‘Win win’ van Jan Van der Cruysse: een cryptisch huzarenstuk
‘Winwin: Wunderkammer’ van Jan Van der Cruysse is, zonder tegenspraak, de meest intelligente thriller ooit geschreven in het Nederlandse taalgebied.
Kennis is macht. Zelfkennis is er de onderbouw van. Alleen door verwondering en logica kan de mens die zelfkennis doorgronden, ontsleutelen, het pad naar inzicht vrijmaken. Winwin: Wunderkammer is, zonder tegenspraak, de meest intelligente thriller ooit geschreven in het Nederlandse taalgebied. De hamvraag die blijft nazinderen is of de ethiek die zoektocht kan overleven. Want ethiek is het ultieme verdedigingsmechanisme tegen zelfvernietiging, de maatschappelijke verdedigingswal tegen willekeur. Het antwoord op die kernvraag laat Jan van der Cruysse in het ongewisse.
Uit de hoofdtitel Winwin kun je afleiden dat (materieel) voordeel tegenstrijdige partijen, zoals maffiabendes en ordediensten, kan bevredigen. Er ontstaan dan vaak stilzwijgende afspraken om over elkaars buikje te wrijven. Maar de ondertitel Wunderkammer – in het Nederlands, het Rariteitenkabinet – doorkruist dat wederzijds dienstbetoon. Het wijst naar het unieke van elke mens, die de meest uiteenlopende dingen verzamelt en ze waarde toekent, een ongeremd verlangen naar schoonheid en zelfkennis. ‘Laura weet zeer goed wat een Wunderkammer is: een verzameling van kunstvoorwerpen en natuurlijke objecten. Van objet trouvé tot primitieve kunst. Sommige zijn prettig om naar te kijken, aan andere zit een mooi verhaal vast’. Maar voor de buitenwereld geldt vooral dat er geen organisatie in zit. Het geheel vormt een eigenlijk nooit op te lossen puzzel, alleen de verzamelaar kent de juiste samenstelling, aandrift, motivering, chronologie en betekenis. De puzzel blijft uiteindelijk versleuteld voor de ander.
Dat is het échte verhaalsthema van Van der Cruysse: de gave tot verregaande ontsleuteling. Door zich te ontdoen van raadsels kan de mens tot zichzelf komen, zichzelf leren kennen in de naaktheid van het bestaan en in de onthechting van materiële verlokkingen. Die calvarie, want dat is het, zal ingenieursstudente Laura Van Opstal van Edinburg waar ze haar studie afsluit voeren tot de diepste woestijn in de Verenigde Staten: Death Valley. Symbolischer kan het niet, ze had geen enkele rationele reden om te vertrekken als ze een geheimzinnig gratis vliegtuigticket toegestuurd krijgt voor San Francisco, alleen de uitdaging om dit vreemde voorval, de anonieme uitnodiging, op te lossen. Het waarom is de trekker: ‘Ik heb geen flauw vermoeden. Volgende week studeer ik af als specialiste in encryptie. Die zijn vrij zeldzaam’. Ze zegt het terloops, maar de aandachtige lezer begrijpt meteen dat net die zeldzaamheid wel doorslaggevend zal zijn. De VS worden voor haar een microkosmos van wraakroepende hedendaagse plagen: bendegevechten, moorden op bestelling, mensensmokkelaars die onberoerd wrakke schepen met vluchtelingen tot zinken brengen, zwendel met vervallen Chinese Covid-entstof, gifmengers, de plagen van Egypte. Laura zal leren medestanders te onderscheiden van geboefte of bedriegers, en wordt steeds verder gelokt naar de ultieme ontcijfering van de uitnodigingskaart waarop uitsluitend rode rotsen in een landschap van cactussen staan en de titel ‘Utah Rocks’ met de boodschap: ‘Vensterbank van mijn bureau. Let op details. Fibonatius’. De naam roept meteen de versleuteling op: de Rij van Fibonacci die de Italiaanse rekenkundige in 1202 optekende in zijn Liber Abaci – een nogal makkelijk te ontcijferen rij getallen, waarvan elk getal de som is van de twee voorgaande, en stof levert voor de Gulden Snede, de ideale verhoudingen van de menselijke afbeelding.
Vanaf dit kleine vraagstuk ontwikkelt zich in razend tempo een hard boiled misdaadverhaal, in zijn somberte Mickey Spillane waardig, maar met een hoog Indiana Jones-gehalte. De zoektocht naar de opdrachtgever, Rocky, wordt gelardeerd met schietpartijen en folteringen, met boobytraps en afdreiging, en vooral met steeds nieuwe raadsels die Laura dient te ontrafelen om bij de echte bron te komen. Ze redt onderweg de Aziatische vrouw van Rocky, Flo, die geketend en naakt in een leeg zwembad is achtergelaten door de wraakzuchtige computerprogrammeur van het Darkweb Loredana Aslan, wier broer bij een inbraak is doodgeschoten. Flo is bovendien van kop tot teen ingesmeerd met limoensap, wat de verbranding door de zon intenser en nog pijnlijker maakt.
Er komen zoveel personages, thema’s en wendingen in voor dat de toegevoegde personenlijst en het scheepsregister geen onnodige luxe zijn. Ik tel 91 namen (Dostojevski waardig), hoewel Van der Cruysse twee keer John Deere vernoemt – mogelijk vanwege diens officiële kant en zijn schaduwkant: is hij een geheime helper of een nietszontziende schurk ? Bij die troep staan ook netjes de uitgever en de Amsterdamse eindredacteur opgesomd, als waren het levende deelnemers aan dit ambitieus avonturenverhaal (ik vraag me wel af waarom de laatste een taaltovenaar – sic – wordt genoemd).
De ordening van Laura’s queeste is keurig aangebracht: 13 netjes afgescheiden hoofdstukken en een epiloog, ingedeeld in onderdelen die telkens met tijdstip en plaats aangeduid zijn, ook als het om flashbacks gaat. Dat is niet onbelangrijk, want eigenlijk heft Van der Cruysse al een tip van de sluier op midscheeps het boek in het kortste hoofdstuk, ‘Bucketlist’. Die verklaart achteraf bekeken, alles over de drijfveren van Rocky Hamilton en wat zijn relatie met Laura is. Maar het belangrijkste hoofdstuk is natuurlijk het laatste dat alles samenbalt in één naam en titel: ‘Nemo’. ‘Niemand’, de volstrekt uitgeveegde identiteit – en dat moet ook wel voor de spelmeester die de hele wereld kan manipuleren, maar ook van de ongeëvenaarde bedrieger Odysseus die alleen met die valse naam aan de eenogige reus Polyfemos kan ontsnappen. Hij of zij is het spiegelbeeld van de al even mysterieuze kapitein van Vernes Nautilusduikboot in Twintigduizend Mijlen onder Zee.
De onpeilbare zee is nu de diffuse vorm van de zand- en rotswoestijnen, uitgedroogde oceanen. Van zijn leven is nauwelijks iets bekend, en hij wil dat ook zou houden. Anonimiteit waarborgt slaagkansen om misdaadgolven die geen overheid, geen natie aankan, toch in te dijken of uit te roeien. Nemo keert zich tegen de bestaande wereld, die zich overgeeft aan bedrog, uitbuiting, verrijking, scrupuleloosheid en uitroeiing. Van der Cruysse stelt diezelfde vraag. Mag de bestrijder van die corrupte maatschappelijke neergang zich wenden tot het gebruik van dezelfde methode die slavendrijvers en misdaadkartels hanteren? Vernes Nemo is ook die van Van der Cruysse. Hij handelt uit wraak en schuldgevoel, hij is een technologische kraan, mensenschuw en afkerig van politieke recepten. Maar in welke mate deelt Laura dergelijke kenmerken?
Het komt Van der Cruysse goed van pas dat hij het internationaal toerisme in de vingers heeft als voormalig woordvoerder van de luchthaven in Zaventem. Het exotische stalt hij uit met kennis van zaken en ook zijn vertrouwdheid met crisiscommunicatie onderbouwt stevig de onderliggende wereldconflicten die het licht van de zon schuwen. De karakterontwikkeling heeft nu een diepgang bereikt, na zijn twee romanreeksen (BlingBling, 2016-2018 en BoemBoem, 2019-2021), die nauw verwant is met het cynisme van Sokrates’ leerling Antisthenes. Cynici zijn van de hond: ze spuwen op geld (bij Van der Cruysse ondersteboven gezet door de totale irrelevantie van rijkdom, die als vanzelf binnenstroomt); ze verwerpen elke bezitsdrang – een Wunderkammer is niet noodzakelijk het uitstallen van dure voorwerpen, maar van betekenisvolle; ze zoeken naar het ware zelf en tonen dat zonder schaamte, wars van wetten en regels. Het doel van het leven is zelfkennis, eudaimonia.
De beste vergelijking die ik kan maken is die met A Horse With No Name, een hippiesong van de groep America uit 1971, een zoektocht naar innerlijke vrede: ‘In the desert, you can remember your name / ‘cause there ain’t no one for to give you no pain’, in dat rare dialect van schrijver Dewey Bunnell, de zoon van een Amerikaanse legerpiloot (USAF) op de Britse basis van South Ruislip. Wie tot inzicht en zelfherkenning komt heeft daarna geen hulpmiddelen meer nodig: ‘After nine days I let the horse run free / ‘cause the desert had turned to sea’. Laura heeft dan wel een automatische SUV als paardenspan, maar ook die wordt overbodig. Wie in het centrum van totale controle komt, veruiterlijkt door een enorm laboratorium in een afgesloten oud mijndorp op de rand van een diepe afgrond, versmelt met de kern van de menselijkheid.
En dat roept een ander, tegenstrijdig beeld op. De hippiefilm Zabriskie Point (Michelangelo Antonioni, 1970, op etherische muziek van Pink Floyd) eindigt op (het verlangen naar) de vernietiging van de rijken der aarde. Opnieuw en opnieuw herneemt Antonioni beelden van het huis op zo’n heet uitkijkpunt in Death Valley, geschroefd op de cultsong ‘Careful with that axe, Eugene’). Van der Cruysses toevluchtsoord voor de eenkennigheid en de teruggetrokkenheid van de Spel-Meesters ligt ook op zo’n punt in de ongenadige woestijn rond Boulder – niet in de grootstad van Colorado waar wel het gepaste National Institute of Standards and Technology is gevestigd,, maar in het onooglijke dorpje in Utah, waar de post nog bezorgd werd met muilezelkaravanen. Het is een soort Area 51, de zeer gesloten en geheime legerbasis in de Nevadawoestijn. Die keuze van Van der Cruysse mag niet verbazen, hij kent uit zijn vele reizen elk paadje en elk zandspoor dat naar oogverblindende plekjes leidt. Ook hier past A Horse with No Name perfect bij. Bunnells familie leefde op de luchtmachtbasis Vandenberg (bekend uit Piloot Storm !), en de dramatische woestijnomgeving van Arizona en Nieuw Mexico.
‘Dat was mijn inspiratie’, zei hij, samen met een schilderij van Dali (bij van der Cruysse hangt er een Jackson Pollock) en de Trompe l’Oeils van Escher. Winwin onderschrijft dit: alles is gezichtsbedrog, de ware aard ligt diep begraven. Winwin heeft de vertelkracht van Jules Verne, de wijsheid van de Griekse filosofie, en de aantrekkingskracht van de Medusa. Wie geen ethiek overhoudt verandert in steen. Het ultieme referentiewerk voor de Vlaamse thriller.
Jan Van der Cruysse, Winwin: Wunderkammer. Antwerpen, Manteau 2021, 423 blz.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier