Schrijver Bart Meuleman: ‘De N-VA zou volgens mij graag betere vriendjes met kunstenaars zijn’
‘Literatuur gaat niet over meeleven met slachtoffers en een afkeer hebben van daders’, zegt schrijver en theaterman Bart Meuleman in een gesprek naar aanleiding van zijn nieuwe boek Wij zijn nooit alleen.
Op artistiek gebied heeft hij, alles in acht genomen, best een goed jaar achter de rug, vertelt theatermaker, essayist en auteur Bart Meuleman in de Antwerpse loft waar de verdeler van zijn boeken is gevestigd. Door een gelukkige speling van het lot konden zijn podiumprojecten doorgaan, zij het in een aangepaste, kleinere vorm. Piano Works Debussy, de voorstelling die hij als dramaturg maakte met danseres Lisbeth Gruwez en pianiste Claire Chevallier, ging begin oktober, kort voor de tweede lockdown, zoalsgepland in première. En een paar weken geleden stond de voorstelling in Amsterdam. ‘We hebben twee voorstellingen kunnen spelen, telkens voor 178 mensen, en dat is perfect verlopen.’
Iedereen blijft maar fotograferen en kijkt nadien vaak niet meer terug naar de foto’s, als in een gigantische neurose.
Meuleman heeft veel begrip voor het groeiende ongenoegen van cultuurhuizen over de verplichte sluiting. ‘In deze coronacrisis hebben we nog maar eens gezien hoe de culturele wereld altijd op de allerlaatste plaats komt, ondanks de lippendienst van sommige politici. Terwijl het bewezen is dat je een aantal dingen veilig kunt organiseren, weliswaar voor een beperkt publiek. De manier waarop wij betutteld werden en die betutteling hebben toegelaten, is affreus. Er was veel te weinig protest. Gelukkig komt daar nu wat verandering in.’
Vorig jaar begon Meuleman ook aan een nieuwe roman en legde hij de laatste hand aan het boek Wij zijn nooit alleen. Het is een verzameling verhalen geworden, hoofdzakelijk portretten van geliefden, familieleden, kennissen of bewonderde schrijvers, schilders en fotografen. Altijd messcherp geobserveerd, en tegelijk sterk doordrongen van het bewustzijn dat je de ander nooit helemaal kunt kennen of doorgronden. In die zin zijn we, volgens Meuleman, als mensen wezenlijk alleen, ook als we samen zijn.
En tegelijk zijn we dus ook ‘nooit alleen’, een titel die haaks staat op wat veel mensen tijdens deze coronacrisis ervaren. Wat bedoelt u daarmee?
Bart Meuleman: Ik bedoel dat niet noodzakelijk letterlijk. De titel komt voort uit de vaststelling dat je eigenlijk altijd met andere mensen in je hoofd zit en daar niet aan kunt ontsnappen. In die zin vind ik het ook een vloek. Het is soms moeilijk om rust en leegte in je hoofd te hebben, omdat dat hoofd voortdurend wordt bevolkt door gebeurtenissen en mensen die in je hoofd kruipen – die laatsten vaak zonder dat ze dat zelf willen.
Die mensen in uw hoofd beïnvloeden ook ongewild hoe u de dingen ervaart. U vertelt het verhaal van de door u bewonderde kunstschilder Jean-Baptiste Corot. Na een zoektocht in het omvangrijke archief van uw overleden mentor en vriend, de kunstcriticus Dirk Lauwaert, blijkt dat hij Corot maar kitsch vindt. Waarna het u moeilijk valt om dezelfde bewondering te blijven koesteren.
Meuleman: Absoluut, en daar is, vrees ik, niets aan te doen. Nu vind ik dat Dirk Lauwaert vooral een heel erg gunstige invloed op mij heeft gehad. Daarom is dat verhaal vooral een ode aan hem. Dirk was een heel apart iemand. Hij werd geboren in 1944, als oudste in een groot gezin. Zijn vader was een collaborateur, die kort na de oorlog ter dood is veroordeeld – een straf die later werd omgezet in levenslang, en in 1953 kwam hij vrij.
Dirk heeft vrij snel besloten om radicaal afstand te nemen van die hele Vlaamse cultuur van zijn vader. Hij heeft een brede en internationale blik op cultuur ontwikkeld. Denk aan de Angelsaksische cultuur, of het Frankrijk van Jean-Paul Sartre en Jean-Luc Godard – we spreken over de jaren 1950. Als een einzelgänger heeft hij zich vervolgens gestort op alles wat cultuur de afgelopen vijfhonderd jaar heeft betekend in voornamelijk West-Europa en Amerika.
Hij heeft duizenden stukken geschreven over film, beeldende kunst, fotografie, mode en ga zo maar door. Ik heb dus het geluk gehad dat die man mijn leraar en mentor is geweest. Hij heeft me doen kijken, dingen doen begrijpen. Maar ook gevoelig gemaakt. Later zijn we goed bevriend geraakt. Via de schilder Corot, die ik in het Louvre op het spoor was gekomen, probeer ik dan ook vooral iets over Dirk te vertellen.
Een ander verhaal gaat over de tweede echtgenote van wijlen Wilfried Martens, de Belgische premier over wie u in 2006 een gevierde toneelvoorstelling maakte. Nadat ze het stuk had gezien, vertrouwde ze u toe dat u haar echtgenoot als mens te positief had neergezet – hij was immers nooit in zijn gezin aanwezig, als vader noch als echtgenoot.
Meuleman: Destijds was ik erg geïntrigeerd door de figuur van Wilfried Martens. Heel mijn jeugd heb ik hem als eerste minister meegemaakt. Dan ga je je afvragen: welke eigenschappen – ik zal het geen kwaliteiten noemen – maken dat mogelijk? Hij werd een sfinx genoemd, vandaag zou je zeggen dat hij iemand met autisme was. Ik kan dat uiteraard niet staven, maar ik heb hem een aantal keer ontmoet en bezig gezien, en dan zag je een volstrekt onverstoorbaar iemand, van wie je niet wist wat in hem omging. Dat lijkt me heel moeilijk om mee samen te leven.
In uw toneelstuk bent u grotendeels weggebleven van dat persoonlijke aspect, in uw boek komt het nu wel aan bod.
Meuleman: Ik was toen vooral geïnteresseerd in de politieke figuur en de carrière van Wilfried Martens. Hij is van de generatie net vóór de democratisering van het onderwijs. Maar als boerenzoon was hij toch al een voorbeeld van wat de afgelopen 70 à 80 jaar in Vlaanderen mogelijk is geworden. Dat verhaal heb ik willen vertellen. Ik heb hem ook eens gevraagd: wanneer hebt u besloten dat u eerste minister wilde worden? Hij antwoordde: toen ik 21 was. Hij is daar gewoon voor gegaan. Stap voor stap heeft hij carrière gemaakt in de politiek en is hij een bijna mythische figuur geworden. Dat eist een tol in je persoonlijke leven, en zeker de mensen rondom je betalen daarvoor een enorme prijs.
U vertelt in het boek ook over uw liefde voor fotografie en waar die vandaan komt, want het was een late bevlieging.
Meuleman: Ik ben zo iemand voor wie beeldende kunst in de puberteit heel belangrijk is geweest. Omdat die mij weghaalde uit een als banaal ervaren, troosteloze wereld. Vooral de abstracte kunst interesseerde mij, omdat ze je op een extreme manier uit de werkelijkheid haalt waarin je leeft. Die kunst was een vlucht, maar tegelijk ook emanciperend, want ze doet je dromen van heel andere werelden. Abstracte kunst had voor mij heel erg lang iets heiligs. Ik was weg van schilders als Mark Rothko of Barnett Newman. In dat werk is natuurlijk geen enkele anekdote te herkennen. Gaandeweg begreep ik dat dat heilige een probleem is, want je verliest het contact met de werkelijkheid.
In de Documenta-tentoonstelling van 1997 liep ik door wat eigenlijk een kermis van hedendaagse kunst was, en ik raakte totaal verzadigd door alles wat mij werd aangeboden en opgedrongen. Op dat moment zag ik in een kleine ruimte een paar bescheiden foto’s van zwarte kinderen uit de jaren 1940 van fotografe Helen Levitt, aan wie ik in het boek ook een verhaal wijd. Het bracht mij zo’n rust om gewoon naar mensen te kijken, iets wat ik heel erg lang niet heb willen doen. Daar is een kiem gelegd voor een nieuw verlangen: mensen kijken.
Niet uit humanistische overwegingen, want goede foto’s hebben ook altijd iets onbegrijpelijks. Het raadsel blijft wel degelijk bestaan: je ziet iets wat je herkent, en toch begrijp je het niet. Dat is wat mij gaandeweg meer en meer is gaan aantrekken in fotografie. En het feit natuurlijk dat je kunt blijven kijken zonder dat je per se een verbinding met die mensen moet hebben of je zelf onder de mensen moet begeven. Ik ben wezenlijk voyeuristisch ingesteld, zo blijkt, en dan kom je in de fotografie aan je trekken.
U bent een liefhebber van fotograaf Garry Winogrand, en noemt hem de voorloper en zelfs de patroonheilige van de smartphonefotografen die velen van ons vandaag zijn geworden.
Meuleman: Winogrand was een zogenaamde straatfotograaf, hoewel hij dat woord haatte. Maar hij ging vanaf de jaren 1950 de straat op met een veel lichter type camera, om te kijken wat mensen daar allemaal deden. Voordien werkte de fotografie vaak naar een bepaalde pointe toe. Je moest aan een foto echt iets kunnen aflezen. Winogrand drukte steevast net te vroeg of net te laat af. Zijn foto’s werden hoe langer hoe meer onbegrijpelijk.
Hij was op een maniakale manier verslaafd aan foto’s nemen, maar niet aan het afdrukken in de donkere kamer. Toen hij op 56-jarige leeftijd stierf had hij nog op duizenden contactvellen niet de juiste foto’s aangeduid, en heel veel filmrolletjes waren niet ontwikkeld. Meer dan 400.000 foto’s die hij heeft gemaakt, heeft hij zelf nooit gezien. Het ging om de verslaving van het foto’s nemen, op een bepaalde manier een poging om de tijd te doen stilstaan, wat natuurlijk niet lukt.
In die zin noem ik hem de patroonheilige van de smartphonefotografie. Omdat iedereen nu alles maar blijft fotograferen en nadien vaak niet meer naar die foto’s omkijkt, als in een gigantische neurose. Beelden doen er niet meer toe. Ze zijn ook niet meer te vertrouwen, want volstrekt manipuleerbaar. Winogrand was de kunstenaar die daaraan voorafging.
Iets anders: hoe staat u tegenover de echte of veronderstelde cultuurstrijd in Vlaanderen, waarbij de N-VA vaak recht tegenover de cultuurwereld komt te staan?
Meuleman: Cultuur is voor de N-VA corebusiness, dat geloof ik wel. Het is geen toeval dat Vlaams minister-president Jan Jambon ook minister van Cultuur is. Het probleem is inderdaad dat er een groot wantrouwen is tegenover de N-VA in de cultuurwereld en vice versa, en dat vinden ze bij de N-VA een jammere zaak, denk ik.
De N-VA zou die kloof wel willen dichten, maar op hun voorwaarden. Ze doen dat bijvoorbeeld door de raden van bestuur waarin zij zitten een veel grotere greep te geven op die cultuurhuizen. Dat betekent niet dat we morgen allemaal Vlaams-nationalistische toneelstukken moeten maken, zo stom zijn ze niet. Ze denken bovendien op de lange termijn, ze zijn heel geduldig bij de N-VA.
Wat ze eigenlijk willen, weten we niet. Zouden ze het zelf weten? Maar ze zouden toch graag een in hun ogen positievere draai geven aan de manier waarop Vlaamse kunstenaars de Vlaamse cultuur uitdragen. Dan verwijzen ze bijvoorbeeld naar de nationale trots van Franse kunstenaars. Dat hebben wij natuurlijk niet. En toch zou de Vlaamse politiek blij moeten zijn met wat Vlaamse kunstenaars presteren en hoe ze daarmee naar buiten treden. We worden erg gewaardeerd in het buitenland. Als ik in het buitenland praat over wat we bijvoorbeeld met Toneelhuis de afgelopen jaren hebben gedaan, is er altijd veel bewondering voor wat we met relatief weinig middelen verwezenlijken.
De manier waarop wij in de coronacrisis betutteld zijn geweest en die betutteling hebben toegelaten, is affreus.
In het buitenland spreken ze wel degelijk van een Vlaamse cultuur, waarin heel veel werelden aan bod komen waarvoor in andere landen minder ruimte is. Terwijl men hier vindt dat die Vlaamse cultuur te kritisch is voor Vlaanderen. Als de N-VA slim zou zijn, zou ze die cultuur omarmen en er zelfs haar voordeel mee doen. Maar ik vrees dat er te veel rancune is, en dat er nog te veel rekeningen moeten worden vereffend.
Vanwaar het wantrouwen en de rancune?
Meuleman: Het wantrouwen gaat vaak meer over personen, dan over wat we op het podium laten zien. Het gaat bijvoorbeeld over hoe kunstenaars zich in interviews over de politiek en de N-VA uitlaten, een uitzondering als filmmaker Jan Verheyen daargelaten. De N-VA zou volgens mij graag betere vriendjes met kunstenaars zijn, maar ik denk dat ze daar karakterologisch op dit moment niet in slagen.
Dat heeft dan weer te maken met de geschiedenis en met opgebouwde rancune, en dan hebben we het toch opnieuw over de oorlog en de collaboratie. Ik wil niet smalend doen over wat het is om op te groeien in een gezin dat te lijden heeft gehad onder de repressie, maar dat is nog altijd van een heel andere orde dan opgroeien in een gezin met overlevers van de concentratiekampen. Het is die geschiedenis die vandaag in Vlaanderen nog altijd doorwerkt. Sommige mensen, zoals Dirk Lauwaert, hebben zich daar zeer radicaal van gedistantieerd. Anderen zijn het nooit ontgroeid.
Want vindt u van Brommer op zee, het nieuwe boekenprogramma van Canvas en VPRO?
Meuleman: Ik heb het nog niet gezien, maar ben dat wel van plan. Een van de belangrijkste boeken die ik de afgelopen jaren heb gelezen is Jij bent van mij van Peter Middendorp, en dat heb ik dankzij het boekenprogramma van wijlen Wim Brands leren kennen. In het midden van de jaren 1990 werd in Groningen een meisje verkracht en vermoord in een weide teruggevonden. Die moord is lang onopgelost gebleven, tot ze enkele jaren geleden aan alle mannen in een straal van zoveel kilometer rondom die weide gevraagd hebben om een staal te geven, en dankzij nieuwe DNA-technieken de dader boven water is gekomen.
Het boek van Middendorp vertelt een verhaal dat eerder parallel loopt met die gebeurtenis, vanuit het standpunt van de boer en vader die het heeft gedaan. Een heel choquerend boek, terwijl het zakelijk en onspectaculair is geschreven. Wat ik er zo goed en pijnlijk aan vind, is dat je in het hoofd van die man kruipt, en dat ik mij met die man verbonden weet. Bepaalde dingen die hij zegt en denkt, kan ik herkennen, en dat maakt mij verwant aan een verkrachter en moordenaar.
Dat is natuurlijk wat literatuur vermag. Literatuur gaat niet over meeleven met slachtoffers en een afkeer hebben van daders. Literatuur laat je dingen in jezelf ontdekken die je moet accepteren. In die zin hoop ik ook dat er boeken geschreven zullen worden over racisme, vanuit het standpunt van racisten. Waarmee we ons dan niet noodzakelijk hoeven te identificeren, maar waardoor we wel begrijpen wat ook in onszelf leeft. En ik hoop ook dat zulke boeken niet op voorhand worden weggecensureerd.
Bent u daar mee bezig, met de volgens sommigen knellende greep van politieke correctheid?
Meuleman: Toch wel. Ik ben heel gevoelig voor legitieme eisen van grote groepen mensen die jarenlang miskend zijn geweest. Maar we moeten onze geesten blijven openhouden. Kortzichtigheid is het grote probleem van sommige politiek correcte kritiek. Mensen zijn immers niet zomaar morele, maar ook vaak amorele en immorele wezens, en ook daar moet de literatuur getuigenis van blijven afleggen.
Bart Meuleman
– Geboren in 1965
– Studie filmregie (RITS, Brussel), theaterwetenschappen (KU Leuven)
– Debuteert in 1997 als dichter met Kleine criminaliteit
– Maakt samen met illustrator Paul Verrept een reeks kinderboeken over Mijnheertje Kokhals
– Schrijft, creëert en regisseert theatervoorstellingen voor verschillende gezelschappen, waaronder de voorstelling Martens in 2006 voor NTGent en Antigone. De laatste jaren werkt hij voor Toneelhuis in Antwerpen
– Creëerde voor Canvas samen met acteur Herwig Ilegems in 2010 de televisieserie Duts
– Auteur van essays over kunst, cultuur en politiek, en van twee romans, waaronder het autobiografische Hoe mijn vader werd verwekt in 2018 – Won in 2007-2008 de Cultuurprijs van de KU Leuven voor de discipline literatuur
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier