‘Zet een kunstwerk op een verboden lijst, en het wint paradoxaal genoeg aan waarde’
‘Zet een boek op de zwarte lijst en lezers zullen des te gretiger op jacht gaan naar een exemplaar. Hetzelfde geldt voor muziek’, schrijft Roderik Six in dit essay dat verscheen naar aanleiding van een concertreeks in het teken van Entartete Musik. in samenwerking met de stad Mechelen en Kazerne Dossin
‘Muziek is de melodie waarvan de wereld de tekst vormt.’
— Arthur Schopenhauer
Op 10 mei 1933 regende het in Berlijn. Eerst regende het water, later op de avond regende het as, want op die noodlottige dag vond de bekendste boekverbranding aller tijden plaats. Op de Opernplatz gooiden studenten, bijgestaan door de SA en de SS, tienduizenden verketterde boeken op een brandstapel. Werken van Joodse schrijvers, van marxisten en liberale denkers werden uit de nabijgelegen universiteitsbibliotheek geroofd en aan de vlammen gevoederd. Elk woord dat indruiste tegen de Arische geest diende vernietigd te worden.
Aanvankelijk werkten de weergoden tegen, alsof Apollo zelf huilde om het schouwspel. Dat was echter buiten de brandweer gerekend: in een vlaag van ironie werden de boeken met benzine besprenkeld en urenlang laaide het vuur hoog op.
Ook de werken van Heinrich Heine gingen die nacht in rook op. In 1820 schreef hij de beroemde regel ‘Waar men boeken verbrandt, verbrandt men uiteindelijk ook mensen.’ De dichter is een ziener, maar wie later de as boven Auschwitz zag dwarrelen, was waarschijnlijk liever blind gebleven.
Rond middernacht kwam de aanstoker van al dat onheil de woordenmoord persoonlijk bewonderen. De kersverse Minister van Propaganda, Joseph Goebbels, sprak vanaf een swastika-kansel de menigte toe: “Het era van Joods intellectualisme is eindelijk voorbij. Deze triomf van de Duitse revolutie effent het pad voor de nieuwe Duitse weg.”
Met snerpende stem riep Goebbels de jeugd op om zich niet te verliezen in misleidende literatuur, maar om het leven én de dood recht in de ogen te kijken. Na zijn profetische preek zong de meute het Horst-Wessellied, de officiële hymne van de NSDAP. Enkele jaren later zouden talloze van de aanwezige studenten hun leven verliezen aan de fronten van een waanzinnige wereldbrand.
Rijksminister Goebbels noemde de boekverbranding an sich een symbolische daad maar hij richtte ook de Reichskulturkammer op, een indrukwekkend administratief apparaat dat erop moest toezien dat alle onreine cultuuruitingen uit het publieke leven werden verbannen. De censuurcommisie richtte zich tegen Entartete Kunst en legde staatsvijandige kunstenaars een beroepsverbod op.
Ook voor muziek werd een commissie geïnstalleerd, en die Reichsmusikkammer werd verrassend genoeg voorgezeten door Richard Strauss. De componist had zich in privé-kringen kritisch uitgelaten over het brutale naziregime. Toch hoopte hij via die machtspositie de werken van ondermeer Mahler en Debussy van de zwarte lijst te houden. Daarnaast was zijn schoondochter Alice van Joodse afkomst; mogelijks probeerde hij ook haar familie te beschermen.
Aan Strauss’ voorzitterschap kwam abrupt een einde nadat de Gestapo zijn brieven aan de Joodse schrijver Stefan Zweig onderschepte. Ook het oeuvre van pacifist Zweig werd op de Opernplatz verbrand, en in 1942 zou de verbannen auteur in Brazilië samen met zijn vrouw zelfmoord plegen – hij kon de vernietiging van zijn geliefde Europa niet langer aanzien.
Daags voor zijn wanhoopsdaad had Zweig de laatste hand gelegd aan zijn magnus opus De wereld van gisteren. In die memoires toont Zweig zich bitter tegenover Richard Strauss: ‘Strauss onderhield begin jaren dertig contacten met de machthebbers en ontmoette vaak Hitler, Göring en Goebbels. De openlijke steun van Strauss was op dat ogenblik buitengewoon belangrijk voor de nazi’s. Tot hun grote ergernis hadden niet alleen de beste schrijvers, maar ook de belangrijkste componisten hen openlijk de rug toegekeerd, en de weinigen die met hen heulden of overliepen, waren wijd en zijd onbekend. Dat ze op zo’n pijnlijk ogenblik de beroemdste componist van Duitsland openlijk aan hun kant kregen, was voor Goebbels en Hitler in puur propagandistische zin een enorme winst.’
De RMK zou de Duitse muziek blijven uitzuiveren van onreine elementen. Strauss was dan wel ontslagen maar omdat Hitler dol was op zijn muziek, mocht hij alsnog de Olympische Hymne voor de Spelen van 1936 componeren. Na de oorlog, tijdens de denazificatie-processen, zou Strauss omwille van zijn intern verzet alsnog vrijgepleit worden van collaboratie. Een schrale troost, want Strauss was er niet in geslaagd om al zijn geliefden te beschermen: veel van Alice’ familieleden werden vermoord in het ‘model-concentratiekamp’ van Theresienstadt.
Vlak voor de bevrijding van Theresienstadt – een kamp waar veel kunstenaars opgesloten zaten – moesten de gevangenen een menselijke keten vormen. Hand over hand werden 36.000 doosjes as doorgegeven. De as werd in de nabije rivier gedumpt, de kistjes werden verbrand.
Water en vuur – het lijkt wel een leitmotiv in deze tragedie, een bloedrode draad in het doolhof van menselijk lijden.
***
Wat bezielde Goebbels? Dacht hij oprecht dat hij het Duizendjarig Rijk kon vrijwaren van ontaarde kunst?
Ongetwijfeld geloofde hij vurig in de nazi-ideologie, maar toch moet het geknaagd hebben toen hij op 10 mei 1933 al die brandende boeken aanschouwde. Goebbels was een gecultiveerd man. Hij studeerde Letteren en Filosofie, en was zelf een gemankeerd schrijver. Tijdens zijn studententijd schreef hij een roman en enkele toneelstukken, maar geen van zijn manuscripten raakte gepubliceerd; de Joodse uitgeverij Ullstein zag geen graten in zijn werk. Schrijversego’s zijn notoir fragiel, en de afwijzingen moeten hem gekrenkt hebben, maar geen enkele auteur, hoe wrokkig ook, wordt blij bij de aanblik van brandende bibliotheken.
Het lijkt me ook onwaarschijnlijk dat bij die bibliofagie unieke exemplaren verloren zijn gegaan. Dat is de ultieme zege van de boekdrukkunst: het woord wordt zodanig ruim verspreid dat het onmogelijk is om elk exemplaar te vernietigen. Tegenwoordig, in het digitale era waarbij boeken en muziek massaal in virtuele wolken worden opgeslagen, lijkt elke poging tot wissen gedoemd te mislukken.
Maar ook zonder het internet als virtueel vangnet is het verdomd moeilijk om kunst te vernietigen – kunst lijkt wel menselijk onkruid waartegen geen Agent Orange opgewassen is. Geen enkele dictatuur is er ooit in geslaagd om een kunstuiting ongedaan te maken. Integendeel, van zodra een kunstwerk op een verboden lijst terecht komt, lijkt het paradoxaal te winnen aan waarde; zet een boek op de zwarte lijst en lezers zullen des te gretiger op jacht gaan naar een exemplaar. Hetzelfde geldt voor muziek. Van de sticker Parental Advisory op cd-hoezen tot het cancelen van Marilyn Manson, censuur bereikt meestal het omgekeerde van wat het beoogt: de geknevelde kunst wint aan weerklank.
Het gecensureerde kunstwerk zal ook aan culturele waarde winnen. Iedereen kent het beruchte schilderij L’origine du monde van Courbet, net omdat het jarenlang achter slot en grendel werd bewaard. Mocht het doek altijd open en bloot in een galerie hebben gehangen, dan zou het waarschijnlijk niet over zijn huidige artistieke reputatie beschikken – het brandmerk is een keurmerk geworden.
Om hun bedenkelijke cultuurpolitiek kracht bij te zetten, organiseerden de nazi’s een rondreizende tentoonstelling met Entartete Kunst. De expo toonde verketterde werken van ondermeer Marc
Chagall, Max Ernst, Wassily Kandinsky en Edvard Munch en tijdens karikaturale opvoeringen werd de jazz-muziek belachelijk gemaakt.
De expo was een groot succes; op veel foto’s staan mensen in lange rijen aan te schuiven voor de musea. Over hun motivatie kan je slechts speculeren – Nieuwsgierigheid? Spotzucht? Kuddegeest? – maar uiteindelijk werden die brave burgers wel onderworpen aan moderne kunst. Waarschijnlijk zou een merendeel van de bezoekers nooit spontaan een museum binnenlopen, en nu kregen ze avantgardistische doeken te zien en atonale muziek te horen. Experimentele kunst die doorgaans enkel een intellectuele elite kon boeien, bereikte nu, ondanks de laakbare insteek, een zeer breed publiek. Als slechts één ziel toen geraakt werd door expressionistische penseelstreken of dartele jazz-akkoorden, dan zijn de nazi’s in hun opzet mislukt.
***
Maar kan je kunst überhaupt vernietigen?
Stel dat een dictator erin zou slagen om elk exemplaar van een boek of partituur wereldwijd op te sporen en te verbranden, elke versie of opname te verpulveren, elke editie of uitvoering van de
servers te wissen, zou het kunstwerk dan voor eeuwig verloren zijn? Zou de compositie dan immer ongelezen, immer ongehoord blijven?
In Stella Maris, één van zijn laatste romans, laat Cormac McCarthy een wonderkind aan het woord. Zijn hoofdpersonage, Alicia Western, is een begenadigd wiskundige én behoort als violiste tot de wereldtop.
Tijdens een intakegesprek met haar psychiater – volgens haar eigen diagnose lijdt ze aan paranoïde schizofrenie – analyseert ze de eeuwigheidswaarde van muziek. Daarbij citeert ze de filosoof Arthur Schopenhauer: ‘Mocht het heelal verdwijnen, dan zou enkel de muziek
overblijven.’
Dat klinkt contra-intuïtief maar wie de gelijkenissen tussen wiskunde en muziek erkent, zou kunnen besluiten dat muziek altijd heeft bestaan, én altijd zal bestaan. Of toch mogelijks kan bestaan. Dat behoeft misschien enige verheldering. Veel wiskundigen dichten de mathematische wetten eeuwigheidswaarde toe. Het heelal lijkt zich wiskundig te gedragen, in die zin dat, mocht het universum imploderen en opnieuw ontstaan, het opnieuw aan dezelfde wetten zou gehoorzamen; een nieuw heelal zonder zwaartekracht lijkt ondenkbaar. De wiskundige wetten lijken buiten de mens te bestaan.
De formules beschrijven de werkelijkheid zo precies dat het vermoeden bestaat dat ze inherente bouwblokken van die werkelijkheid zijn. Je zal weinig taalkundigen vinden die beweren dat taal zonder de mens bestaat, maar de wiskundige codes lijken onafhankelijk van hun bedenker – of in dit geval: ontdekker – geldig te zijn.
Omdat wiskunde en muziek innig met elkaar verstrengeld zijn – Pythagoras, niet toevallig een wiskundig pionier, had het verband al ontdekt en Leibniz noemde muziek zelfs een onbewuste vorm van rekenkunde – lijkt het platonisch idee ook op te gaan voor klankcomposities. Muziek bestaat buiten de muzikant, buiten de toehoorder. Muziek ligt ingebed in het universum, en de mens is slechts de uitvoerder van een ingebakken code.
Opnieuw: dat druist in tegen het buikgevoel en zelf sta ook ik weigerachtig tegenover die gevolgtrekking. Dat zou de kunstenaar herleiden tot een soort ontdekkingsreiziger wiens creaties slechts readymades zijn die ergens verborgen liggen in het universum.
Het idee van kunst als schattenjacht stoot me tegen de borst maar de crux schuilt natuurlijk in dat ‘ergens verborgen liggen’. Waar zouden die wonderlijke relicten, die kant-en-klare creaties zich dan moeten bevinden? Het antwoord ligt in het donker van je schedel begraven; het creatieve proces is inderdaad een zoektocht, een soort rondstommelen in de duisternis van jezelf, met enkel je intellect als zaklamp.
Toch valt er iets te zeggen voor het platonisch, wiskundig idee van eeuwige muziek.
Onlangs mocht ik het atelier van een bevriend pianist enkele van zijn nieuwe composities aanhoren. Gracieus liet hij zijn vingers over het klavier ritselen. Ik kon enkel verbouwereerd toekijken en luisteren; voor mij is muziek een raadsel, een enigmatisch samenspel tussen bladmuziek en stugge toetsen, en ergens daartussenin: de mens.
Toch kon ik het niet laten. Zijn Steinway telt achtentachtig toetsen, bedacht ik, en het is niet onmogelijk om elke mogelijke toetsencombinatie te berekenen. Bij de permutaties zou je rekening moeten houden met tal van factoren – van de manier waarop de pianist de toets aanslaat tot de atmosfeer die de klank van de hamertjes kan beïnvloeden – maar het eindresultaat ligt niet buiten het ondenkbare. Het eindgetal zou astronomisch zijn, doch niet oneindig.
Elke mogelijke melodie zit al vervat in het instrument. Van de mooiste pianosonate tot het gerammel van een kind, van de nulsom van John Cage’s compositie 4’33 tot alle toekomstige menuetten – theoretisch bestaat die muziek al. Theoretisch zou je al die muziek al kunnen berekenen, en mits uitgeprint zou je theoretisch ook auteursrecht kunnen laten gelden op die nog ongespeelde pianostukken.
Bij uitbreiding kan je dezelfde permutatie toepassen op andere instrumenten, en die permutaties zou je op hun beurt weer kunnen combineren, tot je een volledig klassiek orkest in cijferreeksen hebt gegoten. Je zou het ‘enzoverder’ kunnen doen, zij het in de wetenschap dat die ‘enzoverder’ geen synoniem is van oneindig.
En natuurlijk geldt die denkoefening ook voor woorden en olieverf en marmer en elke mogelijke materie waaruit je kunst kan puren. Mits voldoende rekenkracht, of een zoo aan apen die op typemachines rammen, kan elke kunstvorm in cijfers gegoten worden.
Alle kunst bestaat in theorie al. Wat haar meteen eeuwig én dus
onvernietigbaar maakt.
Ergens bestaat de muziek dus zonder haar maker.
Alleen blijft ze zonder de mens ongehoord.
Roderik Six schreef dit essay naar aanleiding van het festival Entartete Musik Mechelen, een festival rond aangrijpende verboden muzikale getuigenissen uit Nazi-Duitsland, maar ook uit Stalin-Rusland. Het festival werd georganiseerd werd in samenwerking met de stad Mechelen en Kazerne Dossin.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier