Tommy Wieringa, schrijver en luxemigrant: ‘Migratie is een duivels probleem’
In Dit is mijn moeder tekent Tommy Wieringa een even liefdevol als genadeloos portret van zijn overleden moeder. Gesprek over de deugd van zelfbeheersing, de ‘geparfumeerde bedrieger’ Thierry Baudet en literaire voodoo.
Tommy Wieringa publiceert dezer dagen twee boeken tegelijk: Dit is mijn moeder, dat in eigen beheer uitkomt, en Dagboek van een jaar. Dat laatste boekje verschijnt als relatiegeschenk van uitgeverij De Bezige Bij ter gelegenheid van haar 75e verjaardag en brengt het relaas van het veelbewogen jaar waarin Wieringa’s laatste boek De heilige Rita een nieuwe triomf werd. Maar ook het jaar waarin hij lijkredes moest uitspreken voor dierbare vrienden als dichter Menno Wigman en waarin hij Bas Heijne opvolgde als columnist bij NRC Handelsblad.
Mijn moeder gaf mij er na de paardrijles op mijn blote reet van langs met de zweep. Het fysieke geweld stopte toen ik op mijn veertiende terugsloeg.
Tijdens het gesprek zal Wieringa boeken aanslepen en erin beginnen te bladeren. Soms zelfs eruit voorlezen. Op de stapel: de goudomrande, pas vertaalde correspondentie tussen Stefan Zweig en de door Wieringa zo geliefde Joseph Roth, de Parijse dagboeken van Ernst Jünger, een vuistdikke Ian Kershaw en het destijds, in 1967, baanbrekende De SS’ers van Armando en Hans Sleutelaar. Lectuur die grondstof moet leveren voor Wieringa’s nieuwe roman. Maar daarvoor zijn we niet bijeen in zijn dijkwoning in Broek-in-Waterland, waar nog de slingers en de ballonnen hangen van zijn dochters verjaardagspartijtje. Of we ook een stuk appeltaart believen of toch liever cake? Er is nog volop. Vanaf het dressoir kijkt Wieringa’s moeder, gevat in een fotolijstje en nog in de fleur van haar leven, waakzaam toe of hij wel de juiste dingen zegt. Want het gesprek zou dus ook over háár gaan, was de afspraak.
Tommy Wieringa: ‘Mijn moeder stierf in 2015, onsmakelijk vroeg – ze had er evengoed nog kunnen zijn als ze de kanker waaraan ze uiteindelijk bezweek tijdig had laten behandelen. Een kleine incisie, tumor weghalen en klaar. Maar ze negeerde de reguliere geneeskunst en liet zich liever bedwelmen door handelaren in hoop, zelfverklaarde wonderdoeners die haar alles ventten wat ze maar in de aanbieding hadden: bachbloesemtherapie, hyperthermie, reiki, ozontherapie. Ze trok zelfs naar de fopkliniek in Keulen van zo’n gesoigneerde antroposoof met een vlinderdas. Al zijn patiënten gaan dood omdat je namelijk niet geneest van zijn peperdure dendritische celtherapie. Maar mijn moeder heeft wel de volledige consequentie van die keuze aanvaard. Zoals ik schrijf: je krijgt eerder Attila de Hun van zijn paard dan mijn moeder van haar geloof. Het was sterk spul hoor.’
Toch kreeg u haar uiteindelijk zover dat ze zich liet behandelen.
Tommy Wieringa: Ik heb haar een literair ultimatum gesteld, om precies te zijn. In mijn roman Caesarion laat ik een vrouw aan haar einde komen op ongeveer dezelfde manier die mijn moeder gekozen had. Ik heb erg nauwkeurig beschreven hoe je doodgaat als je je kanker negeert. In de vreselijkste pijnen die er zijn. Dat boek was een pressiemiddel: kijk, dít gaat er met je gebeuren. Die literaire voodoo werkte, net omdat ze zo gevoelig was voor het ongerijmde. Ze stemde in met een oncologische behandeling, maar wel op één voorwaarde: dat er een kleinkind kwam. Ze bleef tot het eind een keiharde handelsvrouw. (lacht) En toen deed zich de bijzondere coïncidentie voor dat op de dag dat er voor het eerst zo’n stippellijn op haar borst werd gezet, ik haar een echo kon overhandigen waarop het meisje stond dat net negen is geworden. Een fabuleus moment, ja. Maar veel te laat. De uitzaaiing is haar fataal geworden.
Eenmaal mensen hier zijn, dacht ik, willen ze vanzelf onderdeel zijn van wat dan onze waardengemeenschap heet. Dat is niet waar.
Kon dit boek pas geschreven worden na haar dood?
Wieringa: In déze vorm wel. Maar ze was altijd al een van mijn meest favoriete romanpersonages. In Joe Speedboot komt ze al langs met Papa Afrika, haar derde man. In Caesarion zit ze als voodoopopje en in De heilige Rita is ze in feite een afwezigheid, maar daarin ook weer reusachtig. Want zelfs als ze er níét was, manifesteerde mijn moeder zich bijzonder dwingend. Bijvoorbeeld met gruwelijke assepoesterlijstjes: maak de ramen schoon, veeg de vloer… En als ze er wél was… (staat op, loopt naar het raam en geeft er met zijn ring een paar harde tikken op)… daar kromp je van in elkaar. Ik zou willen dat ik op Tom Lanoye-achtige wijze over haar kon spreken. Iets ondubbelzinniger liefhebbend.
Uit dit boek spreekt toch ook liefde?
Wieringa: Ik mag het hopen. Maar die liefde was geperverteerd, uitte zich als strijd en conflict. Met vroeger ook de aanwezigheid van geweld. Ze sloeg, gaf mij er na de paardrijles op mijn blote reet van langs met de zweep. Haar zelfbeheersing faalde nogal eens.
Bent u daarom niet bij haar gaan wonen toen ze uw vader verliet?
Wieringa: Dat was mijn kans om me aan dat juk te ontworstelen, ja. Als klein kind had ik haar blind geadoreerd, we hadden een volstrekt symbiotische verhouding. Maar zodra ik niet meer akkoord ging met de excessieve voorwaarden die zij stelde, viel ik uit de liefde en werd onze relatie conflictueus. Het fysieke geweld stopte toen ik op mijn veertiende terugsloeg. Een mooi, natuurlijk einde. Daarna hebben we, zoals Emil Cioran dat zo ooit formuleerde, de gewelddaad overgeheveld naar ons brein. We ruzieden permanent, als kat en hond, tot op haar sterfbed.
School daar ook een generatieconflict in? U voert uw moeder op als het archetype van de mei ’68-generatie.
Wieringa: Wat Michel Houellebecq over zijn moeder schrijft – zijn maatschappijkritiek is eigenlijk ook een hekel aan zijn moeder – herken ik maar al te zeer. Mijn moeder was een volmaakt kind van die generatie. Ze eiste haar vrijheid op ten koste van die van een ander, was veeleisend en egocentrisch. Die generatie heeft veel laten verdwijnen, zoals traditie en gevoel voor verhoudingen. Mijn ouders deden niet aan beleefdheden. Sterft gij oude vormen en gedachten! Weg ermee! Zelf zal ik mensen die ik voor het eerst ontmoet altijd met u aanspreken. Ik kan me flink ergeren als ik weer eens een mail krijg met ‘Beste meneer Wieringa; wil je op ons festival optreden. Groetjes!’
xxx-jes!
Wieringa: Precies. Ik vond het zo goed dat de Franse president Emmanuel Macron een tiener die hem ‘Manu’ had genoemd op zijn nummer zette. Dat was een schitterende, schaamteloze oproep tot respect voor traditionele waarden.
Beschouwt u zichzelf als conservatief?
Wieringa: Iedereen die tegenwoordig nog een roman schrijft is, denk ik, een conservatief. Of toch een vertegenwoordiger van een dovend cultuurgoed. Er ís te veel goeds verdwenen, te veel elementaire vorm verloren gegaan die het makkelijker maakt om samen te leven. Je ziet ook dat een deugd als zelfbeheersing verdwijnt. Zoiets breng je ook moeilijker aan in tijden van overvloed, want dan denkt iedereen dat het leven hem alles verplicht is. Er is een telecomaanbieder die adverteert met de slogan: ‘Ik wil alles. Omdat het kán.’ Dat is toch om van te krimpen? De 68’ers vonden dat er een machtsbolwerk gebroken moest worden. Was ik er in die tijd bij geweest, dan had ik daar vermoedelijk enthousiast aan meegedaan. Maar voor de levensstijl van weleer is ontremd materialisme en ook ontremd gedrag in de plaats gekomen. Ik weet niet of we daar voordelen in kunnen zien. (lacht) Enfin, laat ik nu maar niet verder het katholieke pad opgaan. Maar dit valt toch wel te noteren, lijkt me.
U doet intensief aan meditatie. Is dat toch niet de erfenis van uw hippiemoeder?
Wieringa: In een aantal opzichten lijk ik zonder twijfel op haar. Voor dat mediteren schaam ik me soms een beetje, want het is natuurlijk een geïmporteerd cultuurgoed waar we de hele context niet goed van begrijpen. Maar de lectuur van Yuval Noah Hariri over het syncretisme als wereldreligie heeft me gerustgesteld. Ik ben met mediteren begonnen toen ik last kreeg van de kwalen van de middelbare leeftijd.
Zoals?
Wieringa: De begeerte om eeuwig te leven. De idee dat het leven je iets verplicht is. Terwijl je natuurlijk helemaal nergens recht op hebt.
Zijn dat niet eerder de kwalen van een bestsellerauteur die rijk en beroemd is?
Wieringa: Er gebeuren inderdaad een heleboel rare dingen wanneer je succes krijgt. Altijd een tafeltje krijgen in een restaurant, bijvoorbeeld, of een kledingontwerper die je gratis pakken aanbiedt. Daar word je raar van, het misvormt je ziel. Schrijver Arjan Witte zei het ooit fantastisch: ‘Gratis maakt je een dief.’ Om dat te disciplineren heb je een heel straf regime van meditatie nodig. Al blijft het schrijven zelf het beste middel. Niets maakt zo nederig als de confrontatie met de slechte schrijver die je eigenlijk bent. In iedere schrijver schuilt een slechte schrijver – het komt erop aan die eronder te houden.
Toen ik bij mijn pleegmoeder kwam wonen, was ik een half getemd dier. Zij leerde me goede manieren en de literatuur kennen.
Beschaving is de onderdrukking van begeerte, schrijft u. Verraadt dat een pessimistische kijk op de mens?
Wieringa: Waarom zou dat? Ik vind dat juist een hele vriendelijke opvatting. Het gaat ervan uit dat je wel degelijk iets aan jezelf kunt doen. Dat heb ik geleerd van mijn pleegmoeder. Toen ik op mijn zestiende bij haar in huis kwam wonen, was ik een half getemd dier. Zij leerde me goede manieren en de literatuur kennen. (draait zich om naar een kolossaal metalen boekenrek) Veel boeken komen uit haar nalatenschap. Van Rudy Kousbroek tot Gerrit Komrij – Komrij verslónden we – en de hele Russische bibliotheek van Van Oorschot.
Uw pleegmoeder was in alles het tegendeel van uw biologische moeder.
Wieringa: Hun weinige conversaties klonken als het mauwen van katten in het donker. Mijn pleegmoeder kwam uit een hard, calvinistisch milieu. Ze heeft haar Bijbels geloof en de methodes die haar ouders erin hadden geramd om haar naar de kerk te bewegen meedogenloos getransformeerd om ons tot de literatuur te brengen. Toen ze stierf, heb ik bij de lijkbaar gememoreerd hoe zij van ruw materiaal betere mensen maakte. Mensen deugen niet, maar tegelijk blijken ze zelfs onder de meest gore omstandigheden tot de meest mooie dingen in staat. Ik ben me voor mijn nieuwe boek aan het inlezen over soldaten aan het oostfront in de Tweede Wereldoorlog. Daar zaten hele burgerlijke jongens bij, goed opgevoed met Duitse poëzie, die Hölderlin konden citeren maar die uiteindelijk… (bladert in een notitieboekje) In het NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie) heb ik iets heel moois overgeschreven uit het oorlogsdagboek van een jongen, een bankbediende die in 1943 of 1944 is gesneuveld. (leest voor) ‘De oorlog leidde ons naar een droomachtig rijk en sommigen die van nature vredelievend waren, voelden een geheim verlangen om te lijden en verschrikkelijke dingen te doen. Het primitieve in ons ontwaakte, instinct verving de geest en het gevoel, en we werden gedragen door een transcendentale levenskracht…’ Deze jongen beschrijft ook dat ze geen gevangenen meer namen. Partizaan of Jood, alles werd doodgemaakt. Dat diepe verlangen naar geweld, maar wel nog dit schrijven!
De bereidheid tot geweld is nog steeds niet heel moeilijk te activeren. Toen alleen al aangekondigd werd dat er asielzoekers naar Nederland zouden komen, vervielen mensen onmiddellijk tot het allerlaagste. Je zag bij protesten spandoeken met ‘Daar moet een piemel in’. Die geweldzucht is ook het politieke kapitaal van veel van onze volksvertegenwoordigers. Net als Donald Trump heeft Geert Wilders die voortdurende dreiging van geweld in zijn arsenaal. ‘Als dit gaat gebeuren, dán zullen…’
Gaan andere politici daar onvoldoende tegenin?
Wieringa: De politiek port de volkswoede op in plaats van ze te temperen. Ik heb weleens gedacht dat het democratische project ook een soort verveling oplevert. Dat na 75 jaar slaapverwekkende vrede er nu behoefte is aan een verzetje. Het is natuurlijk verschrikkelijk om in een saaie tijd te leven, terwijl die bloeddorst die in ons huist naar buiten wil. Ondraaglijk lijden door verveling! En ondertussen is de dreiging van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust, dat afschuwelijke contrapunt, helemaal weg. Zeker voor de generatie kiezers die nu voor het eerst gaat stemmen is dat geen ijkpunt meer. We moeten op zoek naar een nieuw referentiepunt om een moraliteit op te baseren. Ik zie dat angstig tegemoet, moet ik zeggen.
U toont zich zeer somber over Nederland: ‘Voor een romanschrijver is het een vloek om er geboren te worden.’
Wieringa: Je hebt mensen die schrikken als ze in het buitenland komen, ik krijg altijd een omgekeerde cultuurshock als ik terugkom in Nederland. Hoe onze volksvertegenwoordigers zich uitlaten over cultuur! Onze minister Eric Wiebes (VVD) van Economische Zaken bijvoorbeeld zei over het concertgebouw in Amsterdam, waar hij voor het eerst was geweest bij de uitvaart van burgemeester Eberhardt van der Laan (PvdA): ‘Het is natuurlijk een prachtig gebouw, schitterende akoestiek en zo, maar het is de loodgieter gegeven om zijn hobby net zo gewaardeerd te zien als die van iemand anders.’ En zo! Dat soort kolder! Nu zie je dat zelfs klimaat een identiteitspolitiek vraagstuk wordt. Vorige week stond in De Telegraaf: ‘Klimaatakkoord komt aan Hollandse eetgewoonten’. Minder ballen gehakt eten, zelfs dat wordt identiteitspolitiek.
Is de HEMA-rookworst in gevaar, meneer Wieringa?
Wieringa: Absoluut ja. Een bedreigd cultuurgoed! (lacht) Er is alle reden om pessimistisch te zijn over Nederland. Niet zozeer economisch, maar cultureel en maatschappelijk. Op dat vlak is het hier tamelijk armoedig.
‘Eén vluchteling is onze broeder, maar duizend een plaag’, schrijft u. Wilders zou dat niet tegenspreken.
Wieringa: Dat is niet mijn politieke overtuiging, maar wel een kille vaststelling van wat ik om mij heen zie, van de menselijke conditie. Hoezeer ik het ook betreur: Angela Merkels ‘ Wir schaffen das‘ is onwerkbaar gebleken en algemeen opgevat als een plaag.
Het cordon sanitaire mag geen mondprop worden. Wie zegt dat je populisten geen podium mag geven, verkoopt onzin.
Een derde van de ‘Wir schaffen das’-vluchtelingen is in Duitsland nochtans al aan het werk. Dan valt het toch wel mee met die aantallen waarover zo veel gepanikeerd wordt?
Wieringa: Néé, het valt niet mee. Want de meeste van deze mensen komen niet terecht in buurten waar wij ermee om te gaan hebben. Wel in volksbuurten waar hun aanwezigheid als directe bedreiging wordt aangevoeld. Ook als je alleen maar arbeidsmigranten zou halen – de droom van velen – kost het je decennia van zorg om mensen onderdeel te laten zijn van een land. Nee, migratie is een duivels probleem. En dan vooral omdat het politieke extremisme er zo wel bij vaart. Het is het politieke kapitaal van wat Peter Sloterdijk de woedebankiers noemt.
Het is ook een van de hoofdthema’s in uw werk.
Wieringa: Ik ben natuurlijk een luxemigrant, maar ik kan me maar al te goed voorstellen wat migreren betekent. Toen ik als kind met mijn ouders op Aruba woonde en daar een dubbele heupbreuk had opgelopen, die daar niet kon worden hersteld, moest ik met spoed worden gerepatrieerd en heb ik een onvrijwillig transport beleefd naar een land dat ik heel lang als vijandig en ongastvrij heb ervaren. Wat heeft het een tijd gekost om Nederland een beetje te waarderen!
Waaraan lag dat?
Wieringa: Zo’n hoge portiekwoning in een smal straatje, waaruit je kijkt naar de lucht die boven je in rechthoekige stroken is uitgeknipt, dat was voor mij zo’n beetje de afbeelding van de hel. De ravijnen van de straat, dat nat glimmende asfalt, die van vocht doortrokken baksteen – Gerard Reve was nog niet dood en het was nog niet zo heel lang na De avonden dat ik hier in dit land kwam! Afschuwelijk. Er was echt een wilsdaad voor nodig om hier thuis te leren zijn. Sinds mijn kinderen hier zijn geboren kan ik het me niet meer anders indenken, maar in die levensperiode waarin je je nog andere levens kunt indenken en ook gewelddadig kunt toe-eigenen, hoorde een Nederlands leven er niet bij, hoor.
Tommy Wieringa
– 20 mei 1967 geboren in Goor, woont tot zijn negende op Aruba ?
– studeert geschiedenis in Groningen en journalistiek in Utrecht – 1995 debuteert met roman Dormantique’s manco ?
– 2005 breekt door met de bestseller Joe Speedboot, zijn vierde roman, waarvoor hij de F. Bordewijk-prijs krijgt en waarvan meer dan vierhonderdduizend exemplaren zijn verkocht. ?
– 2009 publiceert Caesarion
– 2013 krijgt de Libris Literatuur Prijs en de Prijs van de lezersjury van de Gouden Uil voor Dit zijn de namen, in 2014 ook de Inktaap
– Gebundelde reisverhalen Ik was nooit in Isfahaan (2006) en Honorair Kozak (2015)
– 2018 nieuwe bestseller met De heilige Rita, waarvoor hij de BookSpot Literatuurprijs krijgt en wordt columnist bij NRC Handelsblad
U had een personage in een van uw eigen romans kunnen zijn: een ongelukkige migrant.
Wieringa: Ik pluk gretig uit mijn omgeving, ja. Zo is bijvoorbeeld Marinus, een fantastische automonteur die eind jaren 1970 bij ons in Twente op het erf in een bouwkeet is komen wonen, een personage geworden in De heilige Rita. Marinus had mensen uit de hele wereld in dienst, zoals een Irakees. Hoe die man heette, wist Marinus niet. ‘Maar naar Sjakie uit Iraki luistert-ie prima.’ Ik heb deernis met zulke mensen – denk ook aan die Chinese restauranthouders in De heilige Rita – omdat het moeilijk voorstelbaar is dat ze levensgeluk vinden in een omgeving waar mensen op zijn best onverschillig staan tegenover hun aanwezigheid.
Keek u vroeger positiever naar migratie?
Wieringa: Lichtvaardiger. Eenmaal mensen hier zijn, dacht ik, willen ze vanzelf onderdeel zijn van wat dan onze waardengemeenschap heet. Dat is niet waar. Twee dingen hebben me onprettig verrast: hoe lang het duurt voordat migranten zich thuis voelen en de subtiele en minder subtiele uitsluitingsmechanismen. Die twee werken op elkaar in en maken van migratie een tragisch langdurig proces. Om te slagen, is langdurige en innige ontferming nodig. Maar wij hebben onze hele eerste generatie migranten de moord laten stikken toen het werk eenmaal ophield. We hebben ze gedumpt in bijstandsuitkeringen en nagelaten ze allerlei burgerschapsvaardigheden aan te bieden of op te dringen.
U volgde in september vorig jaar Bas Heijne op als columnist van NRC Handelsblad. Daar ging flink wat twijfel aan vooraf. Waarom?
Wieringa: Het heeft moeite gekost om me te overtuigen. Die plek op pagina twee van de zaterdagkrant is voor columnisten toch zo’n beetje de top van de apenrots. Iedereen die ik erover sprak, begon altijd over de moeilijkheid om ‘de schoenen van Bas Heijne’ te vullen. Nou, die schoenen van Bas waren op een gegeven moment maat 60, hij kreeg per respondent grotere voeten. Dat vond ik best intimiderend: uiteindelijk wil je als schrijver toch het liefst zichtbaar onzichtbaar zijn. En ik was natuurlijk beducht dat die columns het echte werk zouden overwoekeren. Als het erop aankomt, blijven opinies bijzaak. En in een krant als NRC bereik je natuurlijk voornamelijk gelijkgestemden. Je blijft in je eigen filterbubbel.
U kreeg in 2017 van progressieve medestanders de wind van voren toen u voor Vrij Nederland in gesprek ging met Thierry Baudet. Heeft dat gesprek zin gehad?
Wieringa: Welnee. Baudet is gewoon een geparfumeerde bedrieger. Er klopt niets van wat hij zegt. Al zijn verbale excessen – ‘de homeopathische verdunning van het Nederlandse volk’ – verdonkeremaant hij altijd door ze toe te schrijven aan vermoeidheid of een wijntje te veel. Hij zet zich af tegen de elite, maar wil er tegelijkertijd zo graag deel van uitmaken.
Baudet is gewoon een geparfumeerde bedrieger. Er klopt niets van wat hij zegt.
Vindt u hem een gevaar voor de democratie?
Wieringa: Gevaar? Dat is een veel te groot woord. Laten we zeggen: een test. Tot nu toe bedient hij zich van democratische methoden, zij het met taal of middelen die me niet bevallen. Fascistoïde vind ik hem wel. Wat hij zegt of schrijft over boreaal Europa is een dogwhistle van formaat, je wéét welke honden daarop aanslaan. Zijn hele taalgebruik is ervan doorspekt, maar in het volle licht van de inspectie krimpt hij en deinst hij terug. Daarom denk ik dat het nuttig is om met hem in gesprek te blijven.
Zou u dat ook doen met Geert Wilders, in uw ogen ‘een ‘ordinaire racist’?
Wieringa: Natuurlijk. Het cordon sanitaire mag geen mondprop worden. Wie zegt dat je populisten geen podium mag geven, verkoopt onzin. Ze hébben al een podium! Bovendien: de klachten waarop ze parasiteren zijn wezenlijk en bestaand. Alleen de antwoorden die ze erop formuleren zijn kwalijk en – om het maar eens plechtig te zeggen – ernstig disruptief voor het democratisch bestel. (veert op) Het woord disruptie, daar kun je ook weleens genoeg van krijgen. Dat werd ons gepresenteerd als iets waar de wereld het voortaan moest van hebben. Mijn god, zeg. Die disruptieve jongens uit Silicon Valley hebben ons leven verwoest. Hele samenlevingen staan elkaar naar het leven door al die disruptie.
Qua disruptie: waarom heeft Nederland geen gele hesjes?
Wieringa: Zou het kunnen dat het in Nederland al bij al toch niet zo slecht gaat? De ongelijkheid hier is altijd nog een stuk minder manifest dan in de Franse banlieues. Men is in Nederland niet zozeer boos over onrecht, het is meer een soort permanent chagrijn over de dingen, ondanks het hoge welvaartsniveau. ‘Straten waar het ego ego kraait’, dichtte Menno Wigman. De Nederlander ontsteekt pas in woede als je aan Zwarte Piet of aan de gehaktbal komt. En het grootste probleem is nog dat hij zijn chronisch pesthumeur aanziet voor een idee.
Lees hier een voorpublicatie via Knack.be/wieringa
Tommy Wieringa is een van de blikvangers op de Saint-Amour tournee van 8 tot 16 februari in acht Vlaamse theaters. Info: www.begeerte.be
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier