John Vandaele
‘Weg met ons? De polycrisis vraagt vele antwoorden’
Aan de hand van kleine verhalen vanuit woonkamer, wijk en stad vertelt John Vandaele in zijn boek ‘De melkboer en de geschiedenis’ (EPO) de geschiedenis van de grote politieke, economische en ideologische verschuivingen hier en in de rest van de wereld. We bieden u hier een fragment aan.
In oktober 1930 schreef The Economist iets dat herkenbaar lijkt: ‘Het grootste probleem van onze generatie is dat onze economische verwezenlijkingen de politieke vooruitgang overstijgen. Op economisch gebied is de wereld georganiseerd in een enkele omvattende eenheid van activiteit. Op politiek vlak zijn we niet alleen verdeeld gebleven in zestig, zeventig soevereine nationale staten, maar die natiestaten werden almaar kleiner en talrijker en hun nationaal bewustzijn almaar scherper. De spanningen tussen die tendenzen heeft geleid tot een reeks botsingen en kwetsuren in het sociale leven van de mensheid.’
(Lees verder onder de cover.)
In 2022 is er naast de economische samenhang, ook een sterke ecologische en sociale interdependentie. De opwarming en de pandemie bedreigen álle mensen. We moeten samenwerken om dat soort problemen aan te pakken. Is dat haalbaar in een tijd van opstuwend nationalisme?
Dat mensen kwaad zijn om de onrechtvaardigheid van de globalisering of verontrust over migratie, kan ik begrijpen. Maar je terugtrekken in je natiestaat met vijandbeelden over de ander, zal de problemen niet oplossen. Samenwerking is onvermijdelijk en wordt moeilijker als je de ander als een vijand voorstelt.
Samenwerken lukt beter als we onszelf leren zien als mens, als lid van die club op die prachtige blauwe planeet, die onvoldoende beseft hoezeer we van Moeder Aarde afhangen. Wie zo denkt, wordt door sommigen weggezet als een elitaire kosmopoliet. Dat is vreemd, want je hoeft niet rijk of machtig te zijn om te beseffen dat de mens kwetsbaar afhankelijk is van de ecosystemen.
Het gaat vaak nog verder: wie de diversiteit van de mensheid een rijkdom vindt, wordt verweten dat hij het ‘weg met ons’ huldigt. Nochtans kan je je best verbonden voelen met de eeuwenoude lindeboom op het dorpsplein of de verweerde abdij in je wijk, en tegelijk beseffen dat je Europeaan bent en deel van de mensheid op die wonderlijke blauwe planeet. De twee gaan perfect samen en kunnen elkaar zelfs ondersteunen. De eeuwenoude Sint-Baafsabdij krijgt juist meer glans als ook de nieuwe Gentenaren er zich door aangetrokken voelen en er van alles doen.
Wie anno 2022 een nationalisme belijdt dat het gemeenschappelijke Europese erfgoed ontkent en negeert, doet niet alleen de waarheid geweld aan, maar maakt zijn volk ook kwetsbaar voor rattenvangers die met OMVA’s (OntMenselijkende VerAlgemeningen) leuren. En bedreigt het zo belangrijke Europese project dat de wereld de weg naar internationale samenwerking toont. Wie anno 2022 nog een nationalisme verkondigt dat de gedeelde menselijke conditie op onze blauwe planeet negeert of ontkent, bemoeilijkt de internationale samenwerking die nodig is.
Als nationalisme daarvan wegblijft, hoeft het niet tegenover ecologisme te staan. Wie zich verbonden voelt met de eigen regio moet zorg dragen voor de ecologische leefbaarheid ervan. Groenen hoeven niet wars te zijn van een heimatgevoel, ze kunnen begrijpen dat migratie spanningen verwekt en dat maatschappelijke samenhang een voorwaarde is om tot krachtig beleid te komen. Beiden, nationalisten en groenen, moeten beseffen: de strijd tegen de opwarming is geen cultuuroorlog.
Hendrik van het Heilig Hart
Ik ontmoet Hendrik, waarmee ik vijftig jaar geleden in hetzelfde klasje in de lagere school van het Heilig Hart zat. Ik wil met hem praten omdat hij al jaren een trekker van het Vlaams Belang is in en om Izegem. Ik wil begrijpen hoe hij daar is beland. ‘Al heel vroeg vond ik dat wij Vlamingen veel te braaf zijn en ons altijd laten doen door de Franstaligen. Daarom voelde ik me al snel aangetrokken tot het Vlaams Belang dat toen nog het Vlaams Blok heette.’ Hij verwijt de huidige politiek dat die niets klaarkrijgt en verzuipt in compromissen die geen oplossing bieden. Hij wil graag een krachtiger beleid.
Dat zijn partij zo inzet op migratie, stoort hem niet. ‘Ik ben geen racist, ik heb gekleurde vrienden. Als ze werken, is er geen probleem, maar er zijn te veel profiteurs. En waarom moeten die asielprocedures zo lang duren? Waarom worden ze zo snel in de watten gelegd, terwijl onze mensen moeten rondkomen met een pensioentje van niks?’
Ik vind zijn bezwaren nogal clichématig en wijs erop dat rechtsstaat en democratie tijd vergen. Als ik hem zeg dat Europeanen toch ook met miljoenen naar Amerika migreerden toen onze bevolking snel groeide, erkent hij dat, ‘maar er was daar meer plaats’, zegt hij. Ook omdat wij daar met onze geweren voor zorgden, reageer ik. Hij ontkent het niet.
Ik kijk hem in de ogen en vertel hem van de ongelijkheid in de wereld. En hoe daarom miljoenen Afrikanen dromen van een beter leven in Europa. Hij lijkt me te begrijpen. Als ik hem vraag of het Vlaams Belang als grote partij niet moet helpen aan de aanpak van dat soort problemen, is hij bescheiden. ‘Dat zijn heel grote problemen die we niet makkelijk kunnen oplossen.’ Het feit dat we als kind op dezelfde schoolbanken zaten en de afwezigheid van publiek maakt ons gesprek makkelijker.
Plandemie
Op de eerste rommelmarkt na de eerste lokdam loop ik een vriendin tegen het lijf. Als ik vraag hoe ze het maakt, begint ze meteen over haar worsteling met het coronavaccin en hoe ze zich voortdurend moet verantwoorden omdat ze geen vaccin wil. Ze is al jaren bezig met ayurvedische geneeskunde en het vaccin staat daar haaks op, meent ze. ‘In nog geen miljoen jaar zal ik dat vaccin nemen’, verklaart ze met trillende stem. Ik voel hoe de discussies op haar wegen en leiden tot barsten in haar kennissenkring.
Wat verder zie ik Zeger die me vraagt wat ik van de plandemie vind. Als ik vraag wat hij bedoelt, begint hij een hele uitleg over hoe de pandemie eigenlijk gepland is: er bestáát immers een werkzaam geneesmiddel – hydroxylchloroquine – maar men wil het niet gebruiken om Big Pharma te plezieren met de verkoop van hun nieuwe vaccins. Ik vraag hem of we dan moeten geloven dat alle regeringen van de wereld samen beslist hebben een doeltreffend medicijn niét te gebruiken en zo honderdduizenden mensen te laten sterven om de farmaceutische nijverheid te behagen. ‘Ken je de geschriften van professor Gould niet? Die toont het allemaal aan’, komt Zegers vriend erbij staan. Mijn scepsis tegenover hun verhaal ontgoochelt hen: ‘Van een kritische journalist hadden we meer verwacht!’
Het is moeilijk praten: zij leven in een wereld waar professor Gould en co de toon zetten. Corona heeft mensen geïsoleerd voor hun scherm waar ze soms bizarre paden zijn ingeslagen. Ze ervaren het beleid als een machtsgreep. Ondanks alle verzachtende maatregelen rijst er in de coronatijd veel kwaadheid in West-Europa.
Ongelijkheidskapitalisme is kwetsbaar
In de begindagen van het neoliberalisme gold inkomensongelijkheid als iets wenselijks dat het ondernemen stimuleerde. Hoe kan je een mens anders stimuleren dan met de belofte dat hij veel rijker zal zijn dan anderen? Intussen weten we dat dit amechtige mensbeeld de mens geen recht doet en vooral dat ongelijkheid negatieve maatschappelijke gevolgen heeft.
Mensen met lage inkomens krijgen minder kansen in het leven en voelen zich vaak uitgesloten. Verliezers van de globalisering kiezen sneller voor extreme partijen die OMVA’s verspreiden. De fragmentering die daarmee gepaard gaat, kan de roep om autoritaire leiders versterken. Wie miljarden op de rekening heeft staan, kan de politiek kopen. Ongelijkheid ondermijnt dus op verschillende manieren de democratie.
In een kleiner wordende wereld met ecologische grenzen roept ongelijkheid bijkomende morele vragen op: jouw milieubeslag legt immers grenzen op aan het mijne. De tien procent rijkste mensen zijn verantwoordelijk voor veertig procent van de broeikasgassen, stelt het VN-klimaatpanel in april 2022. Is de consumptie van sommige rijke mensen nog van deze tijd?
Tenslotte brengt ongelijkheid ook economische instabiliteit, erkent nu zelfs het IMF. Rijke mensen sparen een groter deel van hun inkomen dan armere mensen die noodgedwongen bijna hun hele inkomen besteden om rond te komen. Naarmate de rijkste groep rijker wordt, is er meer spaargeld ter beschikking dan investeerders willen investeren en zakt de rente.
Het ongelijkheidskapitalisme heeft een structureel overschot aan spaargeld, heel lage rentes en een tekort aan koopkrachtige vraag. Dat laatste wordt ‘opgelost’ met krediet: mensen met weinig inkomen lenen om te consumeren en staten lenen om de economie te stimuleren. De lage rente moedigt de kredietverlening en schuldenopbouw aan. Dat mechanisme lag aan de basis van de financiële crisis van 2008. Sindsdien is dat model niet veranderd: nog altijd houden gul monetair beleid en schulden van burgers en staten het ongelijkheidskapitalisme gaande.
Schuldenbergen maken het systeem kwetsbaar, of het nu in China, de VS, Japan of de EU is. Als de rente veel zou stijgen, dreigen staten, bedrijven en burgers in de problemen te komen met mogelijk een financiële crisis tot gevolg. Om al die redenen is een meer gelijke verdeling van het inkomen wenselijk. Maar hoe realistisch is dat? Door COVID nam het verschil tussen rijke landen en de meeste ontwikkelingslanden, en tussen rijke en arme mensen juist toe.
Publiek vermogen als hefboom naar meer gelijkheid
Als overheden meer tussenkomen in de economie en ook weer meer investeren, zullen ze meer vermogen opbouwen. Econome Mariana Mazzucato stelt daarbij de vraag of deze ondernemende staat er niet moet voor zorgen dat hij een return krijgt voor zijn investeringen. Als overheden mee betalen voor groene staalfabrieken, mag ook de belastingbetaler daar later beter van worden. Als overheden participeren in windparken op zee, worden we allemaal samen eigenaar en gaat een deel van de winst naar de overheid die er hopelijk nuttige dingen mee doet. Daarover is er best veel transparantie. Zorgt de windkracht mee voor goed onderwijs en goede zorg die voor iedereen toegankelijk zijn? Of voor meer sociale woningbouw die wonen voor iedereen betaalbaar maakt? We moeten tonen dat iedereen deel kan hebben aan de groene revolutie.
Het vermogen gelijker verdelen door de opbouw van publiek of coöperatief vermogen is belangrijk in de strijd tegen maatschappelijke ongelijkheid – zeker omdat het vermogen, mede door het geldbeleid, veel sneller aangroeit dan de arbeidsinkomens. Noorwegen en Singapore beschikken als staat over immense zogenaamde ‘soevereine’ vermogensfondsen die eigendom zijn van alle burgers. Zo kunnen alle burgers mee profiteren van de ‘gouden paplepel’ van de centrale banken.
David Daokui Li, hoofdeconomist van de Nieuwe OntwikkelingsBank (opgericht door de BRICS-landen), schreef in oktober 2019 in de Financial Times dat de Chinese overheidsbedrijven twee keer zoveel waard zijn als het bruto nationaal product van China. ‘Als de return op die overheidsactiva met slechts een half procent toeneemt, zal China in staat zijn alle inkomstenbelastingen te schrappen.’ Dat klinkt optimistisch, maar het geeft aan welke enorme mogelijkheden inzake sociaal beleid grote staatsondernemingen inhouden.
Voor alle duidelijkheid, China maakt dat potentieel momenteel absoluut niet waar want het blijft een zeer ongelijk land. Bovendien weten we dat staatsbedrijven soms inefficiënte en/of corrupte dinosaurussen zijn. Zeventig jaar reëel bestaand socialisme ontnam ons elke illusie over de natuurlijke superioriteit van staatsbedrijven. In die zin was het een nuttige ervaring. Blootstaan aan concurrentie, transparantie, deskundig bestuur, een kritische pers en het betrekken van de civiele samenleving in het bestuur zijn voor staatsbedrijven nuttig en wenselijk.
John Vandaele is journalist bij MO*, waar hij bericht over de sociale, ecologische, economische en bestuurlijke aspecten van globalisering. Recent verscheen zijn boek De melkboer en de geschiedenis (EPO).
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier