Waar Cyriel Buysse de mosterd haalde (1)
Van tante tot ‘Tantes’: Guido Lauwaert gaat na Guido Gezelle, Willem Elsschot, Herman Teirlinck en Hugo Claus kijken wie Buysse rechtstreeks inspireerde.
Van de dode Vlaamse auteurs van de twintigste eeuw blijven er slechts twee over die anno domine 2012 nog gelezen worden. Ze mogen dan tot de zogenaamd onsterfelijken behoren, het levert niet meer op dan stof en as in de marge. En dan moet er al een behoorlijke wind waaien. Hugo Claus, Louis Paul Boon, Felix Timmermans, Hugo Raes, Ernest Claes, Stijn Streuvels, Gerard Walschap, Jos Vandeloo, Hubert Lampo, Johan Daisne… geen boekhandelaar raakt ze meer kwijt, zelfs niet een ramsjer. Buiten een verzamelaar biedt zich jaarlijks één, hooguit twee studenten aan die een scriptie over Claus of Kloot moeten maken en een paar boeken komen kopen, om ze enkele maanden later via een vrijer de vertrouwde ramsjer opnieuw aan te bieden. De jongste generatie twintigers kent zelfs de meeste van de genoemde namen niet.
‘Walter van den Broeck, ja, dat zegt me iets… Heeft hij een boek geschreven? Tiens. Ik dacht dat hij een film had gemaakt, meneer, ‘Groeten uit Walem’, of zoiets.’ Van Paul van Ostaijen blijven drie gedichten overeind, maar zijn grotesken, niemand die er oog voor heeft, terwijl het meesterwerken zijn. Ze zijn niet alleen geschikt als leesvoer. Ze kunnen makkelijk vertoneeld of verfilmd worden. Tempo en actie omzeilen moeiteloos het dictatoriale van de meester als het geklungel van de knecht. Niet kapot te krijgen. Ook Gaston Burssens met zijn vele disciplines is ten onrechte achter de kast gevallen.
Maurice Maeterlinck meets Shirley Temple
Sommige auteurs waren al bij leven niet tot bloei gekomen, en dat lag niet altijd aan de uitgevers. Negen op de tien collega’s zijn niet collegiaal. Dat scheelt een slok op de borrel. Tussen 1940 en ’47 verbleef Maurice graaf Maeterlinck in de V.S. Marnix Gijsen, cultureel consul van Vlaanderen in New York, gidste Maeterlinck en stelde hem voor aan sterren en kometen, zoals de dame die een rol had gespeeld in de verfilming van ‘Bluebird’. Haar puberaal gedrag werkte danig op de zenuwen van meneer de graaf. Het filmsnolletje was Shirley Temple. Marnix Gijsen vond bij elke gidsbeurt een gaatje om op te scheppen over zijn werk. Tot Maeterlinck het welletjes vond en met prachtig gespeelde verbazing aan Gijsen vroeg: ‘O, schrijft u dan ook boeken?’
Willem Elsschot meets Cyriel Buysse
Willem Elsschot blijft verkopen, om de kwaliteit van zijn werk, dat is waar, maar hoofdzakelijk door het WEG, het Willem Elsschot Genootschap, geleid door een charmant maar gewiekst zakenman, de voormalige werknemer van de Kredietbank die het van agent tot commissaris heeft gebracht, Cyriel Van Tilborgh. Niemand zegt het luidop, maar iedereen vraagt zich af of de winkel van Elsschot nog zal blijven draaien als Cyriel de fakkel doorgeeft.
De tweede auteur die op blijvende belangstelling kan bogen, is Cyriel Buysse. Ook hij heeft een genootschap, met een heus bestuur maar helaas met weinig initiatief. Een uitspraak van Charles De Coster is op hen van toepassing: ‘Ces flamands-là, ce sont tous les mêmes diables, quand ça ne boit pas, ça ne fait que rêvasser’.
Guy Buysse
Het Cyriel Buysse Genootschap werd, volgens de eigen tamtam op Google, als v.z.w. [stichting] opgericht op 23 april 1983 te Deurle bij Gent, ten huize van mevrouw Maddy Buysse, de weduwe van Cyriels zoon René Buysse. Volgens de statuten, verschenen in het Belgisch Staatsblad van 1 december 1983, heeft het Genootschap tot doel ‘de nagedachtenis te bestendigen van de schrijver Cyriel Buysse, en alles wat daarmede rechtstreeks of onrechtstreeks verband houdt.’ Het ontstaan van het Genootschap gaat terug op een wens van Guy Buysse [†1981], die uw dienstwillige dienaar persoonlijk heeft gekend en regelmatig ontmoette in zijn appartement op de Grote Markt van Brussel. Wat Guy Buysse in de eerste plaats voor ogen stond was de herdenking in 1982 van zijn vijftig jaar voordien overleden grootvader. Inderdaad, er zijn een paar initiatieven geweest, maar vanaf 1983 werd het weer stil rond de man van Nevele. Het Genootschap organiseert om de twee jaar een colloquium en geeft sinds 1985 een jaarboek uit. Met de ‘Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap’ geeft het Genootschap concrete vorm aan zijn doelstellingen: een regelmatige publicatie van zowel onuitgegeven teksten van Buysse zelf als oorspronkelijke artikelen en documenten, met name brievenbestanden, die de kennis van zijn werk, zijn persoon en zijn omgeving in brede zin bevorderen.
Het Cyriel Buysse Genootschap meets Doornroosje
De ‘Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap’ worden gratis toegestuurd aan de leden. En daarmee houdt het op. En leden, dan moet niet gedacht worden in honderdtallen, maar in tientallen. Het zijn voornamelijk les amis de mes amis. Het lidmaatschap valt uiteen in twee partijen. Het actieve [!] lid betaalt jaarlijks 15 euro, het steunende minimum 25. Wie dus niet un ami d’un ami is, moet meer schuiven. Een aanwijzing dat de grammofoon van de publiciteit nauwelijks tot niet beroerd wordt, is te vinden, alweer in de eigen scheve schets van het genootschap, op Google: ‘De drieëntwintigste aflevering [2007] van de Mededelingen kan ook aan niet-leden toegestuurd worden tegen betaling van 20 euro. De derde t/m de tweeëntwintigste afleveringen zijn nog beschikbaar tegen: elk 20 euro.’ Na 2007 moet er nog minder dan voordien activiteit zijn geweest, want ‘Bedragen storten op rekening 290 – 0019692 – 22 van het Cyriel Buysse Genootschap vzw, Bromeliastraat 28, 9040 St.-Amandsberg-Gent. Voor Nederland: Fortis Bank België, BIC: GEBABEBB; IBAN: BE06 – 2900 – 0196 – 92222.’ Het is aan de al geruime tijd gezonken bank te merken dat de bestuursleden door dezelfde spindel geprikt zijn als Doornroosje.
Cyriel Buysse meets Maurice Maeterlinck
Wat is dan de reden waarom het werk van Buysse nog wel gelezen wordt, als hij geen hulp mag verwachten van de schone slapers? Een goede vraag en het antwoord is tegelijk complex en logisch. De verhalen van Buysse gaan over een andere wereld dan die waarin hij leefde. Hij engageerde zich als betrokken partij zonder er deel van uit te maken. Wantoestanden aan de kaak stellen, dat is zijn sterkste kant. En hij deed dat door met zijn taal in de huid van de slachtoffers, het volk, te kruipen. Het was een eenvoudig procédé dat zijn tijd niet zou overleefd hebben, ware het niet dat hij een rasverteller was. Hoe het zover kwam is een zaak van geld en de juiste bronnen vinden. Sommige bronnen zijn voor de hand liggend, zoals de keuze van de auteurs die zijn pen scherpten. Vooreerst zijn daar de voor de hand liggende auteurs Émile Zola, Charles De Coster, Gustave Flaubert, Anton Tsjechov, die hij via zijn vriend voor het leven Maurice Maeterlinck heeft leren kennen. Maeterlinck heeft Tsjechov nooit ontmoet, wegens overlijden van de laatste in 1904, en de eerste reis naar Rusland van de Gentse Nobelaar dateert van 1908, toen daar door toedoen van zijn bewonderaar K. Stanislavski zijn toneelstuk ‘L’Oiseau Bleu’ werd gecreëerd.
Maeterlinck bracht het werk van Tsjechov onder ogen van Buysse, en zowel diens toneelstukken als verhalen maakten grote indruk op de man van Nevele. Ook kameraad Maksim Gorki mag niet vergeten worden. Kameraad Gorki zit niet alleen in de gist van Buysse’s toneel, maar ook in dat van Herman Heijermans. De ooit beroemde schrijver heeft Gorki via een eenakter bedankt voor zijn invloed. ‘Ahasverus’ werd ‘voor het eerst opgevoerd op 18 mei 1893 in het “Salon des Variétés” in Den Haag. De handeling heeft plaats in een klein gehucht van Nizhni-Novgorod.’ De lijst van Dramatis Personae completeert de adoratie.
Karolyk
De moeder
Petrushka
De grootmoeder
Kasja, meid
Petroff
Battushka, pope
Een hoofman
Kozakken
Maar niet alleen anderstaligen hebben Buysse geïnfecteerd, ook Nederlandse auteurs. Hendrik Conscience, Louis Couperus, Herman Heijermans om de drie belangrijkste te noemen. Maurice Maeterlinck dan weer beïnvloedde Buysse door hem aan te raden in het Nederlands te schrijven, om de simpele reden dat Buysse in tegenstelling tot Maeterlinck, en nu citeer ik uit de prachtige biografie die Joris van Parys over Buysse geschreven heeft, ‘niet uit een compleet verfranste familie stamt’. Anders dan zijn broer Arthur heeft hij geen hoger en zelfs geen volledig voortgezet onderwijs in het Frans gevolgd. En anders dan tante Virginie Loveling, die in Gent jarenlang privé-les heeft gekregen van Franse dames, heeft Cyriel “le français de France” alleen leren kennen via de literatuur.’ Bovendien hield Maeterlinck van het Vlaamse patois, en dat wist Buysse treffend weer te geven, zonder een neofonetisch schrift te moeten gebruiken. Het was streektaal, verbazend maar waar, het was verstaanbaar van Groningen tot De Panne.
Cyriel Buysse meets Rosalie en Virginie Loveling
Cyriel Buysse schreef dus in landelijk Vlaams, mais il a fait de bonnes affaires. Hij snoepte van twee walletjes. Vader Buysse wilde dat zijn zoon zijn cichoreizaak mettertijd zou overnemen en Cyriel werd dus als aspirant-fabrikant in de watten gelegd. Zijn matras had gouden ressorts. Zoonlief liep braaf in het spoor van papa maar zijn werkelijke passie ging naar het schrijven van verhalen. Dat deed hij aanvankelijk onder schuilnaam, Louis Bonheyden, want zijn vader had maar twee boeken waar hij verzot op was, het witte en het zwarte kasboek.
De schrijverspassie kwam van moederskant, in het bijzonder van twee tantes, Rosalie en Virginie. De eerste stierf jong en de tweede leefde nog lang en gelukkig. Niet enkel het talent van neefje Cyriel kwam uit die hoek, maar een bijzondere insteek erfde hij, geestelijk althans, van de tantes: aandacht voor het Vlaamse realisme. Al wat het boerenleven betrof trok hem aan en zwierde hij gezwind op papier, hoewel hij een herenleven leidde. Het is, mijns inziens, een belangrijk, zoniet het belangrijkste element van de blijvende leesbaarheid van Cyriel Buysse. Hij was niet een van hen, behield duidelijk afstand tot de lagere stand, en juist daarom heeft hij iets bereikt wat sterker is en langer meegaat dan engagement, namelijk… neutraliteit. Het landelijk leven zit verankerd in zijn werk, terwijl de pen de realiteit beschrijft zoals de muis de olifant bekijkt. Want ook dat is een van de grote krachten van Buysse. Hoewel financieel op rozen, bekijkt hij de arme niet vanuit ooievaar- of kikkerperspectief. Een zekere roeping zit onmiskenbaar in het werk van Buysse.
Het sterkst komt de neutraliteit vanuit de ooglijn tot uiting in zijn toneelstuk ‘Het gezin van Paemel’. Voor details, hoepel op en ga googlen. Eer Buysse zover kwam, het schrijven van het meesterwerk van zijn toneelstukken, moest hij een sjot onder de kont krijgen. En die kreeg hij. Hij was in Den Haag, zijn tweede stad, en aanwezig op de première van Op hoop van zege van Herman Heijermans. Buysse was zo onder de indruk van dit stuk dat hij iets soortgelijks wilde schrijven. Wat gebeurde. De gevolgen zijn bekend. Het stuk wordt nog regelmatig opgevoerd. Walter van den Broeck, de romancier en toneelschrijver, is duidelijk beïnvloed door Buysse’s gezinsdrama. Maar zoals Van den Broeck de mosterd haalde bij Buysse, en Buysse bij Heijermans, heeft ook Heijermans zijn mosterd ergens vandaan gehaald. Hij kocht hem in de winkel van Ibsen. Waar Ibsen zijn ‘Brassica nigra’ vandaan haalde valt te achterhalen, maar dat zou ons te ver leiden. Dit simpelweg als gegeven om te onderstrepen dat elk literair werk een vroegere verwant heeft. Verwantschap is logisch, er mag daarom met de vinger gewezen worden, maar hij mag niet in de hoogte worden gestoken. Dat is wel toegestaan als pertinent aangetoond kan worden dat bepaalde werken geschreven zijn door anderen, ofwel door anderen werden herschreven, maar de naam van de hulpbisschop wordt verzwegen. Wat al te vaak het geval is. IJdelheid, o ijdelheid!
Van tante Virginie tot ‘Tantes’
In het geval van Buysse was de groot-inspirator Virginie Loveling. Zij leerde hem schrijven, corrigeerde waar nodig was, duwde Buysse onderwerpen onder de neus, niet grof weg, maar gedetailleerd. Neerpennen, dat was het enige wat hij moest doen. En vlug, alvorens de details in de brousse van het brein verdwenen. Als dank voor haar inbreng schreef hij de roman ‘Tantes’, waar volgens welingelichte kring, die wat verder ten tonele verschijnt, Virginie Loveling het laatste woord over had. Dat zou men op het eerste gezicht niet zeggen. Toch is het zo. Tante Virginie stierf in 1923, neef Cyriel in 1932. De basis van de roman vormen drie tantes en drie nichtjes, allen ongehuwd. De oerversie gaat echter over de belevenissen van Rosalie en Virginie. Tante was echter allerminst opgezet met de roman. Op bevel van Virginie, aan het eind van haar krachten, maar nog helder genoeg om in te zien dat zij de dominante, op het ambetante af, tante Victoire uit het boek was, moest Cyriel het karakter over de drie tantes uitstrooien. De eis was tevens ingegeven om het ontbloten van familiekroon te vermijden. Tot slot verbood zij Cyriel het boek voor haar dood te laten verschijnen. Waar hij zich ook aan hield. Zij het kort. Een jaar na haar dood lag ‘Tantes’ in de winkel. Wie een sterke gelijkenis ziet tussen de drie tantes van Buysse en de drie zusters van Tsjechov wint een chocotoff.
Guido Lauwaert
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier