Schrijver Ilja Leonard Pfeijffer: ‘Ik lijd aan een zeer bizarre vorm van nostalgie’
Ilja Leonard Pfeijffer neemt in zijn nieuwe roman Grand Hotel Europa de maat van het oude continent. ‘Het is een openluchtmuseum geworden, een recreatiegebied voor productieve landen.’
‘Elke keer als ik Venetië bezoek bedenk ik dat ik hier nu toch maar eens een tijdje moet komen wonen. Twee dagen later wil ik hier zo snel mogelijk weg, terug naar Genua.’ Ilja Leonard Pfeijffer en ik staan op het San Marcoplein en kijken naar de meute toeristen. Onwillekeurig moet ik aan de iconische foto van Claudia Manzo denken, die begin november nog in Knack stond. Twee Aziatische vrouwen staan tot aan hun liezen in het Venetiaanse water terwijl ze krampachtig proberen om hun oranje winkeltassen van Louis Vuitton droog te houden. De foto van de overstromingen in Venetië – op een bepaald moment stond 70 procent van de stad blank, met waterhoogtes tot anderhalve meter – ging viraal en illustreerde de tweespalt tussen het neoliberalisme en het ecologische gedachtegoed: de wereld verzuipt, maar zolang de mens kan shoppen maalt hij daar niet om.
Al dat verleden in Europa staat onze toekomst letterlijk in de weg. Je kunt amper nog een gebouw platgooien zonder erfgoedregels te schenden.
Ondertussen is het water grotendeels weggetrokken. In het midden van het plein staat het nog enkelhoog en daar maken een paar toeristen dankbaar gebruik van: rubberlaarzen aan, selfie maken, Instagram openklikken.
‘Ramptoerisme: het is een nieuwe, verziekte vorm van onze reisgekte’, gromt Pfeijffer. ‘Zoals Londenaars vroeger een penny betaalden om zich aan de krankzinnigen in de kerkers te vergapen, zo trekken wij tegenwoordig met tourbussen de sloppenwijken in. Of we doen wat vrijwilligerswerk in Afrikaanse weeshuizen. Scoort altijd goed op Instagram, zo’n koddig zwart kind op je blanke schouders. En je wast er meteen je ecologische voetafdruk mee schoon. Kan je zonder schuldgevoel van je safari genieten.’ De schrijver wijst de befaamde cafés op het San Marcoplein aan. Café Florian, waar Johann Wolfgang von Goethe en Marcel Proust te gast waren en waar je nu 15 euro voor een espresso betaalt. Of Harry’s Bar, waar Truman Capote en Ernest Hemingway grote sier maakten. ‘Ook zij waren in hun tijd toeristen, en door hun geschriften lokken ze nieuwe toeristen aan, als een soort kwadratuur, een perpetuum mobile van toerisme.’
In de schaduw van de campanile, de bijna honderd meter hoge klokkentoren, haalt Pfeijffer een verhaal boven over de Italiaanse futuristen, de intellectuele kunststroming die ijverde voor een radicale breuk met het verleden. ‘Op een zondagochtend in 1910 strooiden de volgelingen van de schrijver Filippo Marinetti duizenden pamfletten uit over de hoofden van de kerkgangers. Daarin protesteerden ze tegen het “passéistische” Venetië. Ze riepen op om alle kanalen dicht te betonneren en de toeristen te verjagen, zodat de stad kon herrijzen als een moderne industriële bakermat.’ Het mocht niet baten.
Het is een vreemde gewaarwording: ook al bezoek je het San Marco Plein voor de eerste keer, je hebt het gevoel dat je het herkent. Uit boeken, films en tegenwoordig zelfs uit games. Assassin’s Creed, het videospel waarin je de rol van een middeleeuwse sluipmoordenaar op je neemt, heeft onder meer Venetië als decor, en ergens mis je de bewegingsvrijheid van je avatar. Hij kan vrijelijk over de daken klimmen, en wordt in de gaanderijen nooit gehinderd door een stoet Japanners die achter een vlaggetje aan loopt.
Het is een vast thema in het oeuvre van Pfeijffer geworden: onze verwrongen verhouding met de werkelijkheid. Al sinds zijn meesterproef Het ware leven, een roman (2006) onderzoekt hij het speelveld tussen virtueel en echt, tussen internet en buitenlucht. De bekroonde roman La Superba (2013) belichtte ernstige maatschappelijke thema’s zoals de vluchtelingencrisis en de ontregelende impact van sociale media op ons zelfbeeld. Dat laatste werkte hij apart uit in de liefdesroman Peachez (2017).
Pfeijffer bundelt al die thema’s in zijn nieuwe, kolossale roman Grand Hotel Europa. Daarin neemt een schrijver die verdacht veel op Ilja Leonard Pfeijffer lijkt zijn intrek in een vervallen Venetiaans hotel, een plek waar oude Europeanen zich verschanst hebben en waar de tijd lijkt stil te staan. Terwijl hij zijn liefdesverdriet verwerkt, voert het personage Pfeijffer lange essayistische gesprekken met de andere gasten over de Europese identiteit, de globalisering, het massatoerisme en de voortwoekerende vluchtelingencrisis. Tussendoor probeert hij Umbert Eco-gewijs een complot rond een verloren schilderij van Caravaggio te ontwarren, reist hij in het kielzog van een documentaireploeg Europa rond, promoot hij de vertalingen van zijn vorige romans en papt hij, onder het afkeurende oog van een feministische dichteres, aan met een moderne lolita.
Wandelend door de binnenstad houdt Pfeijffer halt bij een apotheek. In de etalage staat een digitale aftelklok. ‘Hier wordt het inwonersaantal van Venetië bijgehouden. In 1931 telde Venetië nog 163.000 inwoners. Op het moment dat de teller werd geïnstalleerd, in de lente van 2008, waren er nog 60.720 inwoners. En kijk nu, tien jaar later, zijn het er alweer bijna 10.000 minder.’ In de paar minuten die we er staan, verdwijnen er alweer twee Venetianen. Daar staan 30 miljoen bezoekers per jaar tegenover. Hun aanwezigheid drijft de vastgoedprijzen op (elke achterkamer wordt aangeboden op AirBnB) en vernietigt elke oorspronkelijke economie. ‘Je zult hier maar eens jong zijn’, zegt Pfeijffer. ‘Veel keuze heb je niet. Of je gaat de horeca in, of je wordt kunststudent in de hoop dat je een graantje kunt meepikken van de biënnales. Dus zwermt de jeugd uit. Er is zelfs een term voor bedacht: Venexodus.’
Waarom wilde u een roman over toerisme schrijven?
Ilja Leonard Pfeijffer: Eigenlijk wilde ik een roman over Europa schrijven. Het idee sluimerde al langer in mijn achterhoofd, en dat is een gevolg van het feit dat ik naar Italië ben verhuisd. Daardoor ben ik me minder Nederlander gaan voelen – wat alleen maar goed is voor een mens – en iets meer Italiaan. Maar ik ben vooral meer Europeaan geworden. Dus stel ik mezelf de vraag: hoe komt het dat ik me zo thuis voel op dit Oude Continent, en wat behelst die Europese identiteit dan? Als classicus van opleiding en volbloed nostalgicus gedij ik prima tussen al dit tastbare verleden, tussen de overvloed aan musea en monumenten en kunsttempels, tussen al die schitterende relicten. Maar al snel besef je dat onze adoratie voor ons Europese verleden – wij houden per definitie van alles wat oud is, een sentiment dat andere werelddelen minder kennen – ook zijn keerzijde heeft. Al dat verleden staat onze toekomst letterlijk in de weg. Je kunt amper nog een gebouw platgooien zonder erfgoedregels te schenden, en terecht, maar zo strem je wel de vooruitgang. Ergens hadden de futuristen een punt. Een tweede nadelig bijproduct is het massatoerisme.
U beschouwt toerisme als een plaag?
Pfeijffer: Ja. En tegelijk is het een complex gegeven. Venetië is een symptomatisch voorbeeld: de stad heeft haar ziel verkocht aan de reisindustrie. Maar hoe onleefbaar ook, er is geen weg terug: toerisme is tegelijk het probleem én de oplossing geworden. Dat geldt niet alleen voor Venetië maar bij uitbreiding voor heel Europa. In wezen is ons continent één groot openluchtmuseum voor de rest van de wereld. Misschien moeten we dat concept meer cultiveren en van toerisme onze voornaamste bron van inkomsten maken. Dan kunnen we meteen al die vervuilende industrie stilleggen en omvormen tot industrieel erfgoed: ‘Kijk, hier werd in oude tijden aan mijnbouw gedaan, en hier zijn de gigantische smidsen die staal leverden voor de automobielindustrie.’ Kunnen we meteen af van het waanidee dat we nog kunnen concurreren met groeilanden als China. Europa als een soort groen pretpark waar je toegangsgeld voor betaalt, een recreatiegebied voor productieve landen. Zou dat zo erg zijn? De randvoorwaarden zijn er al: onze catering is voortreffelijk en onze overblijvende natuur is nu al bewegwijzerd.
Ilja Leonard Pfeijffer
– 1968: geboren in Rijswijk, Nederland
– Studie: klassieke filologie
– 1998: C. Buddingh’-prijs voor dichtbundel Van de vierkante man.
– 2006: publiceert Het ware leven, een roman
– 2008: verhuist naar Genua
– 2014: Libris Literatuurprijs voor roman La Superba (2013)
– 2018: publiceert Grand Hotel Europa
Als uw leefwereld een openluchtmuseum is geworden, wat bent u dan? Een historische figurant?
Pfeijffer: Dát is natuurlijk het ongemakkelijke dilemma, dat de kern vormt van Grand Hotel Europa. Ja, ik woon in een openluchtmuseum, en enerzijds voel ik me daar prima thuis en anderzijds haat ik het. Het liefst wil ik al die toeristen buitenflikkeren zodat ik van het authentieke Italië kan genieten, lekker in m’n eentje kuieren langs de haven waar ik de oude vissers aan het werk kan zien zoals die een eeuw geleden leefden en werkten. Toen ik nog klassieke talen studeerde, trok ik in de vakantie altijd naar Griekenland met het oogmerk het ‘oude Griekenland’ te bestuderen. Dus dacht ik, eens geland in Athene, alles weg wat na de vierde eeuw voor Christus gebouwd was. Ga maar na hoe moeilijk dat is. Ik lijd aan een zeer bizarre vorm van nostalgie. Daarin ben ik misschien een extreem voorbeeld, maar het is een aangeleerd heimwee dat in veel Europeanen zit.
Bestaat het gevaar niet dat een zoektocht naar een ‘Europese identiteit’ afglijdt naar de dictatuur van de leitkultur? Dat ‘onze waarden’ herleid worden tot ‘vooral niet jullie waarden’?
Pfeijffer: Die kant wil ik helemaal niet op, natuurlijk. Nationalistische politici maken de gemakzuchtige retorische sprong van descriptief naar proscriptief, van beschrijven naar voorschrijven. Je kunt proberen te omschrijven wat het inhoudt om Europeaan of Belg te zijn, maar als je daar een gebod van maakt – iedereen móét zijn zoals wij zijn -, ben je fout bezig. Daarnaast is onze identiteit onderhevig aan verandering. De Europese cultuur is gevormd door externe invloeden. Zonder ontdekkingsreizigers, zonder wereldhandel, zonder immigratie zou de Europese geschiedenis er heel anders uitgezien hebben. Die flexibiliteit behoort dus tot onze traditie.
De stijl die u in Grand Hotel Europa hanteert, mag zéér traditioneel genoemd worden, alsof de lezer een negentiende-eeuwse roman binnenstapt.
Pfeijffer: Die gedragen, parmantige stijl heb ik vet aangezet net omdat ik een punt wilde maken over het ‘verloren Europa’. Tegelijk ben ik een kind van mijn tijd en ironiseer ik die krullerige zinnen. Een sporadische knipoog maakt de essayistische debatten iets draaglijker voor de lezer, zonder dat het afbreuk doet aan de ernst van het boek.
We passeerden op San Marco de favoriete bar van Hemingway, een van de meest reislustige auteurs van de afgelopen eeuw. Maakt reizen van u een beter schrijver?
Pfeijffer: Reizen op zich niet. Zoals ik in Grand Hotel Europa ergens poneer: het is goed om na te denken. Dat helpt een schrijver vooruit. Voor veel mensen is reizen net een vorm van escapisme, een methode om vooral níét te hoeven nadenken, van gecultiveerde onrust. Hemingway had trouwens de goede gewoonte om zich een tijdlang ergens te vestigen en zijn omgeving te bestuderen. Sporadisch deed hij zelfs mee aan de lokale burgeroorlog. Dat is pas toewijding!
Er worden cultuurreizen georganiseerd richting Genua, met mijn roman als gids. Dat is mijn straf.
Ik woon al jaren in Genua, en nog steeds heb ik niet de indruk dat ik Italië begrijp. Als passant kun je onmogelijk een cultuur leren kennen. Dat vergt meer inspanning dan je je op één vakantie kunt veroorloven. Je moet je inbedden, en dat kost belachelijk veel tijd en moeite. Je moet de taal leren, bureaucratische problemen bedwingen, interpersoonlijke misverstanden ervaren en dan pas, beetje bij beetje, zul je snappen hoe fundamenteel anders een cultuur kan zijn. En dan hebben we het over Italië, bakermat van de Europese cultuur, lid van de Europese Unie, een boogscheut van Nederland verwijderd. Hoe nederig je ook je best doet, je blijft een buitenstaander.
Is een kunstenaar niet altijd een buitenstaander?
Pfeijffer: Misschien wel. Althans, je moet in staat zijn om minstens tijdelijk een vogelperspectief aan te nemen, om neer te kijken op het gewemel waar je deel van uitmaakt. Tegelijk mag je niet al te onthecht raken van je bronmateriaal. Als je een volledige buitenstaander wordt, heb je niets meer om commentaar op te leveren, behalve op jezelf, en dan verzand je in de stilistische navelstaarderij waar de schrijvers uit de Amsterdamse grachtengordel zich aan bezondigen. Het resultaat: te veel gekoketteer met het ego, te veel inwisselbare romans, te weinig urgentie. Dat is, gezien de staat van de wereld, onvergeeflijk.
U bedoelt dat romans maatschappelijk betrokken moeten zijn, zonder pamflettair te worden?
Pfeijffer: Dat is exact wat ik bedoel, maar dan beter verwoord.
Dan hoopt u ook dat u de maatschappij kunt veranderen met uw romans?
Pfeijffer: Ja natuurlijk hoop ik op impact, hoe ijdel die hoop ook is. Als ik de lezer voor de duur van de lectuur van mijn roman even aan het denken kan zetten over een bepaalde problematiek – over de globalisering, de verbrokkeling van de democratie of de vluchtelingencrisis -, dan heb ik iets bereikt. Misschien niet veel, maar toch meer dan niets. Als een lezer na La Superba denkt: ‘Nou, dat migratievraagstuk zit toch complexer in elkaar dan politici me voorspiegelen’, dan hebben we toch iets gewonnen. Verandering in de maatschappij begint met bewustwording rond een problematiek, en die bewustmaking begint met het stellen van een paar goeie vragen. Ik zal Margaret Atwood citeren: ‘Het is mijn taak als mens om maatschappelijke problemen aan de kaak te stellen. Als schrijver is het mijn taak om te zorgen dat de lezer die volgende bladzijde omslaat.’ Ziedaar, bondig samengevat, de taak van elke romancier.
U hebt wel degelijk impact gehad. Dankzij het succes van La Superba bent u zelf een toeristische trekpleister geworden.
Pfeijffer: Dat is inderdaad mijn straf. Er worden cultuurreizen georganiseerd richting Genua, met mijn roman als gids. Het overkomt me weleens dat Nederlandse of Belgische toeristen me staande houden en me vertellen dat ze speciaal naar Genua zijn afgezakt om mijn boek te herbeleven. Dat ontroert me oprecht, want het is een groot compliment, en tegelijk werk ik zo onbedoeld mee aan de toename van het toerisme. Van een vicieuze cirkel gesproken.
Knacks kerstinterviews 2018
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier