Expo ‘The Show of Life’ in Oostende: ‘Arno was de grootste liefde in mijn leven’
Ik had haar vorige zomer voor het eerst gezien op een zwart-witfoto van fotograaf Danny Willems. Een beeld dat vandaag ook figureert op zijn tentoonstelling The Show of Life in de Venetiaanse Gaanderijen in Oostende. Meer dan een halve eeuw lang fotografeerde Willems zijn boezemvriend en rockheld Arno. Van de dag dat ze nog jongens waren tot een laatste dode hand, ergens vijfhoog in de Dansaertstraat in Brussel. Het is de mooiste expositie die dezer dagen te zien is in dit land: The Show of Life gaat niet alleen over muziek, maar ook over onvoorwaardelijke vriendschap tussen twee mensen. Op bijna elke foto speelt Arno de hoofdrol, behalve dus op die ene foto waarmee de tentoonstelling begint. Daarop steelt een mysterieuze vrouw de show. Ze is erg rock-’n-roll, lijkt op Nico van The Velvet Underground. ‘Peter Benoitstraat 14, 1976’ staat op een bord naast de foto.
In dat jaar liep Arno’s eerste lange relatie met Sonja Vanhee, het mooiste meisje van Oostende, op de klippen. ‘Arno had altijd veel vriendinnen’, vertelt Danny. ‘Zo leerden we op een dag Do kennen. Ze was een verschijning. Cool gekleed, een femme fatale. Ze was niet van de zee, zoals wij.’ Niemand wist waar ze vandaan kwam – alsof ze uit de kosmos getuimeld was, al had ze wel een West-Vlaamse tongval. ‘Do viel in Oostende héél erg op. Als zij passeerde, keek iedereen. Daarom wilde ik haar fotograferen. Anderhalf jaar hebben Arno en zij met elkaar opgetrokken.’ Daarna verdween ze uit het leven van Danny. Bijna een halve eeuw had hij niets van haar gehoord. Of toch: ergens had hij horen waaien dat ze naar Amerika was geëmigreerd om daar haar grote rock-’n-rolldroom na te jagen.
Zevenenveertig jaar later neem ik de vlucht naar New York, met die zwart-witfoto in mijn koffer. Op zoek naar Do.
Het is heet in Murray Street. Iets over tweeën wandelt Dominique Cheyns Takahachi Bakery binnen. Ze excuseert zich omdat ze Engels spreekt. ‘Ik heb al meer dan veertig jaar amper nog Nederlands gepraat.’ Maar sommige dingen verleer je nooit: na een halfuur spreekt ze Nederlands alsof het weer 1976 is. Al heeft ze nu blond haar. ‘Mijn natuurlijke haarkleur’, zegt ze. ‘Ik verfde het toen. Arno praatte de hele tijd over zijn eerste grote liefde, Sonja. Zij had veel indruk op hem gemaakt en had ook blond haar. Daarom wilde hij dat ik mijn haren zwart kleurde.’
Als een echte ‘Chelsea Girl’ klom ze op tot de bovenste verdieping van het befaamde hotel in New York.
Ze kijkt naar de foto die ik meegebracht heb uit België. Alles herinnert ze zich nog: haar laarzen die ze in Amsterdam gekocht had en zijn debardeurke. ‘Mods zoals Paul Weller droegen dat toen. Dus moest hij er ook één hebben, want hij keek heel erg op naar die Engelse sterren.’ Zo snobistisch was hij wel. Maar hij had stijl, net zoals zij. Do herinnert zich vooral nog haar zenuwen voor de sessie. ‘Maar Danny stelde me direct op mijn gemak: hij gaf me instructies.’
Ze kijkt opnieuw naar de zwart-witfoto. Haar ogen worden triest, ze huilt even. Om de verloren tijd, de verloren liefde ook. ‘Arno was de grootste liefde in mijn leven.’
Dat leven begon achtenzestig jaar geleden in Kortrijk. Haar vader had een groothandel in elektrische stoelen, maar in zijn hoofd was hij een artiest: zo een met een zwarte trui met een rolkraag, en lang haar. Hij leerde zijn dochter de magie kennen van fotografie. En de liefde voor muziek. ‘Hij hield van freejazz. Mijn moeder en hij gingen altijd naar Jazz Bilzen, en ze organiseerden het eerste concert van Johnny Hallyday in België.’ Er was weinig om tegen te rebelleren thuis, al had ze toch een missie: wegraken uit het kleinburgerlijke nest Kortrijk. Op haar achttiende was ze al twee keer in de States geweest. Een keer een maand bij een gastgezin in New York. ‘Dat was een schok. De Amerikaanse en de Europese manier van leven verschilden toen heel erg.’ Ze wandelde als tiener alleen rond in New York en belandde in Washington Square Park, waar hippies duchtig aan de seventies snoven. Ook zij deed mee. De tweede keer was ze in een verliefde bui een uitwisselingsstudent gevolgd naar Vermont. ‘Maar in Amerika veranderde hij helemaal.’ Met een pak illusies minder keerde ze huiswaarts. Niet om hier te studeren, ‘ik heb alles geleerd op straat’. Vooral dan aan de Kuiperskaai in Gent, waar ze vaak uitging. Daar had ze Arno leren kennen. ‘Hij liep er vaak rond en viel op, maar ik sprak hem nooit aan. Mijn tactiek in die tijd was: afstandelijk blijven. Tot hij op een keer zei: “Je bent altijd zo afstandelijk.”’ (lacht)
Hij nodigde haar uit in Oostende. Een avond in de Peter Benoitstraat 14, die ze later nooit zou vergeten. ‘In zijn appartement lagen overal kleren en papiertjes met songteksten. Het was er koud. Hij gebruikte de oven als verwarming en kon hilarisch vertellen.’
Ze moest erom lachen, maar was toch vooral onder de indruk van zijn kip curry. ‘De beste kip curry die ik in mijn leven gegeten heb. Daarmee heeft hij mij verleid.’
Die nacht keerde ze niet terug naar Gent. Hij noemde haar Do. Zoals in do-re-mi, daar zat meer muziek in dan in Dominique. De dagen daarna leerde hij haar Oostende kennen. De cafés van de Langestraat en zijn muziek: Kevin Coyne, Loudon Wainwright III, AC/DC… en Danny Willems. ‘Een vriend naar wie hij opkeek. De eerste keer dat hij me meenam naar Danny, was hij zenuwachtig. Ik moest er ook goed uitzien, want hij wilde indruk maken. Het leek alsof we zijn ouders zouden ontmoeten.’
Danny woonde toen met zijn vriendin in de IJzerstraat 15. Zijn huis was een ontmoetingsplaats voor de Oostendse scene. Van alle bezoekers nam hij een polaroidfoto, maar Do verdiende een extra sessie. ‘Het spijt me dat ik niet meer kan vertellen over die foto’, zegt ze. ‘Er zitten gaten in mijn geheugen. Arno en ik dronken heel veel, zoals iedereen in die dagen. Hij rookte weleens een joint, maar was tegen harddrugs.’
Dat was bij haar wel anders: alle verboden middelen heeft ze genomen. ‘We gingen uit tot ’s morgens vroeg en sliepen tot ’s middags. Heel ons hebben en houden paste in een plastic zak. We leidden een bohemienleven: trein op, trein af. Onderweg stotterde hij tegen iedereen, behalve tegen mij. Hij was best ambitieus: ooit zou de wereld van hem horen, beweerde hij. Toch kon ik nooit echt tot hem doordringen. Over gevoelens praatte hij nooit. Zijn moeder was even daarvoor gestorven. Hij had het daar moeilijk mee, dat voelde ik wel, maar hij uitte dat niet. Altijd ging het over muziek.’
Na anderhalf jaar gingen ze uit elkaar. Haar liefde voor hem was over, dacht ze toen nog. Andere muziekmensen stapten haar leven binnen. Zoals Paul Conroy, een Brit die het punklabel Stiff Records had. ‘Elke twee weken ging ik naar Londen. Paul had net allemaal onbekende artiesten getekend: Elvis Costello, The Damned en Madness. Ik zag hen optreden nog voor ze beroemd waren en ging met hen uit.’ Maar zelfs dat begon op den duur wat te vervelen en ze vloog naar Jamaica. ‘Daar ben ik in de muziekstudio’s van Bob Marley geweest en naar Reggae Sunsplash, het eerste grote reggaefestival in de wereld. Iemand zei mij daar: “Ik woon in het Chelsea Hotel in New York. Je moet eens op bezoek komen.”’
Zo kwam ze in het beroemde en beruchte hotel terecht, het epicentrum van alternatief New York. Artiesten kregen er van hotelier Stanley Bard gratis logies, in ruil voor kunst. Ze maakten veel lawaai. Jack Kerouac en Gore Vidal beleefden er een onenightstand. Sid Vicious vermoordde er zijn vriendin en oppergroupie Nancy Spungen. Patti Smith en Robert Mapplethorpe rommelden er allebei aan, toen ze beiden nog just kids waren. Leonard Cohen kreeg er een blowjob van Janis Joplin. En Bob Dylan noteerde later over zijn tijd in het hotel: ‘Staying up for nights in the Chelsea Hotel writing Sad Eyed Lady of the Lowlands for you.’
Dylan schreef Sad Eyed Lady of the Lowlands voor zijn eerste vrouw Sara Lownds uit Wilmington, maar hij had het ook kunnen schrijven voor Do Cheyns uit Kortrijk. Zij was écht van de Lage Landen – bij haar was Lowlands geen flauwe zinspeling op haar naam zoals bij Sara Lownds. Do poseert zelfs in een boek over de vaste bewoners van het Chelsea Hotel, al werd haar naam wel fout gespeld. ‘Hier in de States kunnen ze Do niet uitspreken. Ze komen niet verder dan Deer. “Heet jij Hert!?”’
Ze werd een echte Chelsea Girl, zoals in de film van Andy Warhol. ‘Hoe beter bevriend je was met Stanley, hoe hoger je mocht wonen. Ik raakte tot op het tiende, de bovenste verdieping. Elke dag feest. Toch ben ik er na twee jaar weggegaan, omdat ik zwanger was. Hoe leuk het leven daar ook was, het Chelsea Hotel was geen plek om een kind op te voeden. Ik verhuisde naar een appartement net achter de WTC-torens. Later zei Stanley weleens: “Woon je nu nog altijd in dat shithole? Wanneer kom je terug?”’
Rond de eeuwwisseling werd Stanley zelf weggepest uit zijn hotel. In 2017 stierf hij en met hem ook het hotel een beetje. Hotel Chelsea, zoals de zaak vandaag heet, is allang geen verlopen hotel meer voor artiesten, maar een dure plek waar yuppies 500 dollar voor een nacht ophoesten. ‘Heel New York is ongelofelijk veranderd’, zegt Do. ‘Toen ik hier begin jaren tachtig kwam wonen, liepen er veel artiesten en excentrieke mensen rond. Het was een gevaarlijke stad. De Bowery of Tribeca, daar ging je niet zomaar naartoe, zeker niet als vrouw. Niet dat dat mij tegenhield. Dan nam ik een taxi om uit te gaan in het legendarische postpunkhol Mudd Club. Niemand woonde in White Street omdat het er zo onveilig was.’ Ze leerde er no wave-muziek kennen en feestte er met Keith Haring en Talking Heads. Zoals Cohen zong in Chelsea Hotel #2: ‘We are ugly, but we have the music.’
Niet alleen het hotel en de stad zijn heel erg veranderd. Ook zij. Ze begon foto’s te maken, net zoals haar vader. Met een toestel dat ze van haar ex gekregen had, fotografeerde ze alles wat bijzonder was in de stad.
Alleen die beruchte dinsdagmorgen, die van 11 september 2001, had ze haar apparaat niet bij zich. Ze was op weg naar de dokter toen een vliegtuig het WTC invloog. ‘Ik was zo in shock dat ik meteen de metro in wandelde. Daar zaten allemaal mensen die nog van niets wisten. Ik durfde hen niet te zeggen wat ik net gezien had. Bang dat ze zouden zeggen: “Dat mens is compleet zot.”’
Het was de laatste metro die uptown reed. Dat haar wijk onder het stof en het gruis lag, zag ze pas later die dag. ‘Het was alsof er een nucleaire aanslag gebeurd was.’ Ook de maanden erna leken net een film. Ze herinnert zich nog alles en iedereen. De man die hele dagen menselijke beenderen en resten verzamelde en selecteerde. Of de man van de National Guard die haar even onder het lint liet gaan, toen ze zei dat ze vlak bij het WTC woonde: ‘Ik geef je vijf minuten om naar huis te gaan’, riep hij. ‘Neem alles wat je kunt grijpen.’ Zoals iedereen ademde ze die dagen een wolk van asbest, benzeen en lood in. ‘Ze zeiden nochtans dat de lucht veilig was. Ik kon dat moeilijk geloven, maar wisten we toen veel.’
Vijftien jaar later zou ze beter weten, toen een dokter haar vertelde dat ze kanker had. Een van de 68 kankers die nu vaak voorkomen bij mensen die toen rond de WTC-torens woonden. ‘Na veel onderzoek hebben ze ontdekt dat er een verband was. Gelukkig heeft de regering een compensatie veil voor iedereen die door 9/11 ziek geworden is. Ik ben toen naar een advocaat gegaan – sommige advocatenbureaus hier draaien alleen op 9/11. “Je hoeft me niets te betalen”, zei hij. “Maar ik wil wel tien procent van de compensatie.”’
De voorbije jaren heeft ze meer ziekenhuizen gezien dan goed voor haar was. ‘Ik heb ook even in een ziekenhuis in Brugge gelegen omdat de zorg daar beter is.’ Ze kreeg er bezoek van een oude bekende: de jongen die haar ooit verleid had met kip curry. ‘Hij was de enige die mij daar elke week trouw kwam bezoeken, met de bus. Ik was blij verrast, al zijn Arno en ik altijd wel contact blijven houden. Soms belden we eens. Of, als hij in New York was, gingen we eten.’ Toen hij aan haar ziekbed stond, zei hij: ‘Ik heb ook verschrikkelijk veel angst om kanker te krijgen.’ Zo kwetsbaar had ze hem vroeger nooit gezien.
In 2022 was het zover: zij was genezen, maar hij had pancreaskanker. Op haar beurt ging ze hem bezoeken, maar hun laatste ontmoeting was niet hun beste. Danny Willems, die toen zijn mantelzorger was, had me erover verteld. ‘Arno was die dag heel ziek: hij leefde op pijnstillers. En plots was Do daar – ik had haar vijfenveertig jaar niet meer gezien. We zijn toen samen iets gaan drinken aan het Sint-Katelijneplein in Brussel. Ze keken voor zich uit, maar zeiden amper iets.’ Alsof dat geen zin meer had. Het feest was voorbij. ‘Na een tijdje zei Arno: “Ik ga dan maar naar huis.” Ik keek achter me en zag Do zitten. Het was heel triest.’
The Show of Life gaat intussen onverminderd voort. Zes maanden nadat ik Do in New York sprak, ontmoet ik haar opnieuw in Oostende. Ze is even in België om voor haar moeder te zorgen. ‘Mama was ook altijd zot van Arno’, zegt Do. ‘Al die jaren dat ik in New York woonde, knipte ze alle artikels over hem uit. Zelfs nu ze alzheimer heeft, neuriet ze nog vaak: “Tralala”, en dan… “Arno”. Elke avond voor het slapengaan wrijft ze ook over zijn foto.’
Maar Do is vooral in Oostende om de tentoonstelling van Danny Willems te bezoeken in de Venetiaanse Gaanderijen. Eeuwigheid kent geen tijd, behalve een sluitertijd, dat had haar vader haar al geleerd. ‘Naar deze foto’s kijken raakt me heel erg’, zegt ze. Zeker het beeld van haar en Arno. Op die dag in 1976, toen ze allebei nog hun rock-’n-rolldromen koesterden, had ze nooit kunnen vermoeden dat hun foto bijna een halve eeuw later op een expositie zou hangen.
Zevenenveertig jaar later poseert ze opnieuw: deze keer niet met haar liefde, maar met de fotograaf van toen. ‘Ik wist niet dat je gestresseerd was voor die sessie’, zegt Danny. ‘Je leek onaantastbaar.’ Maar ze was toen ook maar gewoon een kind, net zoals Arno en Danny.
Na de sessie wandel ik met Do over het strand. Ze kijkt naar de zee, waar Arno nu uitgestrooid is, en herinnert zich dat hij op die eerste avond in Oostende zei dat de Noordzee de mooiste zee was van allemaal. Hij was totaal geen reiziger, maar na 68 jaar weet ze dat hij verdomme gelijk had. ‘Soms denk ik erover om terug te keren.’ Terug naar dat ellendige land dat ze ooit zo hard wilde ontvluchten. Ook dat is de show of life.
De expositie The Show of Life loopt nog tot 21 mei in de Venetiaanse Gaanderijen in Oostende. Het boek Arno, photographs 1972-2022 van Danny Willems is uit bij Hannibal. De stad Oostende organiseert ook een wandeling door het Oostende van Arno, met een podcast. Meer info over Oostende Godverdomme op www.visitoostende.be