Van jetset tot Boko Haram: auteur Edna O’Brien is niet meer
‘Geef die Nobelprijs aan Edna O’Brien’, schreeuwde de krant NRC in 2019. De Ierse schrijfster kreeg hem helaas niet. Later evenmin. Maar het woelwater dat op haar 93e in Londen overleed, blijft voor altijd een van de grootste auteurs van haar land.
De vrouw komt uit Tuamgraney, hartje Ierland, 380 inwoners en 1270 schapen rijk. Haar vader, een zware drinker, kweekt paarden en gokt – allebei zonder succes. Op de herenboerderij is ruzie frequent, geld schaars. Edna, de jongste van vier kinderen, schrijft zelfbedachte verhaaltjes op in schriftjes. In de boekenkast thuis staan alleen een Bijbel en stamboeken van paarden.
Boekverbranding
Vijf jaar lang zit het kind – sterk in wetenschappen – op een al even verstikkend internaat van katholieke nonnen. Op haar 16e vlucht ze naar Dublin om er farmacologie te studeren. Ze klust in een drogisterij en leert er de getrouwde schrijver Ernest Gébler kennen. Thuis kan dat niet slechter vallen. Maar Edna stopt met haar studie en trouwt prompt met haar lief. Het stel verhuist naar Londen.
Daar krijgt ze twee zonen en vindt ze werk als revisor in een uitgeverij. Ze schrijft kortverhalen, en haar baas geeft haar 50 pond om eens een echt boek te schrijven. O’Brien, 29 in 1959, levert drie weken later haar debuut in. De buitenmeisjes (twee Ierse deernen ruilen hun bekrompen milieu voor een ongebonden bestaan in de stad) is een sensatie. Maar door de vrijpostige passages over seks vliegt het werk – als eerste van zes – op de Ierse index. De pastoor van Tuamgraney haalt bij zijn parochianen hun exemplaren op en verbrandt die op het marktplein.
Haar eclatante succes overal elders kost Edna haar huwelijk. Op een avond in 1964 laat ze de sudderende potten op de keukenstoof staan en vertrekt. Uit de bittere vechtstrijd met de jaloerse Gébler sleept ze het hoederecht van haar zonen, maar ze schurkt aan tegen een faillissement en een depressie. Zodra haar debuut tot een bejubelde trilogie is uitgewerkt, spoort het weer. De schrijfster, rossig haar, groene ogen, verhuist naar het kekke Chelsea en ‘nooit sinds Oscar Wilde kende een Ierse immigrant in Londen zo’n flamboyant leven’, schrijft The Guardian later.
Achterlijk Ierland
Richard Burton declameert verzen in haar living. Paul McCartney zingt haar zonen in slaap. Ze trekt op met Marlon Brando en Marianne Faithfull, deelt het bed met Robert Mitchum. Wild maar niet gek. ‘Ik ging niet zo lang mee als attractie. Engelsen houden van een outsider maar je bent nooit een van hen. Wij Ieren weten wat we zijn en zij weten dat ook.’ Het jetsetten wordt haar aangerekend maar O’Brien blijft sterk produceren. Met staccatodialogen, solide narratieve stijl, hoppend in tijd en ruimte, doorleefd en ingeleefd, geanimeerd en tegelijk sober. Meestal over vrouwen die moeizaam hun weg zoeken in een donker bestaan. En zij fileert Ierland als een natie vol hypocriete geitenbreiers die achterlijkheid en machismo als deugden aanbidt.
Eindelijk, na 2000, komt daar ook erkenning met de Irish Pen Lifetime Achievement. O’Brien blijft intussen gaan. Bijna 80 kampeert ze in Den Haag op het proces tegen oorlogsmisdadiger Radovan Karadzic. In De rode stoeltjes – volgens haar Amerikaanse buddy Philip Roth haar meesterwerk – laat ze die crimineel in Ierland onderduiken als genezer. Bijna tien jaar later, met een kwakkelende gezondheid, trekt ze naar Nigeria voor research naar de ontvoerde Boko Harambruiden, wat resulteert in het onthutsende Meisje.
Op haar 92e werkt de zwierige, frêle en vranke O’Brien haar laatste publicatie af, een toneelstuk over James Joyce, die ze eindeloos kan citeren. Daarna schrijft ze nog elke morgen, met pen en papier. De avonden zijn er voor diners, bezoekers en onveranderlijk een flesje montrachet. En tot haar laatste dag noemt ze zich katholiek, zij het niet praktiserend. Of toch. Ze biecht weleens in Italië. ‘Daar begrijpt geen priester mij en krijg ik direct de absolutie.’