Christel Stalpaert daagt ons uit om woke naar het kunstverleden te kijken: ‘Er moet zo veel herschreven worden’
Christel Stalpaert, hoogleraar theaterwetenschappen aan de UGent, wil met de turf ‘Theater. Een geschiedenis van de podiumkunsten in West-Europa tussen 1870 en 1950’ een zo breed mogelijk publiek uitdagen om met een genuanceerde blik naar het verleden te kijken.
Wie aan Christel Stalpaert vraagt wanneer theater haar passie werd, krijgt een mooi verhaal. ‘In 1988 zag ik de legendarische Romeo en Julia-opvoering van Dirk Tanghe. Het decor was een zwembad. Donald Madder speelde Romeo. Julia werd vertolkt door Ann Tuts. De balkonscène speelden ze hangend aan een touw. Wat een actualisering van Shakespeare! Als puber voelde ik aan den lijve hoe kunst dingen openbreekt en hoe ze activeert, troost, beroert, ontroert, verbindt én onze blik op de wereld kan veranderen.’
Waarom hebt u dit boek geschreven?
Christel Stalpaert: Tijdens de pandemie was er tijd, en ik merkte tijdens de onlinelessen dat de studenten geen drempel ervoeren om in discussie te gaan. In een les over Les Ballets Russes gebruikte ik het woord ‘slaaf’ bij het beschrijven van het libretto van Shéhérazade. Er ontstond een discussie over dat woord. We kunnen woorden niet uit kunstwerken schrappen. Als je alles verwijdert, neem je de grond voor dialoog weg. Maar je kunt niet ontkennen dat zulke woorden kwetsen. Dus contextualiseer ik en laat ik zien dat voorstellingen – van Richard Wagner via Maurice Maeterlinck tot Bertolt Brecht – resoneren met racistische, seksistische en imperialistische denkbeelden in West-Europa, dat een kruispunt is maar geen centrum of bakermat van ‘het’ theater. Ik schrijf vanuit respect voor de woke generatie. Die term, intussen door sommigen gedemoniseerd, ontstond vanuit een verontwaardiging over een samenleving die haar blinde vlekken niet wil zien. In dit boek probeer ik die vlekken wél te zien.
Leer het artistieke los te koppelen van het morele.
Het is, vanuit mijn perspectief, een pleidooi om niet weg te kijken van wat de kunstenaars maakten én dachten.
Erkent u dat het theater minder een mannenbastion is dan de geschiedschrijving doet uitschijnen?
Stalpaert: Absoluut. Naast Maurice Maeterlinck staat, bijvoorbeeld, Georgette Leblanc. Zij is bekend als actrice en muze van Maeterlinck. Maar zij was ook een uitmuntende regisseuse die in 1909 een onvergetelijke openluchtopvoering van Macbeth regisseerde in de abdij van Saint-Wandrille. Ik noem veel vrouwen. Soms uitgebreider, soms terloops. Er moet nog zo veel herschreven en bijgeschreven worden.
U concentreert zich aan de UGent ook op danstheater. Hoe herschrijft u het verhaal van Jan Fabre?
Stalpaert: In de voorstelling Flemish Primitives van Chokri Ben Chikha wordt Fabre erkend als vertegenwoordiger van de Vlaamse Golf, maar het uitspreken van zijn naam wordt voorafgegaan door een zucht en een aarzeling. Hij wordt niet verzwegen, maar in de aarzeling wordt erkend dat zijn parcours problematisch was. Belangrijk daarbij: leer het artistieke los te koppelen van het morele. Ook daarom schreef ik dit boek, om een zo breed mogelijk publiek uit te dagen om met een genuanceerde blik te kijken naar het esthetische én het morele. Ik hoop vanuit die nuance een discussie op gang te brengen tussen generaties, culturen en genders zodat er nieuwe verhalen komen die ons helpen de wereld in al haar verscheidenheid te lezen en te respecteren.