Salman Rushdie – De verleidster van Florence
In Salman Rushdies nieuwe, somptueuze roman, De verleidster van Florence, kan alles, ook wat niet kan. Gewoonlijk is dat een recept voor literaire bagger. In dit geval geef je je gewonnen.
Salman Rushdie [1947] groeide op in India en ging later in het Engelse Cambridge studeren. Beroemd werd hij in 1981 met zijn roman Midnight’s Children (‘Middernachtskinderen’), dat velen nog steeds z’n beste werk vinden. The Satanic Verses leverde hem eind de jaren tachtig een fatwa van de Iraanse ayatollah Khomeiny op, waardoor Rushdie jarenlang ondergedoken moest leven. Voor zijn romans en essays heeft Rushdie talloze prijzen gekregen, waaronder de Booker Prize en de Aristeionprijs.
Salman Rushdie – De verleidster van Florence.
Uit het Engels vertaald door Karina Van Santen en Martine Vosmaer.
Uitgeverij: Contact, Amsterdam
Aantal pagina’s: 383
ISBN: 978-90-254-3152-5
In Salman Rushdies nieuwe, somptueuze roman, De verleidster van Florence, kan alles, ook wat niet kan. Gewoonlijk is dat een recept voor literaire bagger. In dit geval geef je je gewonnen.
De roman, daar is het zo’n beetje mee als met God Zelve: al vaak overleden verklaard, maar het lijk blijkt telkens weer verdomde taai en levenskrachtig te zijn. Dat heb je nu eenmaal, met fictie.
Niet dat dat altijd zo’n zegen is, zoals allerlei de Holocaust ontkennend geschrijf, evenzeer uit het rijk der verzinsels afkomstig als Hamlet, Hansje en Grietje en de Heer der Heerscharen, bijvoorbeeld bewijst. Maar de vlucht van de verbeelding kán natuurlijk ook wel verhelderender vergezichten openen.
Zoals het geval is bij een schrijver als Salman Rushdie, die een haast tomeloze fantasie weet te koppelen aan intelligentie en grote vertelkracht paart aan stilistisch vuurwerk.
Dat alles geldt ook onverkort voor zijn nieuwe, negende roman, De verleidster van Florence, waarin God en fictie, en God als fictie overigens niet de geringste thema’s zijn. Het verhaal is gesitueerd in de late zestiende eeuw, de bloeiperiode van het Florence van de Medici én van het honderdmaal grotere islamitische Mogoelrijk in het noorden en westen van het Indische subcontinent.
Zeven jaar heeft Rushdie aan dit boek gewerkt. Dat is er niet aan af te zien, niet in negatieve zin althans: dit verhaal riekt niet bepaald naar de lamp – zo naar iets, ruikt het naar de liefde, van de bordeelse variant tot de liefkozingen van niet-bestaande maar toch werkelijke echtgenotes (maar daarover verderop iets meer).
Beginnen doet een en ander bij een Italiaanse avonturier, als verstekeling meegereisd op een schip van een Schotse lord die in opdracht van de Engelse koningin Elizabeth I de grootmogol, keizer Akbar de Grote, een diplomatiek schrijven moet overhandigen waarin om goede handelsvoorwaarden voor Engelse kooplui wordt verzocht.
Deze vingervlugge en veeltalige jongeman weet het vertrouwen van Lord Hauksbank te winnen én hem van zijn schatten te beroven, waaronder dus ook de brief, waarmee hij zich toegang verschaft tot het hof van de grootmogol in Fatehpur Sikri.
Daar ‘onthult’ hij ook de achtergrond van de naam waaronder hij zich daar afficheert, ‘Mogor dell’Amore’ oftewel ‘Mogol van de Liefde’: hij beweert een bastaardkind te zijn van een oudtante van keizer Akbar. Deze Qara Köz zou als jonge vrouw, na verschillende malen als oorlogsbuit in handen van steeds weer andere vorsten te zijn gevallen, ten slotte in Florence zijn beland.
Van daar af ontspint zich een fantastische en tegelijk zeer aardse en zintuiglijk beschreven geschiedenis, die Oost met West verbindt, Machiavelli en de religieuze fanaticus Savonarola opvoert naast hun verlichte en minder verlichte moslimse tegenhangers uit het Mogoelrijk, en tot in de door Columbus niet zo héél lang daarvoor ontdekte Nieuwe Wereld reikt.
Rushdie trekt daarbij als vanouds alle registers open en deinst zelfs voor imaginaire personages niet terug – keizer Akbars favoriete echtgenote, Jodha, is geheel aan zijn keizerlijke verbeelding ontsproten, maar: ‘Ze bestond.’ Sterker: ‘Ze was onsterfelijk, omdat ze door liefde was geschapen.’
Daarmee betreedt Akbar een beetje het terrein van zijn schepper, Salman Rushdie. Gelet op de thema’s die tot de bekende dramatische wendingen in diens leven hebben geleid, is het niet zo moeilijk te zien waarom de schrijver hem als persona heeft gekozen: de historische Jalaluddin Muhammad Akbar (1542-1605) bracht de ontelbare malen geprezen, maar al te vaak een mythe gebleken verdraagzaamheid van de islam wérkelijk in praktijk, en stond alle geloofsovertuigingen in zijn rijk toe, óók die van andere volkeren dan die ‘van het Boek’.
Rushdie staat hem onder meer ook deze gedachte toe: ‘Misschien was er geen ware religie.’ Zijn ‘onuitsprekelijkste’ ambitie is het ‘de religie van de mens te stichten’.
Tendensliteratuur wordt deze roman overigens nooit, voor drammerigheid of bloedeloosheid hoeft niet te worden gevreesd. Over de liefde gaat het hier uiteindelijk, de sterfelijke liefde die er straks misschien niet meer is, maar nu wel, nú – en daarmee ook over de veranderlijkheid.
En over hun stiekem een klein beetje onsterfelijke dochter: de verbeelding, die haar soms weer op weet te wekken – in elk geval wel in deze betoverende, verleidelijke roman.
Herman Jacobs
Romans
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier