Van Buysse tot Brijs
Wo I in de Vlaamse literatuur, vroeger en nu: een groot verschil qua betrokkenheid en dossierkennis.
Nooit tevoren werden er in de Vlaamse letteren zoveel verhalen over de Grote Oorlog verteld als de laatste jaren. Een vergelijking van dit rijkelijk gedocumenteerd en betrokken proza met het beschouwende, vrijblijvende karakter van hun illustere voorgangers bewijst dat de Vlaamse oorlogsroman er eindelijk staat.
Oorlog is de vader van alle verhalen. Van het Gilgamesj-epos, het oudste verhaal op schrift uit het tweede millennium voor Christus, en de homerische literatuur over de val van Troje rond 750 voor Christus tot de filmepossen van vandaag, zoals Saving Private Ryan en Game of Thrones: oorlogsconflicten zijn altijd reeds de stof geweest waaruit beklijvende vertellingen werden gemaakt. In de Vlaamse literatuur is de grote wereldbrand van 1914 sinds Godenslaap (2008), de succesroman van Erwin Mortier over de Eerste Wereldoorlog in en rond Ieper, de laatste jaren een ware goudmijn geworden. Johanna Spaey haalde met De eenzaamheid van het Westen (2010), haar derde roman die speelt tegen de achtergrond van de Grote Oorlog, onlangs nog de longlist van de AKO Literatuurprijs 2011 terwijl Stefan Brijs met Post voor mevrouw Bromley (2011) het allicht nog verder zal schoppen in de appreciatie bij prijzenjury’s én publiek.
Hoe anders was dit vlak na het einde van de oorlog. Filip de Pillecyn die zelf in 1927 met De rit misschien wel de meest sensuele Vlaamse oorlogsnovelle publiceerde, had er toen geen goed oog in: ‘Onze oorlogsliteratuur is slechts een leemte van vijf jaar.’ Helemaal gegrond was dit pessisme echter niet. Ernest Claes vertelt in Namen 1914 hoe hij als 29-jarige vrijwilliger van een contingent ex-universiteitsstudenten verstrikte raakte in de vestingoorlog rond Namen. Hij beschrijft in dit oorlogsdagboek met journalistieke zin voor het sprekende detail hoe hijzelf gekwetst raakte toen hij een Franse gewonde soldaat trachtte te redden.
Zijn literaire collega’s uit die dagen beperkten zich meestal tot summiere impressies, zoals Raymond Brulez die als lesgever Nederlands in Morlanwelz was gestationeerd. Hij reconstrueert in Het pact der triumviren hoe de Duitsers aan de oevers van de Samber te Lobbes hun beschietingen begonnen: ‘Hier is het spektakel maar pover.’ Stijn Streuvels, die drie Duitse officieren in zijn huis te logeren kreeg, hoorde het kanonnengedonder slechts van in de verte en beschouwt het oorlogsgeweld als een soort van dieet: ‘ ’t Leven is door de oorlog gezuiverd en ontdaan van een aantal onnuttige bijkomstigheden; wij zijn verlost van ondergeschikte dingen die een overwegend belang en een valse waarde gekregen hadden in de samenleving – de dingen zijn in hun elementaire verhouding hersteld.’
Cyriel Buysse, getrouwd met een rijke Haagse, was meer in Den Haag dan in Afsnee tijdens de oorlogsjaren. Hij zou later wel Een plasje bloed in het zand, een aandoenlijk kortverhaal, maken waarin hij zijn oorlogsherinneringen recycleerde. In de jaren dertig van vorige eeuw tenslotte waren er mindere goden als Norbert Fonteyne (Kinderjaren) en Franz De Backer (Longinus) die in geromanceerde memoires (Fonteyne) of een novelle (De Backer) hun dubbelzinnige fascinatie voor het oorlogsgeweld ventileerden. Fonteyne die een prille tiener was bij het uitbreken van de oorlog in Oedelem in augustus 1914 heeft het over de eigenaardige kinderlijke uitgelatenheid alsof het kermis was. De Backer geeft toe dat de smaak van gestoofde peren die hij als piot in Hofstade te eten kreeg even vers in zijn geheugen lag dan de beelden van de eerste doden of gekwetsten.
Voor de meeste Vlaamse auteurs, met uitzondering van Claes en De Backer, was de oorlog dus een ver van hun bod show die ze dan ook eerder esthetiserend beschreven. Voor echte pakkende verhalen moest je in het interbellum bij de Franse, Duitse of Engelse schrijvers zijn die meestal ooit zelf aan het front hadden meegevochten en die daarom veel indringender over de gruwel konden vertellen.
De nieuwste lichting Vlaamse auteurs geeft het het oorlogsverhaal internationale dimensies. Spaey, zelf een historica, beet in 2005 de spits af met Dood van een soldaat, een oorlogsthriller die zowel in Nederland als in Vlaanderen hoge ogen gooide. In 2007 focust ze met Vlucht op het reilen en zeilen van twee vluchtende, jonge vrouwen tijdens WO I en in De eenzaamheid van het Westen laat ze een Canadees-Vlaamse schilderes in opdracht van een oudstrijdersorganisatie het desolate front bezoeken na het einde van de vijandelijkheden. Spaey baseerde zich voor haar jongste roman op het waar gebeurde verhaal van Mary Riter Hamilton, een Canadese kunstenares, die na de Eerste Wereldoorlog de slagvelden in Vlaanderen en Frankrijk heeft geschilderd. Ook Annelies Beck, die debuteerde met Over het kanaal (2011), documenteerde zich uitvoerig over het Glasgow van tijdens de oorlog waar haar overgrootvader destijds naartoe was gevlucht.
Mortier verdiepte zich in de getuigenissen van hospitaalverpleegsters als Ellen LaMotte en Mary Borden vooraleer zelf Godenslaap te schrijven. Mortier geraakte zelfs zo geïntrigeerd door hun zinnelijke vertelstijl dat hij ze in Nederlandse vertaling bracht. Na LaMottes In het kielzog van de oorlog (2010) verscheen nu Bordens Verboden gebied. In vignettes legt zij met woorden de vinger op de wonde. Wie van Mortiers magistrale taalepos houdt, begrijpt waar hij de mosterd vandaan haalde: ‘Het is stil hier. De regen en de modder dempen de stem van de oorlog die achter de horizon gromt. Maar als je luistert kun je stroomversnellingen van ijzer zich door kanalen in het verzopen land horen storten, en je voelt de aarde trillen.’ Hoeft het gezegd dat dit eerste fragment ‘België’ heet?
Stefan Brijs haalde met zijn nieuwste roman het verst uit. De helft van zijn meeslepend epos speelt zich in het Londen van 1914 en 1915 af. Brijs wou het verhaal van de Britse deserteurs brengen maar ook datgene van de gewone Britse soldaat die er het beste van probeert te maken. Jaren lang heeft Brijs zich gedocumenteerd over de Britse kant van het oorlogsverhaal voor hij zijn filmische versie neerpende. Wat de Vlaamse schrijvers vlak na de oorlog meestal te weinig hadden – persoonlijke betrokkenheid bij de oorlogscatastrofe – tracht deze generatie te compenseren door hun grote dossierkennis. Zaak is het natuurlijk om die materiaalrijkdom in soepel proza te vertalen en daar durft het wel eens fout te lopen. Mortier en Brijs zijn de enigen die daar wonderwel in slagen en romans maakten van internationale allure.
Frank Hellemans
Neutraal Nederland
Marente de Moor won de AKO Literatuurprijs 2011 met een roman die eveneens rond WO I scharniert.
Waar de Nederlandse oorlogsroman traditioneel gedomineerd wordt door WO II (Harry Mulisch, Willem Frederik Hermans) zet Marente de Moor op haar eentje het neutrale Nederland uit WO I op de kaart. De maagd van Nederland heet de tweede roman van Marente de Moor, dochter van Margriet de Moor en zelf bekend om haar historische romans. De Moor junior laat haar 18-jarig vrouwelijk hoofdpersonage in 1936 terecht komen in de aristocratische wereld van schermers en Burschenschaften in Aken. Haar conservatieve mentor is een huzaar uit WO I die destijds door haar vader tegen de neutrale Nederlandse voorschriften in van het front werd ontzet . Zelf ziet ze tegen de achtergrond van de Olympische spelen in Berlijn het nazisme oprukken. Blijft ze neutraal en maagd in deze constellatie? Of steekt ze de handen uit de mouwen, zoals haar vader destijds? De Moor schreef een bijzondere allegorische roman waarin het neutrale Nederland aan zichzelf twijfelt. (FH)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier