Thomas Bernhard – Mijn prijzen
In negen verhalen maakt Thomas Bernhard brandhout van literaire jury’s, prijsuitdelers, schrijvers en… zichzelf.
Thomas Bernhard
Heerlen 1931 – Gmünden 1989.
Auteur van talrijke romans en toneelstukken waarin de schrijver mens en natuur op de korrel neemt. Hij had een onmogelijke relatie met Oostenrijk, waar hij leefde en werkte. In zijn testament verbood hij de opvoering van zijn stukken in Oostenrijk tot 50 jaar na zijn dood.
Mijn prijzen is een postuum werk. Het bestaat uit teksten uit de jaren tachtig die door de auteur zelf zijn geselecteerd.
Toen de politicus Walter Scheel in 1979 als erelid in de Academie voor Taal en Literatuur (Darmstadt) werd opgenomen, zegde Bernhard zijn lidmaatschap op. Sindsdien aanvaardde hij geen literaire prijzen meer.
Van collega-schrijvers moest hij niets hebben: ‘Het gezwets van schrijvers in de hotelhallen van Klein-Duitsland is wel het weerzinwekkendste wat we ons kunnen voorstellen.’
Thomas Bernhard – Mijn prijzen
Vertaald door Gerrit Bussink
Uitgeverij: Atlas, Amsterdam/Antwerpen
Aantal pagina’s: 142
ISBN: 978-90-450-1509-5
De Franse schrijver Jules Renard noteerde eens in zijn dagboek dat hij nooit het geluk had gehad een trein te missen die verongelukte. Die zin kwam bij me op toen ik bij Gerrit Bussink las dat de Oostenrijkse schrijver Thomas Bernhard alleen maar aanknopingspunten zoekt om iets te kunnen beweren.
Bussink, die de vertaler van Bernhards postuum verschenen boek Mijn prijzen is, raakt in zijn nawoord de essentie van elk schrijverschap: in de literatuur wordt de werkelijkheid ondergeschikt gemaakt aan de verbeelding, en dus ook aan de pointe. Voor Bernhard geldt dat nog méér dan voor andere schrijvers.
Mijn prijzen bestaat uit negen verhalen waarin Bernhard vertelt in welke omstandigheden hem allerlei Duitse en Oostenrijkse literaire prijzen werden toegekend.
In ‘De Grillparzer-prijs’ beschrijft Bernhard hoe hij even voor de uitreiking van die literaire onderscheiding nog snel een nieuw pak gaat kopen. De plechtigheid zelf kent een hilarisch verloop omdat de gelauwerde, die door geen enkele ‘persoonlijkheid’ werd opgewacht, midden in de zaal tussen het gewone volk is gaan zitten.
Achteraf brengt de bekroonde zijn nieuwe kostuum terug naar de kledingzaak omdat hij vindt dat hij het een maatje te klein heeft gekocht, en mediteert subtiel: ‘Wie het pak koopt dat ik net heb teruggegeven, weet niet dat het samen met mij al de uitreiking van de Grillparzer-prijs van de Academie van Wetenschappen in Wenen heeft bijgewoond.’
In deze verhalen ontstaat de humor uit het conflict tussen de plechtige sfeer die bij zo’n prijsuitreiking hoort en het potsierlijke gedrag van prijsuitdelers en literairejuryleden. Aan die ontluistering werkt de laureaat bewust en geestdriftig mee. De ene keer valt de prijsuitreikende minister tijdens de ceremonie in slaap, de andere keer looft de minister de laureaat voor een roman die hij nooit geschreven heeft.
Als Thomas Bernhard bij nog een andere gelegenheid samen met de dichteres Elisabeth Borchers wordt geëerd, horen de prijswinnaars de spreker zeggen dat de eregelden aan mevrouw Bernhard en de heer Borchers worden toegekend. Bernhard: ‘Ik merkte dat mijn buurvrouw in elkaar kromp. Ze schrok zich dood. Ik kneep in haar hand en zei dat ze alleen maar aan de cheque moest denken.’
Want hoe weerzinwekkend de omstandigheden ook zijn, Bernhard, die beweert dat hij walgt van zichzelf (‘nu hoor jij ook bij het tuig dat je altijd razend heeft gemaakt’) slaat nooit een geldprijs af.
En Bernhard geeft zijn geldzucht een schijn van legitimatie als hij oppert dat hij de aalmoes van het Verbond van Ondernemers zelfs zonder protest op straat aangenomen zou hebben van de eerste de beste die het hem aangeboden zou hebben: ‘Geen mens verwijt een bedelaar op straat dat hij geld accepteert van mensen zonder te vragen hoe ze aan het geld komen dat ze hem geven.’
Mijn prijzen is een grandioos boek. Thomas Bernhard, van wie de Duitse criticus Marcel Reich-Ranicki treffend beweerde dat hij de uitvinder van de komische klaagzang is, bewijst dat de werkelijkheid interessanter wordt naarmate je ze ontidealiseert , op voorwaarde dat die onttovering virtuoos gebeurt. Je wordt weerbaarder van dit soort proza, omdat in Bernhards borende zinnen meer deernis en troost zit dan in de meest zalvende preek.
In de zomer van 1967 ligt de schrijver drie maanden in een Weense longkliniek, op sterven na dood. Hij speelt er de hele tijd blackjack met de voormalige politieagent Immervoll. Bernhard: ‘Hij won en ik verloor, tot hij stierf en ik niet.’
Maar ook buiten in de natuur is het geen idylle. De zieke Bernhard ziet vanuit zijn kamer hoe duizenden Russische kraaien de hemel verduisteren en met hun gekrijs de oren van de patiënten kapotmaken. Zijn menselijke misantropie verovert vervolgens de hele wereld met een onverteerbaar beeld: ‘Ik zie de eekhoorntjes de honderden weggegooide en volgespuugde papieren zakdoekjes van de longpatiënten oppikken en er als gekken mee de bomen in rennen.’
Piet de Moor
Romans
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier