De eerste warme nacht van Bruce Springsteen in Brussel: ‘Nooit was het heter dan in België’

Cover van het bootleg-album uit 1981. © R.V.
Stijn Tormans

Zondagavond sluit Bruce Springsteen TW Classic af. 42 jaar geleden kwam The Boss voor de eerste keer naar België: ook toen was het warm en onweerde het. Herinneringen aan een memorabele nacht, die alles veranderde.

Tien jaar geleden, het is heet op de planeet. Ergens in Asbury Park, New Jersey, plugt de zanger zijn gitaar in. Hij veegt de zweetdruppels van zijn gezicht. ‘En toch was één keer nog heter’, zegt hij tegen het publiek. ‘In Belgium.’

Verwacht nu geen straffe anekdote. Straks zullen we er wel een paar neerschrijven, in naam van de mythologie, maar eigenlijk gaat dit stuk niet echt over Bruce Springsteen. Of over zijn relatie met België – die bestaat trouwens niet, behalve dat zijn dochter Jessica op een Belgisch paard rijdt en soms in Wolvertem woont. België is niet meer dan de zoveelste stop in Springsteens touragenda.

Niet dat hij niet naar België wil komen, vertelt Jos Westenberg van de Springsteenwebsite Be True. ‘In 2008 stond hij geprogrammeerd in het Koning Boudewijnstadion. De ticketverkoop viel zwaar tegen. Te elfder ure moest dat concert verhuizen naar het Sportpaleis. Dat werd een fantastisch concert, maar een management vergeet zulke dingen natuurlijk niet.’ ‘België is nooit een Springsteenland geweest’, zegt Peter Mestach, docent aan de PHL Music School in Hasselt. ‘Nooit was er echt magie tussen Springsteen en het Belgische publiek. Ze applaudisseerden wel luid bij de hits, maar echt wild werden ze nooit. Misschien is Springsteen ook wat te moeilijk, trekt hij te weinig de hitdoos open.’

En toch. Eén keer, op een aprilnacht in 1981, was die magie er wel. Over die nacht, daarover gaat dit stuk. En ook over wat er daarna gebeurd is. Zet u schrap: er gaan mensenlevens veranderen.

Een tijd geleden vond Peter Mestach op een tweedehandsmarkt een bootleg. Op de cover stond Springsteen. Moving on to Brussels ’81. Hij kocht de plaat, zette ze thuis op. Maar het geluid was miserabel. Na een half uur vroeg hij zich af: was het dat nu? De bootleg verdween tussen de rommel, hij luisterde er nooit meer naar. De herinnering in zijn hoofd was veel waarheidsgetrouwer. Beeld en geluid waren daar tenminste nog intact.

Het was heet op de planeet, in die aprilmaand van ’81. ‘Ik zat in het zesde middelbaar’, zegt Peter. ‘De vrijheid wenkte. Ik was niet de gemakkelijkste jonge gast: vaak huisarrest gekregen omdat ik weer eens te laat thuisgekomen was van een fuif.’ Maar in zijn jongenskamer had hij een trouwe metgezel die alles toedekte. Zijn naam: Springsteen Bruce. ‘Hij mengde de spirit van de punk met de verhalen van een folkartiest.’ Met een woordenboek in de hand probeerde de jonge Peter te vertalen wat Born to Run juist betekende.

Maar de tijden deden moeilijk. In Amerika was Ronald Reagan president geworden. De raketten waren op komst. En in België was het werk op en Mark Eyskens premier. Het was officieel crisis. De toekomst beloofde grijs. Hoewel. ‘In een Engels tijdschrift had ik jaren eerder een waanzinnig enthousiaste recensie gelezen over Springsteens Amerikaanse tour. Ik droomde ervan hem live te zien.’ Alleen: de kans dat hij naar België zou komen, was bijzonder klein. In dit ellendige tochtgat gebeurde nooit wat. Niemand die het in zijn hoofd haalde om hier halt te houden.

Tot in maart ’81 plots het onvoorstelbare in de krant stond: Springsteen zou op zondag 26 april optreden in Vorst Nationaal. ‘Iedereen die een kaart wou, moest een brief sturen naar concertorganisator Paul Ambach. Daaruit zouden 8000 gelukkigen gekozen worden.’ Elke dag keek hij in de bus. Maar Ambach postte geen kaarten terug. ‘De vrijdag voor het concert ben ik speciaal ’s middags van school naar huis gereden. Weer niets. Mijn wereld stortte in. Jaren had ik op die Springsteen gewacht, en toen had ik geen kaart.’

Toen Peter die vrijdagavond thuiskwam, zwaaide zijn vader met een achtergehouden envelop van Ambach. ‘Twee dagen sliep ik niet van opwinding. Die zondag stond ik uren te vroeg voor de poort van Vorst Nationaal, waar al een paar Britten zaten die de hele tournee volgden. Ze vertelden allemaal mythische verhalen over die concerten. Internet of Facebook bestonden nog niet, wisten wij veel.’

Om kwart voor negen stapte Springsteen het podium op. ‘Iedereen verwachtte een rock-‘n-rollsalvo, maar hij had alleen een gitaar bij zich. Speelde een cover van Elvis Presley: Follow that Dream. Een lang verhaal over de moeizame relatie met zijn vader volgde. Zijn hele leven had die in de fabriek gewerkt. Terwijl zijn zoon alleen maar oog had voor meisjes en zijn gitaar. Springsteen prevelde: ” You gotta fight for that dream, every day.” Dat was echt een mokerslag. Zo van: gasten, hier in Brussel, wat gaan jullie doen met je leven?’

Het rock-‘n-rollsalvo begon. Peter keek rond: allemaal twintig-, dertigjarigen. Duizenden armen gingen in de lucht. ‘Ik was al die tijd daarvoor niet alleen geweest.’

Wat verder in het publiek stond Frank Van der linden. Negentien toen – er stond nog haar op het hoofd van De Mens. ‘Ik was ook alleen op dat concert. Niet dat ik toen geen vrienden had. Maar die waren, net als ik, zot van new wave en punk. In 1981 was het mode om met je rug naar het publiek te spelen. Springsteen deed dat niet, en ik vond dat fantastisch. Ik beleefde daar de avond van mijn leven. Tot ik me toevallig omdraaide. Tien meter verder stond een punkvriend. Jaren had die smalend gedaan over mijn liefde voor Springsteen. Maar hij was daar ook.’ Frank danste verder.

‘Het was echt een mokerslag. Zo van: gasten, hier in Brussel, wat gaan jullie doen met je leven?’

Uren nadat Springsteen op een brancard van het podium werd gevoerd. Op een typemachine ergens in Olen tikte Humo-journalist Marc Mijlemans: ‘Ik heb vanavond De Man gezien. Hij heet Bruce Springsteen en is het charisma in persoon, de rock in levenden lijve, de meester van het vakmanschap. (…) Dit was zijn allerlaatste concert, daar in Vorst, zeker, dat kan je toch nooit meer overdoen, die gebalde kracht, dat extatische nu-en-nooit-meer-gevoel.’

Ergens anders in België schrijft Jacky Huys van De Morgen: ‘Wat kan je nog zeggen? De krop in de keel en tranen in de ogen van geluk. Dat de vibraties die van zo’n concert uitstralen niet alleen een monumentale ervaring opleveren, maar zelfs ingrijpen in mensenlevens? Of dat het nooit te vergeten was? Futiele woorden, die nooit de essentie kunnen vatten. Een monument, tja.’

Peter: ‘Er waren toen maar twee mensen die schreven over Springsteen, Huys en Mijlemans. Die verkondigden het evangelie. Dat zij zoiets schreven, vergrootte de geloofwaardigheid en de mythe van Springsteen nog.’

‘Toen hadden media die impact’, zegt Frank Van der linden. ‘Vandaag zou dat ondenkbaar zijn. Ik kan, veertig jaar later, nog altijd grote stukken van het interview citeren dat Marc Didden die nacht met hem had. Op een bepaald moment lurkte Springsteen aan een flesje bier. En toen vroeg Didden: “Wat betekent het om fan te zijn van iemand?”‘ Springsteen antwoordde: “Onvoorwaardelijk van iemand houden omdat die een stuk van je eigen dromen in vervulling brengt.”‘

Ook hij was een grote fan, bekende hij tegen Didden. Van Elvis. Na een concert in Memphis op een warme aprilnacht in 1976 was hij met zijn gitarist Steven Van Zandt voorbij Graceland gereden. ‘We lieten de taxi voor de inrijpoort stoppen en Steve en ik gingen door de poort gluren tot we het huis van de King zagen. We hoorden elkaars hart bonzen en we lazen elkaars gedachten. “We doen het”, zei Steve. Hij liep door de tuin, ik achter hem aan. Het duurde niet lang of we werden gepakt door een bewaker, die meteen de politie wilde bellen. “Maar weet je niet wie dit is? Dit is Bruce Springsteen!” riep Steve, maar dat maakte geen indruk. “Al was je de paus van Rome, dan vloog je nog de nor in”, zei de man. “Niemand breekt zomaar bij Elvis binnen.”‘ Toen kreeg Springsteen een lumineus idee. ‘Ik heb nog op de cover van Time en Newsweek gestaan’, zei hij. De bewaker was onder de indruk, kalmeerde, zette het tweetal weer op straat. Ze moesten maar eens een afspraak maken met de King. Maar die hadden ze nooit gemaakt, een paar maanden later was Elvis dood. Zo was zijn eigen Memphismoment geëindigd.

Didden voegt er in Humo aan toe: ‘Springsteen geeft interviews zoals hij concerten geeft: zonder adempauzes en alsof je de eerste bent aan wie hij het allemaal vertelt. Hij vraagt hoe laat het is en ik weet het niet. Een laatste roadie, die naast Bruces vriendin Joyce Hyser is blijven waken en die het tweetal naar een laat restaurant moet brengen, heeft een digitale klok om de dikke polsen. Het is halfvier. En het regent pijpenstelen. Maar ik voel niks.’

Eerder die avond had Springsteen een belofte gedaan: hij zou snel weerkeren naar Brussel.

‘Hij kwam niet terug’, zegt Peter. De held van Vorst werd in de jaren tachtig een wereldster die stadions vulde. Niet alleen Mijlemans, Didden en Huys schreven over hem, plots stond hij in alle kranten. En in de boulevardpers. Peter las er dat hij een relatie had met een fotomodel, dat hij bedroog met een roodharig meisje van zijn band. En, even later, dat hij bij de psycholoog zat, zot was geworden van al dat succes. ‘Ik herinner me nog een concert in de Rotterdamse Kuip in 1985. Rond mij zag ik allemaal loodgieters met een bandana en een Amerikaanse vlag. Ik voelde het stadion wel op en neer gaan op de begintonen van Born in the USA. Maar het was al lang niet meer hetzelfde als in Vorst.’

Peter en een paar vrienden begonnen met een eigen Springsteentijdschrift, Thunder Road. ‘We schreven artikels over hoe wij Springsteen zagen. Onze Springsteen. Maar een fanzine was het niet. We lachten met al die gasten die uren stonden te wachten voor een handtekening: zo waren wij niet. We waren intussen de dertig gepasseerd.’

Toch had Thunder Road tweeduizend lezers. ‘Daar zaten behoorlijk fanatieke gasten tussen. Ik herinner me een Brusselaar die naar elk concert ging, overal ter wereld. Op den duur kreeg zelfs Springsteen dat in de gaten. Tijdens een concert in Chicago riep hij: ” Ah, the waffles guy from Belgium.” Ook ik ben toen naar tientallen concerten geweest.’ Die allemaal gequoteerd werden op de Schaal van Vorst: sommigen waren heel goed, sommigen minder. Maar niets of niemand kon de jeugdherinnering van Vorst overtreffen. Zelfs Springsteen niet.

Later kwam hij nog weleens in de buurt. In 1996 speelde Springsteen solo in de Koningin Elisabethzaal in Antwerpen. Hij was intussen getrouwd met de roodharige vrouw, en werd alom gerespecteerd. Tijd voor nog eens een oude dwaasheid. ‘We hadden allemaal T-shirts laten maken met Thunder Road erop’, zegt Peter. ‘In het midden van dat concert staat iedereen met dat T-shirt plots op. Springsteen keek verbaasd. Thunder Road was het enige nummer dat hij tijdens die tour niet wilde spelen. Oei, oei… dacht ik, en ik riep: ” Santa Claus Gets a Blowjob!”‘

Springsteen keek nog verbaasder de zaal in. ‘Het was een totaal onbekend nummer over een kerstman die een beurt kreeg op een verlaten parking van een supermarkt. Hij had dat één keer gespeeld, een dag eerder. Een vriend had dat opgenomen en door de telefoon laten horen – YouTube bestond nog niet in 1996.’

Springsteen speelde Santa Claus Gets a Blowjob voor Peter. ‘De rest van dat concert bleef hij daar maar op terugkomen. ‘ 1975. Born to Run. 1985. Born in the USA. 1996. Santa Claus Gets a Blowjob. Daar gaat mijn reputatie, dertig jaar songwriting.’ Die avond durfde Peter niet meer om zich heen te kijken, zoals de vorige keer. ‘Ik zonk dieper en dieper weg in mijn stoel.’

In die Elisabethzaal zat ook Tine Verschaeve. Ook zij was, als jong meisje, door Springsteen bekeerd in Vorst. In 1996 werkte ze voor het Belgische filiaal van zijn platenfirma Sony. Onverwacht beleefde ze die avond haar Memphismoment. De zanger zou direct naar het Verenigd Koninkrijk vertrekken. Maar toen hij van het podium stapte, had hij plots zin in een Antwerpse nacht.

Mensen gaapten hem op zijn Vlaams aan. “Are you Springsteen?

Het was heet op de planeet die nacht. Tine, concertpromotor Paul Ambach, Springsteen en nog een paar mensen gingen zwaar tafelen in restaurant La Piazza in de Nationalestraat. Daarna dronken ze een glas in café De Kat in de Wolstraat. Veel kan Tine zich er niet meer van herinneren, behalve dat ze heel wat gedronken hebben: bier, jenever en rode wijn. Gecombineerd met de parler van Boogie Boy. ‘Hij was vooral aan het woord, ik kan me niet herinneren dat Springsteen daar veel tussen kreeg. (lachje)’

De tocht ging verder naar Café Local aan de Waalse Kaai. ‘Er stond wat volk voor de ingang. Mensen riepen: “Amai, Boogie Boy hier. Dat is straf!” Niemand herkende Springsteen (lacht).’ Na een tijd hadden ze door wie hij was. Een paar mensen gaapten hem, op z’n Vlaams natuurlijk, aan. ‘” Are you Springsteen?” “Kom,” zei hij, “we gaan wat dansen.” Na het dansen vroeg hij of ik een vriend had. Ik vertelde hem dat het niet echt lukte met de venten. “Het is niet gemakkelijk om iemand te vinden die bij je past”, antwoordde hij. “Ik heb ook heel lang moeten zoeken.” Maar uiteindelijk had hij ze wel gevonden: Patti Scialfa.’

‘Om halfvijf hebben we hem terug naar zijn hotel gebracht. Iedereen behoorlijk tipsy. De volgende dag was de zanger al vroeg op.’ Verschaeve gaf hem een rondleiding door de stad: door het Nachtegalenpark, langs de kathedraal, het Rubenshuis… ‘Hij kende er niets van. Had nog nooit gehoord van Rubens, maar hij was wel nieuwsgierig.’ Dat zal ze nooit vergeten: dat de man van Vorst, de wereldster, nog zo ontwapenend gewoon kon zijn.

‘Moet je morgen werken?’ vroeg Springsteen. Op een servet van de ijsman schreef hij voor haar baas: ‘Dear Patrick. Tine drie dagen vrijaf! Due to smurfs and an overdose jenever. Bruce Springsteen’.

Ook Peter Mestach beleefde later zijn eigen Memphismoment. Niet in Antwerpen. Maar in Asbury Park, Springsteens eigen Café Local. ‘In 2002 speelde hij daar een middagconcert. Dat concert was al om vier uur afgelopen. Een paar uur later wandelde ik over de dijk. Plots hoorde ik uit een café muziek komen. Ik herkende het nummer, ging binnen. Springsteen trad daar op voor vijf man en een paardenkop. Achteraf praatten we wat aan de toog. “Ik kom uit België.” “Ah! Belgium!” riep hij enthousiast, “But you’re the waffles guy!” “Nee, nee,” zei ik, “dat is iemand anders.” Toen viel er een stilte – wat zeg je tegen zo iemand? Ik heb een tijdschrift over u? (lacht) Net voor ik vertrok, klopte hij op mijn schouder: “Doe in België de groeten aan the waffles guy.”‘

En zo, zegt Peter, hebben honderden fans een Memphismoment. In naam van de mythe, die Springsteen zelf ook wel wat cultiveert. ‘Hij is heel benaderbaar. Maar tegelijkertijd – en dat besefte ik pas later – heeft Springsteen ook iets heel dubbels. Hij bepaalt de regels van het spel. Waar de show begint en waar hij ophoudt.’

Het tijdschrift Thunder Road bestaat al jaren niet meer. ‘Het was achterhaald door de komst van het internet.’

Hoewel, een paar weken geleden belde Peter zijn oude gabbers op. Vroeg hen of ze nog eens eenmalig een tijdschrift zouden uitbrengen. Met hun visie op Springsteen, vandaag. Iemand zei: ‘Waarom zouden we dat nu doen?’

En hij had waarschijnlijk gelijk, zegt Peter. De vijftig gepasseerd, er hoeft niets meer afgemeten te worden aan Vorst. Niets kan winnen van een jeugdherinnering, die illusie zijn ze kwijt.

‘Toch heb ik later vaak teruggedacht aan dat concert’, zegt Frank Van der linden. ‘Het ticket van toen kleeft trouwens nog altijd aan mijn exemplaar van The River. Springsteen in Vorst: dat was het rolmodel toen ik muziek begon te spelen. Hij heeft me die avond geleerd dat ook blanke muzikanten een feest kunnen bouwen. En tegelijkertijd iets essen- tieels kunnen zeggen. Is everybody unhappy? Ik ben ook zot van Bon Iver en zo, maar dat plezier, dat feest: dat mis ik vandaag in de rock.’

Genoeg mythologie nu. Tijd voor de waarheid. Die inleiding bij dit stuk, over die hete nacht in België, dat ging helemaal niet over Vorst. ‘Hij verwees toen naar een concert in Flanders Expo in 1999, waar het gewoon heel warm was’, zegt Jos Westenberg. ‘Weinig waarschijnlijk dat Springsteen zich dat concert in Vorst nog herinnert. Eigenlijk was het een van de mindere concerten van die tour. Maar het was wel zijn eerste in België. Daarom was het voor het publiek zo bijzonder: de eerste keer, dat vergeet niemand. Zeker als je geen referentiepunten hebt.’

Maar, zegt Westenberg, met sommige landen heeft hij dus wel een band. ‘Met Italië en Ierland, bijvoorbeeld, maar dat komt omdat zijn vader Iers-Nederlandse roots heeft en zijn moeder van Italiaanse komaf is. Of met Amsterdam of Stockholm, omdat hij daar in de jaren zeventig nog gespeeld heeft. Maar Brussel hoort daar dus niet bij. Het is wel zo dat hij zich de laatste jaren vooral op Europa concentreert. Hij heeft altijd een grote aanhang gehad in de Verenigde Staten, maar sinds hij zich als Democraat heeft geout, heeft een deel van zijn publiek afgehaakt. Het is geen toeval dat zijn laatste plaat in Parijs voorgesteld werd.’

‘Dat heb ik altijd zoiets vreemds gevonden’, zegt Van der linden. ‘Mensen die altijd zeggen: “Vroeger was hij toch beter…” Terwijl elke artiest evolueert. Ik denk dat die mensen het er vooral moeilijk mee hebben dat ze zelf ouder worden.’

In 2005 kwam Springsteen nog één keer naar Vorst, deze keer op een hete meiavond. Peter keek om zich heen: hij zag alleen vijftigers en zestigers met veel te spannende T-shirts rond hun bierbuik. Springsteen zei zelf niets over dat concert van lang geleden. Maar vierentwintig jaar nadat hij met de Elviscover Follow that Dream – een song vol onrust – geopend had, sloot hij in datzelfde Vorst af met de woorden van Suicide, sussend als een mantra: Dream, Baby, Dream. Op een harmonium herhaalde hij dezelfde woorden, minutenlang, tot de hele zaal in trance was. ‘Toen was voor mij de cirkel rond’, zegt Peter.

Toch gaat hij straks naar Parijs, om nog een keer naar Springsteen te kijken. Bij wijze van voorbereiding heeft hij even gespiekt hoe de zanger er tegenwoordig uitziet. Op YouTube staan een paar fragmenten van concerten die hij de laatste weken in Amerika gaf. ‘Recent zijn twee leden van zijn E Street Band overleden. Op een bepaald moment roept hij: ” Are we missing someone?” Het publiek antwoordt: “Yeeeeeaaah, natuurlijk!” Waarop hij zegt: “You are here, we are here, so they are here.”

Peter moest lachen om zo veel mythologie. De vos mag dan al zijn haren verven, zijn streken heeft hij nog niet verleerd. Hij heeft nu ook wel door dat hij loog toen hij destijds om halfvier ’s nachts tegen Didden in Vorst zei dat fan-zijn betekent ‘onvoorwaardelijk van iemand houden omdat die een stuk van je eigen dromen in vervulling brengt’. Die heeft hij helemaal zelf in vervulling moeten brengen. Wegen inslaan – soms de juiste, soms de verkeerde. Maar altijd onomkeerbaar. De muziek van Springsteen was daarbij hoogstens af en toe een soundtrack.

Het zal hem niet beletten om straks zijn vuist de hoogte in te steken als de zanger met zijn geverfde haren zingt: ‘ It ain’t no sin to be glad you’re alive.’

Misschien om stiekem nog eens die kickstart van het leven te voelen. Alsof het weer een hete aprildag in 1981 is, en hij achttien. De weg die toen wijd open lag, en de regen die met pijpenstelen naar beneden viel na een legendarisch concert. Al gebeurt dat laatste, toegegeven, nog altijd wel in dit ellendige tochtgat.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content