraag is ook wat je schildert. In 1897 werd de eerste elektrieken tram aangelegd tussen Oostende en Mariakerke-Bad. Dat was een evenement in die tijd. Ensor moet die tram elke dag gezien hebben, maar hij heeft ‘m niet geschilderd. Hij beeldde liever de zee en het hinterland af.’

***

‘Hebt u hem ooit willen imiteren?’ vraag ik. ‘Nee, ik wil mijn kunst maken. Ensor wilde de wereld lelijker maken, terwijl ik hem mooier wil maken. Cowboy Henk heeft niet toevallig het lijf van een Griekse god. Zo’n strip tekenen is kinderspel: iedereen kan het. Met olieverf werken daarentegen is wat anders. Helemaal tevreden over mijn schilderscarrière ben ik niet. Ik sta nog altijd niet op het niveau van mijn moeder. Wellicht had ik veel verder gestaan als ik Kamagurka niet ontmoet had. We werken al veertig jaar samen en dat is fantastisch. Maar door die ontmoeting heb ik wel tijd verloren, misschien zelfs een leven.’

Toch moesten hij en Kama op elkaar lopen, in de vroege jaren tachtig, op het perron van Gent-Sint-Pieters: twee rare kwieten die bij elkaar pasten. ‘Ik zat op de academie en hij deed animatiefilm bij Raoul Servais. We gaven dat allebei op om samen verder te gaan. Op het vlak van kunst ben ik de meester, de alchemist, en hij de leerling. Maar als het over humor gaat, is het net omgekeerd. Dan ben ik een leerling van hem. Kama is de beste humorist ter wereld. Hij heeft ook ambitie, een doel in het leven. Misschien omdat hij enig kind is. Hij is rotverwend door zijn ouders en dat zie je ook aan hem. Kama is totaal niet psychologisch onderlegd, daar doet hij niet aan mee. Ik ben de tweede geborene. Die krijgen veel minder aandacht van hun ouders, want ze hebben al een kind. Ze moeten psychologisch ageren om hun plaats te vinden. Ze zijn vaak nihilistischer, meer de nar.’

En soms hebben ze ook een geestig hoofd. ‘Mensen vinden mij zelfs grappig als ik geen grap maak. “Zet een camera op jou en de mensen lachen nog”, zegt Kama soms. Natuurleuk is het leukste leuk. Dat heb ik gemeen met dieren en kinderen. Dat zijn allemaal surrealistische kunstenaars. Tot ze kwajongensstreken beginnen uit te halen, dan is het voorbij. “Het kostte mij vier jaar om te leren schilderen als Raphael, maar een heel leven om te leren schilderen als een kind”, zei Picasso ooit. En dan lukte het hem nog niet.’

***

‘Kamagurka en u hebben geen echte opvolgers’, zeg ik. ‘Niemand doet jullie absurde humor na.’ ‘Kama vindt dat sneu’, antwoordt hij. ‘Hij zou maar al te graag de strijd aangaan. Er zijn natuurlijk stand-upcomedians, maar die zijn meestal flauw. Misschien leuk voor een avond uit, maar toch. Het is feelgood en ik haat feelgood. Ik ben meer voor feelbad, voor niet gemakkelijk te verteren brokken. Humor mag toch iets meer waanzinnig zijn, iets meer intellectueel ook. Monty Python is de beste humor van de twintigste eeuw en dat waren allemaal jongens van Cambridge en Oxford University. Ik hou ook van W.C. Fields, Laurel en Hardy, The Marx Brothers, Jiskefet. En van Koot en Bie natuurlijk, maar dat is meer satire. Dat draait om woorden, daar zijn wij Belgen nooit goed in geweest. We zijn altijd meer een volk van beelden geweest, meer Ensoriaans. Los daarvan: het is vandaag een fantastische tijd om humorist te zijn. Ik zou in geen enkele andere tijd hebben willen leven. Mensen zijn vandaag zo snel op hun tenen getrapt. Met die gevoeligheden kun je als komiek iets doen.’

‘Tot ze een pistool op je richten’, opper ik. ‘Zoals op de redactie van Charlie Hebdo.’

‘Dat zou ons nooit overkomen. Het is ook bijzonder moeilijk om iets komisch te maken over de islam. Het loopt altijd uit op clichés. Terwijl de grappigste humor net heel subtiel is en clichés mijdt.’

Ik haat feelgood, ik ben voor feelbad.

‘Hoe staat u tegenover woke?’

‘Ik vind dat bijzonder interessant. Bart De Wever denkt dat woke nieuw is, maar dat is onzin. Ensor was al in de jaren twintig woke. Hij vond het verschrikkelijk dat Picasso Afrikaanse maskers verzamelde. Die waren een product van de kolonie, hij verkoos Vlaamse carnavalsmaskers. Maar Black Lives Matter was dus absoluut fantastisch en heel terecht. Het probleem is dat zo’n beweging snel verzandt. In Nederland willen ze nu zelfs de paardenmolen op de kermis afschaffen, omdat die “het gebruik van dieren als vervoermiddel en amusement normaliseert”. Dat is echt woke goes crazy. Vooral omdat de kunst van zo’n paardenmolen veel belangrijker is voor de opvoeding van een kind dan hoe ze eventueel daarna over een paard zouden kunnen denken. Het paard heeft al sinds de Eerste Wereldoorlog geen dynamische rol meer in onze samenleving. Het is echt te zot voor woorden om in 2024 nog te protesteren tegen een paardenmolen. Dat is het jammere van woke: het belemmert nu de vooruitgang. Terwijl het net typisch is voor mensen dat ze steeds willen vooruitgaan. Dat onderscheidt ons van de dieren. Kijk naar de rol van de vrouw in de islam, daar zijn toch wel wat vragen over te formuleren. Je kunt die vandaag amper nog stellen, zonder dat er iemand van de wokepolitie tevoorschijn floept.’

***

Het schemert intussen achter zijn enkel glas. ‘Oei, is het al zes uur? Mijn rug staat in brand! Te lang tegen die stoof gezeten. En ik moet vanavond naar een optreden van The Ex in Diksmuide. Gelukkig staat mijn kostuum niet in de fik. Zou ik mijn bruine jas weer mogen hebben?’ Hij zet zijn hoed van Jacqueloot op en stapt als een echte heer in zijn camionet.

De volgende dag schrijft hij op Facebook hoe fantastisch The Ex was in Diksmuide. Oude punkers uit de Lage Landen sterven nooit. Hij was samengegaan met Leon, een vriend van dertien jaar. Terwijl de jongen aan de rand toekeek, ging de oude helemaal loos op de dansvloer. ‘I am dancing like a fool’. Hij heeft gelijk: natuurleuk is het leukste leuk, in deze afschuwelijk normale wereld.

Vive La Sociale van Kamagurka en Herr Seele, van 21 maart tot 21 september in Villa Volta in de Euphrosina Beernaertstraat 150 in Oostende.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content