Van den vos Reynaerde nog altijd actueel: ‘Een held? Misschien was Reynaert een psychopaat’
Het Middelnederlandse dierenepos Van den vos Reynaerde is niet alleen wereldklasse, 800 jaar later is het nog altijd actueel, vindt mediëvist Frits van Oostrom.
Geoffrey Chaucer verwees ernaar in zijn befaamde Canterbury Tales, Johann Wolfgang von Goethe vond het een verhaal van alle tijden en Jacob Grimm noemde het in zijn soort een unicum in de Europese middeleeuwse literatuur. We hebben het natuurlijk over Van den vos Reynaerde, het rond 1250 door ‘Willem die Madocke maecte’ in het Middelnederlands geschreven dierenepos.
Het brede publiek schat het – de verplichte leeslijstjes op school indachtig – niet altijd naar waarde, veel schrijvers des te meer. Willem Elsschot koos zijn auteursvoornaam als eerbetoon aan zijn middeleeuwse vakbroeder, Louis Paul Boon wilde diep in zijn hart een Reynaert zijn, Stijn Streuvels wijdde wel twintig boeken aan het epos, en eind augustus komt Tom Lanoye met een hervertelling – ReinAard –, waarin hij terug wil naar de bitter-hilarische geest van het origineel.
Veel andere teksten uit die tijd zijn toch een beetje operetteachtig, maar de Reynaert is in-your-face.
Want inderdaad, Van den vos Reynaerde is geen flauw kinderverhaaltje maar wel, aldus Frits van Oostrom, de Nederlandse historisch letterkundige die er een diepgravend boek over schreef, ‘een stilistisch en verhaaltechnisch pareltje dat tot de crème van de wereldliteratuur behoort’.
Er zijn maar twee volledige handschriften van bekend, allebei ongeveer een eeuw na de oorspronkelijke tekst geschreven. Toch weten we dat Willems epos meteen een succes was. Zo zijn er fragmenten van jongere kopieën gevonden in Utrecht, Limburg en Gelre, en in 2021 troffen twee doctoraatsstudenten in de abdij van Park in Heverlee een stuk perkament uit 1300 aan met daarop vier regels uit de Reynaert die een kopiist had neergeschreven om zijn pas bijgesneden ganzenveer uit te testen.
Waarover gaat het verhaal?
Maar waar gaat het epos dan over? Koning Nobel belegt een hofdag. Daar krijgt hij van de andere dieren te horen dat de afwezige vos Reynaert het wel heel erg bont maakt. Hij is een overspelige dief en een moordenaar, zeggen ze. En dus stuurt de koning achtereenvolgens Bruun de beer, Tybeert de kater en Grimbeert de das naar het hol van Reynaert om hem naar het hof te sommeren. De eerste twee trappen in een list en worden zwaar mishandeld maar de das, Reynaerts neef, kan hem overhalen. Aan het hof wordt de vos ter dood veroordeeld, maar opnieuw weet hij zijn vel te redden, en wel door Nobel een grote schat voor te spiegelen. De koning laat hem vrij op voorwaarde dat hij hem naar de schat brengt, wat hij natuurlijk niet doet. Meer zelfs, zijn wraak wordt ware horror, waarbij uit het vel van Bruun een pelgrimstas wordt gemaakt en de kop van de haan Cuwaert afgebeten en aan de koning bezorgd wordt, als een grote opgestoken middelvinger.
‘Maar het gaat natuurlijk over meer dan een vos die andere dieren te slim af is’, zegt Van Oostrom. ‘Als je het zo formuleert, doe je de Reynaert tekort. Er gaat ook een enorme hardheid uit van het verhaal, die gecombineerd wordt met een ongelooflijke geestigheid en lichtheid. Dat het epos nog zo aanspreekt heeft veel met onze hedendaagse verwachtingen over kunst te maken. Wij willen dat kunst sterke contrasten vertoont. Veel andere teksten uit die tijd zijn toch een beetje operetteachtig, goedbedoeld maar niet aangrijpend, maar de Reynaert is in-your-face. ’
Heeft die hedendaagse aantrekkingskracht ook niet te maken met de manier waarop de macht wordt ontluisterd?
Frits Van Oostrom: Ongetwijfeld. Koning Nobel is ook maar een mens, net zo geldzuchtig als zijn baronnen. En dat in een middeleeuwse context waarin de koning altijd neergezet werd als een sacrale figuur die dicht bij God stond. Als je het vergelijkt met Karel ende Elegast zie je meteen het verschil. Karel heeft Elegast verbannen vanwege een paar pietluttigheden. Dat had Elegast niet verdiend, beseft ook Karel. De grote keizer is feilbaar, maar hij krijgt een engel op bezoek die hem opdracht geeft om te gaan stelen en zo zijn fout te ontdekken. De feilbare vorst geniet Gods bescherming. Maar bij Nobel blijft het stil.
We weten niet wat hierna met auteur Willem is gebeurd. Misschien is het wel slecht met hem afgelopen.
Is Reynaert, met zijn nuchtere kijk op eer en idealisme, dan de eerste moderne held?
Van Oostrom: Held? Ja, maar dan moet je er wel bij vermelden dat hij ook een sadist, narcist en misschien ook wel een psychopaat is. Hij laat andere dieren martelen terwijl dat helemaal niet nodig is en hij geniet ervan. Als dat je held is, moet je toch maar even in de spiegel kijken.
En toch willen velen met hem vereenzelvigd worden, van collaborateurs tot verzetsstrijders, en van Camille Huysmans tot Fernand Huts.
Van Oostrom: Er zijn blijkbaar werken die zo open zijn dat ieder er iets van zichzelf in ziet. Mij zul je dus niet horen zeggen dat wat Huts in Reynaert ziet fout is. Hij lijkt me een vrije ondernemer die zich van God noch gebod iets aantrekt. Dat hij zich in Reynaert herkent, kan ik hem niet kwalijk nemen. Die vos heeft ook zijn eigen bedrijf. Stefan Hertmans vindt Reynaert dan weer een toonbeeld van de autonomie van de kunstenaar, wat ook klopt. Hertmans meent dat de burger vandaag vooral met rust gelaten wil worden. Dat is precies wat in de Reynaert ook gebeurt. In de eerste scène ligt hij nog vredig te soezen in de zon, dan moet hij een paar dagen vol aan de bak, maar daarna mag hij weer rusten.
In de Reynaert wordt zowat met alles en iedereen de spot gedreven. Met de koning maar ook met de clerus, die moeite heeft met kuisheid en met de simpele volksmens. Is dat de reden waarom dit epos een dierenverhaal is en geen mensenverhaal?
Van Oostrom: Dat zou heel goed kunnen. Deze dichter heeft één ander werk geschreven, Madoc, dat we helaas niet meer hebben, maar een dierenverhaal lijkt het niet te zijn geweest. De schrijver moet dus heel bewust de keuze hebben gemaakt om een dierenverhaal te vertellen. Je kunt het vergelijken met George Orwell en Animal Farm. Als je maatschappijkritiek zo dicht tegen de werkelijkheid aanschuurt, is het misschien veiliger om die in een dierenvorm te verpakken. Misschien was Willem er wel beducht voor dat sommigen zich erin zouden herkennen en kwaad zouden worden. Hierna heeft hij voor zover we weten niets meer geschreven. Hoe het hem vergaan is, is een mysterie. Misschien is hij wel over een drempeltje gestruikeld, maar het kan ook fout afgelopen zijn. Ik sluit het niet uit.
Sommigen beweren zelfs dat het een sleutelepos zou zijn.
Van Oostrom: Dat geloof ik niet. Er was wellicht geen eenduidige relatie tussen de personages en reële historische figuren. Maar op een abstracter niveau brengt het wel een ontluisterende boodschap over het functioneren van de staat en het recht, waarin de mens de zwakste schakel blijkt te zijn. Kijk, nu doe ik het ook. Ik zeg ‘mens’, terwijl het een dierenverhaal is. Laten we even een experiment doen. Stelt u zich Reynaert voor op twee of op vier poten?’
Op twee.
Van Oostrom: Ik ook, maar dat is niet zo. Op een bepaald moment staat er in de tekst dat Reynaert op zijn achterste poten gaat staan, wat impliceert dat hij anders op vier poten loopt, en dat is voor een vos natuurlijk ook volstrekt normaal. Met die humanisering sluit de Reynaert aan bij een voorloper die Willem wellicht heeft gekend, de Ysengrimus, die waarschijnlijk in de twaalfde eeuw in de Gentse Sint-Baafsabdij is geschreven – in het Latijn. In dat werk kregen de dieren voor het eerst een naam. Daarvoor had je ook al dierenverhalen natuurlijk, maar dat waren fabels, die dan over een raaf en een vos gingen zonder dat ze namen hadden.
Wie Willem was, weten we niet maar we hebben wel een idee. Hij moet bijvoorbeeld onderlegd zijn geweest in het Frans, het Latijn, de Bijbelkennis en het recht.
Van Oostrom: Vandaar dat ik een onderscheid maak tussen de persoon en het profiel van de auteur. De persoon kennen we niet, en die zullen we wellicht ook nooit kennen. Maar we kunnen wel een profiel van hem opstellen. We kunnen vermoeden dat Willem een ambtenaar was die dicht bij het gezag stond. Hij wist hoe het er toeging in een rechtbank. Wellicht was hij ook iets ouder. Zijn opmerkingen over de menselijke aard wijzen op enige levenservaring, zoals zijn mening dat wanneer je op de grond ligt, iedereen over je heen wil. Dat is toch een treffende menselijke observatie.
Was hij dan een burger avant la lettre?
Van Oostrom: Wanneer je ervan uitgaat dat hij niet tot de adel behoorde en niet tot de clerus of het gewone volk omdat hij met al die klassen de draak steekt, blijft alleen de koopman over, maar enig bewijs hebben we daar alweer niet voor. Het is trouwens wel een grappige gedachte, aangezien het hele epos om hebzucht draait. Uiteindelijk zijn alle figuren materialistisch en op eigenbelang uit. Je zou er dus ook een antikapitalistisch verhaal in kunnen zien dat beweert dat niet de hoogmoed, maar wel de hebzucht voor de val komt.
Hoe zou men in Willems tijd gereageerd hebben op de sadistische wreedheid van Reynaert?
Van Oostrom: Ik was ooit op een congres waar iemand zei dat medelijden geen antropologische constante is. Wij zijn vandaag een stuk weekhartiger dan de middeleeuwers, die meer ervaring hadden met marteling. Wellicht vonden ze dit dus gewoon grappig. Als je je tegenstander beet hebt, ga je tot het uiterste. Het epos werkt op naar een climax, en ik heb het gevoel dat tegen dat we daar zijn het lachen toch wat bitter wordt.
Is er dan een moraal van het verhaal?
Van Oostrom: Voor mij is het toch vooral een verhaal over het individu. Reynaert is zo’n individu, maar dat zijn de anderen ook. Bruun gaat in de fout door zijn koninklijke opdracht te vergeten en voor de honing te gaan die de vos hem voorspiegelt. Met de kater gaat het nadien net zo. Net zoals met Nobel, die zijn persoonlijke winstbejag laat primeren op het recht. Voor mij is de moraal dus dat je zoveel regels en wetten kunt maken als je wilt, uiteindelijk ben je zelf verantwoordelijk voor je daden.
Vindt u het jammer dat we zo weinig over Willem weten?
Van Oostrom: Enerzijds wel, maar wanneer ik naar de hedendaagse verering van de auteur kijk ook weer niet. Al die schrijvers op tv, ik gun het hen, en het is interessant en onderhoudend, maar ze gaan wel heel erg voor hun boek staan. Ik vind het dus mooi dat we hier te maken hebben met een meesterwerk dat gewoon op eigen kracht die status heeft bereikt. Het doet me denken aan de uitspraak van Martinus Nijhoff. Als je een Perzisch tapijtje ziet vliegen, zei hij, dan vraag je je toch ook niet af wie dat geknoopt heeft, dan kijk je gewoon naar het wonder.
Stel dat iemand morgen kan aantonen wie Willem was, of Madoc boven water haalt, dan zou u daar niet gelukkig mee zijn?
Van Oostrom: Als wetenschapper natuurlijk wel. Er is niets wat ik liever zou willen weten over de middeleeuwen. Maar het kan ook zonder. Ik kan veel over de Reynaert vertellen, en dat voegt zeker iets toe, het verdiept het inzicht en de beleving, maar een absoluut noodzakelijke voorwaarde is het niet. Je kunt ook van dit verhaal genieten zonder verdere toelichting, al laat je dan zeker een kans liggen.
Frits van Oostrom, De Reynaert, Leven met een middeleeuws meesterwerk, Prometheus, 592 blz., 35,00 euro.
Frits van Oostrom
1953
geboren in Utrecht
1982
hoogleraar Nederlandse letterkunde tot de romantiek aan Universiteit Leiden, sinds 2002 aan Universiteit Utrecht
Schreef
twee delen in de door de Nederlandse Taalunie gefinancierde Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur
2006
voorzitter van de Nederlandse canoncommissie
Boeken
o.m. Maerlants wereld (1996, AKO Prijs), Nobel Streven, Het onwaarschijnlijke maar waargebeurde verhaal van ridder Jan van Brederode (2018, Libris Geschiedenis Prijs)