VUB-onderzoeker beschrijft in nieuw boek hoe Brugge veranderde na de middeleeuwen
Dr. Heidi Deneweth van de Vrije Universiteit Brussel schreef met ‘Goede muren maken goede buren’ een boek over Brugge na haar hoogdagen in de middeleeuwen.
Hoe het de stad Brugge vergaan is na haar hoogdagen in de middeleeuwen is weinig bekend. Om die leemte op te vullen schreef Dr. Heidi Deneweth van de onderzoeksgroep HOST (Historisch Onderzoek naar Stedelijke Transformatieprocessen) aan de Vrije Universiteit Brussel het boek ‘Goede muren maken goede buren’. Het biedt een vernieuwende kijk op de economische veranderingen, de impact ervan op de vastgoedmarkt en het veranderende buurtleven.
Toen Antwerpen rond 1500 de leidende rol op het vlak van internationale handel en financiën overnam, verging het de gewone Bruggeling heel wat minder. Tussen 1500 en 1580 nam de koopkracht met 75 procent af en in de jaren 1580 emigreerde een derde van de Brugse bevolking om politieke, religieuze of economische redenen.
VUB-onderzoekster Deneweth onderzocht welke impact de crisis op het buurtleven had aan de hand van de microgeschiedenis van een 150-tal huizen in drie typewijken. Ze onderzocht een rijke buurt in het centrum (Riddersstraat), een middenklassewijk aan een belangrijke invalsweg naar het centrum (Eekhoutstraat), en een armere buurt met een meer perifere ligging (Sint-Clarastraat).
‘Erfdienstbaarheden over gemeenschappelijke zijgevels, dakgoten, beerputten, waterputten, afvoerbuizen, recht van overpad of inkijk in elkaars huizen en tuinen leren ons verrassend veel over het dagelijks leven in vroegmodern Brugge. Behalve sappige anekdotes, levert dit een mooi beeld over verbouwingen, samenwerking en conflicten in diverse buurten. Hieruit blijkt dat Brugge tussen 1500 en 1800 veel grondiger veranderd is dan het vrijwel intact gebleven stratenplan ons wil doen geloven’, klinkt het.
Het onderzoek toont dat de elites hun stadsresidenties konden uitbreiden door vrijgekomen buurwoningen en aanpalende achterhuizen samen te voegen. Hoge tuinmuren zorgden voor hun privacy. De sociale middengroepen die langs belangrijke invalswegen woonden voegden geen buurwoningen samen, maar bouwden achterliggende huizen wel om tot opslagruimte en ateliers. De lagere sociale groepen verging het minder goed, want zij moesten noodgedwongen hun woningen verkopen aan speculanten die er lucratieve opbrengstpanden van maakten. Zo blijkt dat de contrasten tussen een rijk centrum en een armere periferie in de loop van de bestudeerde periode wel vergroot zijn.