Wie vermoordde Jacob Israël de Haan?
In het nieuwste nummer van ‘De Parelduiker’ wordt nader ingegaan op de moord op Jacob Israël de Haan, de eerste Nederlandstalige homoseksuele romanschrijver.
‘De Parelduiker’ is een Nederlands literair-historisch tijdschrift dat in Vlaanderen nauwelijks bekend is, en dat is jammer. Het blad verschijnt vijfmaal per jaar en is een uitgave van de Stichting Het Oog in ’t Zeil i.s.m. Uitgeverij Bas Lubberhuizen. Onder het motto van Multatuli ‘een parelduiker vreest den modder niet’ doet het verslag van altijd interessante en soms spectaculaire speurtochten naar verborgen literaire schatten. Ongepubliceerde brieven en handschriften van Louis Couperus, F. Bordewijk, Geert van Oorschot en Franz Kafka komen in De Parelduiker boven water. Onbekende episodes uit het leven van W.F. Hermans, Gerard Reve en Bob den Uyl worden ontvouwd. En ook aan (bijna) vergeten figuren blijken boeiende verhalen te kleven. De dubbelnummers, uitgebreide ‘dossiers’ inclusief een biografische schets, stellen sleutelfiguren uit de literatuurgeschiedenis centraal zoals Johan Polak, Maurice Gilliams, Willem Elsschot, Willem Kloos en André Gide.
De nalatenschap Nummer 2 van jaargang 16 is net verschenen en bevat heel wat leerrijks. Het openingsartikel is van historica Ludy Giebels en handelt over ‘De nalatenschap van Jacob Israël de Haan.’ Een zo goed als onbekende auteur in Vlaanderen en precies daardoor een nadere beschouwing waard. Ludy Giebels vangt aan met het schetsen van de redenen waarom Jacob Israël de Haan in januari 1919 naar Palestina uitweek. Hij had een homo-erotische roman ‘Pijpelijntjes’ in 1904 gepubliceerd, wat tot een schandaal leidde en ontslag van de schrijver als onderwijzer en als redacteur van de kinderpagina van ‘Het Volk’. De heftige geloofscrisis waarin hij rond 1915 verzeilde, leidde tot de emigratie naar Palestina, waar hij zich aansloot bij de religieuze partij van de zionistische organisatie.
Vervolgens gaat zij dieper in op zijn activiteiten aldaar. Zijn felle kritiek op het zionisme die hij als correspondent in Jeruzalem schreef in het ‘Algemeen Handelsblad’ en zijn diplomatieke activiteiten voor de antizionistische orthodoxie in Jeruzalem, verenigd in de internationale Agoedat Israel, en ten slotte de moordaanslag op hem op 30 juni 1924 in Jeruzalem.
De omstandigheid Dat de afwikkeling van de nalatenschap van een dergelijk bewogen leven niet van een leien dakje ging, laat zich raden. Haar artikel gaat overigens niet over de literaire nalatenschap, maar over de fysieke zaken: het huisraad, de papieren, de financiën. Op het eerste gezicht lijkt het niet relevant, maar tussen de lijnen door leer je een auteur kennen en de omstandigheid van de moord. ‘Het tuinhuisje in de Mamillastraat (vlak bij de Jaffapoort), waar De Haan sinds december 1920 had gewoond,’ zo schrijft Ludy Giebels, ‘en dat hij huurde van de Arabische familie Aweidah, moest in verband met het politieonderzoek worden verzegeld.
In de Palestijnse verhoudingen van die tijd was het nog niet zo eenvoudig uit te maken wie de bevoegdheid daartoe had. Was het -voor de hand liggend – de politie, die toch de daders moest opsporen, of de Nederlandse consul, die de belangenbehartiger van de Nederlandse onderdanen was? In het Palestina van de mandaattijd was nog steeds – een overblijfsel uit de Ottomaanse tijd – in enkele gevallen een bijzondere positie ingeruimd voor buitenlanders. Daarom moest op aandringen van de Nederlandse legatie in Caïro de verzegeling door de lokale autoriteiten al na een paar dagen worden vervangen door het consulaire zegel. Zij gaf tevens opdracht alleen papieren uit de nalatenschap van de overledene aan de politie ter inzage te geven in aanwezigheid van iemand van het consulaat en geen originelen mee te geven. Intussen had de politie wel degelijk enige papieren met aantekeningen meegenomen, maar niet bekend is welke dat waren en of alles is teruggegeven. In het archief van De Haan bevindt zich een cahier met opschrift “Dit schrift met aantekeningen is aangetroffen in den zak van den overledene”.
Maar het vervelende is dat dit schrift leeg is: blijkbaar zijn die aantekeningen eruit gescheurd. Een andere bijzonderheid is dat het donkere vlekken vertoont. De drie schoten die een eind maakten aan het leven van De Haan hadden tot groot bloedverlies geleid: volgens getuigen zou de aktetas, waarin logischerwijze het schrift zou hebben gezeten, doorweekt zijn met bloed. Pathologisch onderzoek van de vlekken geven echter geen bloed aan. Dit kleine feit intrigeert, gezien de mysteries rond de moord. Pas in de jaren zestig werd, dankzij een onderzoek van de Israëlische journalist Chaviv Chanaan, officieel erkend dat De Haan het slachtoffer was van een politieke moord, uitgevoerd door een speciaal commando van de Haganah, de zionistische zelfverdedigingsorganisatie uit die tijd.
Mysteries rond de moord Zeer gedetailleerd gaat Ludy Giebels in op de mysteries rond de moord, zonder echter achter de ware reden te komen, ‘om de eenvoudige reden dat de dader, de 21-jarige Avraham Tehomi, later de Haganah verliet en een der oprichters werd van de joodse terroristische organisatie Irgun. Hij emigreerde uiteindelijk, teleurgesteld in Israël, naar de VS. Het is overigens nog steeds niet bekend hoe ver het politieonderzoek in 1924 kwam. Al snel werd het uitbesteed aan Scotland Yard, maar de resultaten ervan zijn alsnog niet te vinden.’ Noodgedwongen moet zij zich beperken tot de afhandeling van de nalatenschap, zoals huisraad en literaire eigendommen – al dan niet van eigen hand, zijn financiële toestand, en de vriendenkring van de schrijver. Dat doet zij zeer gedetailleerd. De lezer leert de schrijver van nabij kennen. Het belangrijkste aan dergelijke artikels is dat het kan leiden tot nader onderzoek en de oorzaak van de moord ooit achterhaald wordt. Elke precaire zaak vraagt nu eenmaal een werk van jaren en tientallen verslagen.
De grote verdienste van ‘De Parelduiker’ is dat het deze verslagen in de openbaarheid brengt. Want slechts de openbaarheid, al stapt zij mee in de processie van Echternach, is de weg naar de waarheid.
Ter afronding De overige artikels van het tweede nummer van jaargang zestien gaan o.a. over de belangstelling van Jacob Israël de Haan en de kring rond Oscar Wilde, Joseph Roth en de erfenis van Marlene Dietrich, en het publiceert een onbekend interview met Hans Andreus uit 1957 voor een studentenblad, waarschijnlijk het allereerste. Halverwege het nummers staat een tot nog toe onbekende foto van Louis Couperus, waarin hij te zien is als acteur in De Koopman van Venetië. Het begeleidend kort artikel van Caroline de Westenholz leidt tot de fascinerende vraag waarmee haar artikel eindigt: ‘Was Couperus misschien eigenlijk liever acteur geworden? Heeft de druk van zijn familie ertoe geleid dat hij uiteindelijk voor de literatuur gekozen heeft?’
Opmerkelijk is ook de publicatie van een gedicht van de zo goed als onbekende Hollandse socialistische, later communistische dichter Abraham Eliazer van Collem (1858-1933).
Jodenbuurt
Dit is de wijk der ventende profeten,
En profetessen wiegend aan de kar,
En bonte kindren-stoet, doorwie’ schrei-star
Aanvalsgeluid wordt passig afgemeten.
Tusschen de woelig van veel roods bekreten
Heftige’ buurt-gang, – Oostersche bazar –
Het riekt er wee – zoet, er tocht stem-gewar
Van oude vrouwtjes leem, in lach versleten; –
Tusschen de kraam-klitten die uitzicht smoren
Op uitgehangen vellen en af-val; –
Tusschen gefluister van wie kijk-verloren
Uitziet naar kooper die nog komen zal,…
Gaan zij bij ochtend-vuur en avond-val
En roepen voort dat zij zijn uitverkoren.
‘De Parelduiker’ is telkens weer een goudmijn voor wie geen genoegen neemt met wat half onder de grond te vinden is.
Guido Lauwaert
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier