Roald Dahl is voor kinderen vandaag meer dan ooit nodig: ‘Laat je niet bang maken door die reuzen om je heen!’
102 jaar oud zou Roald Dahl vandaag, op 13 september, geworden zijn. Mocht hij nog leven, dan haalde de in 1990 overleden auteur zijn roeptoeter boven en schreeuwde hij alle kinderen toe: ‘Laat je niet bang maken door de doemberichten van die reuzen om je heen!’ Want hoe tegenstrijdig Dahl als mens was, zo consequent was hij als jeugdauteur: altijd stond hij aan de kant van het kind.
‘Ik begrijp wat je wilt zeggen, en je opmerkingen zijn waardevol, maar ik negeer graag je advies.’ (Fantastische Meneer Vos)
Sterven en blijven leven als woord. Het is weinig schrijvers gelukt. Kafka, ja. Dahl, bijna. ‘Dahlesque’ wordt in het Engels meestal tussen aanhalingstekens geplaatst. Alsof men nog niet zeker is van het woord, alsof de schrijver op de drempel van de grote literaire verdienste is blijven steken. Het betekent zoveel als heerlijk afschuwelijk, aantrekkelijk gruwelijk of opwindend huiveringwekkend.
Kinderen hoeven niet beschermd te worden tegen te weinig hygiëne, maar wel tegen het gebrek aan verbeeldingskracht.
Roald Dahl
Dahl zou het heerlijk gevonden hebben, dat eigen adjectief, zo zelfbewust en zot van glorie was hij wel, maar hij zou de laatste geweest zijn om het te gebruiken. Hij hield niet van dure termen. Hij was geen man van de metaforen en diepzinnige vergelijkingen. Hij schuwde het al te poëtische taalgebruik, zijn taal was functioneel en als de taal niet volstond, dan verzon hij zijn eigen woordenschat. Van snoskommers tot fropskottels en flitspappen. Nu hij honderd zou worden, verschijnt er trouwens een eigen Dahl’s woordenboek. Ook dat zou hij geweldig hebben gevonden.
De wereld van Dahl is er een waarin heksen geen tenen hebben, waarin een grote vriendelijke reus dromen in glazen bokalen bewaart, waarin je in een reuzegrote perzik op de oceaan kunt dobberen en waarin het kleine en schijnbaar onbenullige het steevast wint van het schofterige en valse van menig volwassene. Dat laatste gebeurt nooit zeemzoeterig of sentimenteel. Minuscule, sadistische trekjes zijn niemand echt vreemd in de boeken van Dahl. Het is dat wat hen ook nu nog zo aantrekkelijk maakt: het lugubere is altijd lachwekkend en kinderen zien er zowel hun grootste angsten als hun diepste verlangens in tot leven gewekt. Het kleine meisje verschalkt de bulderende, boze directrice; de arme jongen wint het gouden ticket voor een bezoek aan de chocoladefabriek; en dat andere kleine meisje verslaat de kinderetende reuzen om zich heen.
Kinderen, zo meende Dahl, hoefden niet beschermd te worden tegen te weinig hygiëne waar iedereen zo panisch over deed, maar wel tegen het gebrek aan verbeeldingskracht van het gros van mensen met gezag. Het moest gedaan zijn met braaf zijn. Daar schoten een jongen die te klein was voor zijn leeftijd of een meisje met een neus voor boeken niets mee op. Wie niet echt sterk was, kon maar beter slim zijn en slim werd je niet door tv te kijken, maar door boeken te lezen. Tot daar de moraal van Dahl.
Toen begin jaren zestig zijn eerste kinderboeken verschenen, James en de reuzenperzik en Sjakie en de chocoladefabriek, schoot menig recensent in een opvoedkundige kramp. Dahl had lak aan goede manieren en een kuise taal. Hij vertelde spannende avonturen die kinderen deden huiveren zowel als dromen, die even weerzinwekkend als wonderlijk waren en die de pijn van gemis en gebrek niet verbloemden. Alles wat hoorde en verwacht werd, ging op de schop. De ouders van James werden opgeslokt door een ontsnapte neushoorn op klaarlichte dag. Sjakie had zo weinig dat niemand met hem zou willen ruilen. Later gooide Dahl zelfs het happy end overboord. In Heksen blijft het hoofdpersonage de witte muis waarin hij veranderd is en krijgt hij bovendien te horen dat hij even lang als muizen zal leven: er resten hem nog precies acht jaar.
Ongeschikt voor kinderen, werd er driftig geschreven. Dahl reageerde minstens even driftig. ‘Als vader van vijf kinderen ben ik beter geplaatst dan wie ook om te weten wat goed of slecht is voor kinderen. De voorbije vijftien jaar heb ik hen dagelijks een verhaal voor het slapengaan verteld. Dat zijn zo’n vijfduizend verhalen in totaal. Onze kinderen zijn er enkel gelukkiger door geworden.’
Dat laatste wilde hij graag geloven. Al zat de realiteit hem ook hier in de weg: na de dood van zijn oudste dochter Olivia in 1962 – het meisje was zeven en overleed aan de complicaties van mazelen – was hij niet meer de toegewijde vader die hij hoopte te zijn. Schrijven werd zijn manier om met de miserie in zijn leven om te gaan. De dagelijkse tocht naar zijn schrijfhut achter in de tuin werd zijn levensader. Het advies van de recensent legde hij daarbij nuffig naast zich neer.
‘Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zoveel onzin verkoopt.’ ‘Een beetje onzin op z’n tijd, bevordert wijs- en weterigheid.’ (Sjakie en de grote glazen lift)
Meer dan schrijver was Dahl verhalenverteller en fabulant. In zijn boeken en in het echte leven. De realiteit werd pas verteerbaar met een flinke geut fictie erbij. Naar eigen zeggen – maar waarheid en verzinsel zijn bij Dahl stevig met elkaar verweven – had hij dat van zijn moeder, de Noorse Sofie Magdalene Hesselberg. Niet alleen genoot ze er duidelijk van zijn drie zussen en hem de stuipen op het lijf te jagen met verhalen over trollen en reuzen en andere mythische wezens uit het land waar zij vandaan kwam, maar na de dood van Dahls vader, Harald, deed ze er alles aan om van haar versie van de feiten de enig geldende waarheid te maken. Harald werd de man zoals zij hem bedacht.
Dahl had lak aan goede manieren en een kuise taal. Hij vertelde spannende avonturen die kinderen deden huiveren zowel als dromen.
Dahl was vier toen hij in één maand tijd zijn oudste zus en zijn vader verloor. Voor zover hij wist, was zijn vader een eenarmige held geweest, een visionair die met niets in de handen en de zakken naar Llandaff in Zuid-Wales was gereisd om er een bloeiend bedrijf uit de grond te stampen. Hij was de wonderlijke reus, de magische Willy Wonka, de man die zich door niets uit het veld liet slaan, behalve door een overweldigend groot verdriet: de dood van zijn dochter.
Alleen, met de zorg voor twee stiefkinderen en vier eigen kinderen, stuurde zijn moeder hem als negenjarige op kostschool, eerst naar St. Peter’s, later naar Repton. Dahl zou zijn jaren daar later omschrijven als ‘dagen vol horror en heimwee’. Hij draaide zich altijd zo in zijn bed dat hij met zijn gezicht in de richting van zijn huis sliep. Het was hier dat hij de donkere kant van het leven ontdekte, dat hij de volwassenen ontmoette die er een grimmig genoegen in hadden kinderen te slaan en te intimideren. ‘Op school’, noteerde hij in zijn autobiografie Boy, ‘waren alle grote mensen gevaarlijk’.
In de brieven die hij dagelijks naar huis schreef, repte hij er met geen woord over. De pijn en het verdriet die hij voelde, goot hij in vrolijke vertelsels en luchtige verhalen. De werkelijkheid werd wat hij ervan maakte en zijn tijd op Repton werd het grote magazijn waaruit hij zowat alle hufterige en ongevoelige personages haalde die later als heksen, dikke tantes of vreselijke ouders in zijn boeken opdoken. Zijn hele kindertijd werd het laboratorium van zijn verhalen. De wereld die hij in de jaren zeventig en in zijn laatste boeken uit de jaren tachtig, De GVR en Matilda, beschreef was die van Wales, Noorwegen en Engeland in de jaren twintig en dertig.
De kunst van het leven bestond er volgens Dahl in nooit te vergeten welk kind je ooit was geweest. Niet voor niets schreef hij als zeventigjarige zijn beste boeken, Matilda en De GVR. Aan het einde van zijn leven – hij stierf in 1990 aan leukemie – omschreef hij zich ootmoedig als ‘een geriatrisch kind’, wat grappiger klonk dan het was. Mannen die kinderen blijven, zijn niet altijd even aangenaam in de omgang. De cocktail van wreedheid en zachtaardigheid die hij in zijn boeken brouwde, borrelde ook in hem als mens.
‘Wanneer je ouder wordt zul je net als ik in deze herfst, merken dat geen enkele vader volmaakt is. Grote mensen zitten ingewikkeld in elkaar, vol kronkels en geheimen.’ (Daantje de wereldkampioen)
Dat Dahl in de jaren zestig kinderboeken begon te schrijven, was eerder uit ontgoocheling dan uit overtuiging. Nadat hij onder aanmoediging van C.S. Forester in augustus 1942 in de Saturday Evening Post zijn eerste verhaal had gepubliceerd, Shot Down over Libya, een opgesmukt relaas van zijn crash als RAF-piloot in de buurt van Mersa Matruh, was hij stelselmatig verhalen voor volwassenen blijven schrijven die zowel verschenen in Harper’s en The New Yorker als in Esquire en Playboy. Het waren bizarre en gruwelijke, sadistische en seksueel gewaagde vertelsels. Bovendien werkte hij regelmatig aan scenario’s voor Hollywood – hij zou later nog meeschrijven aan You only live twice en Chitty Chitty Bang Bang. En ja, hij had weleens een kinderverhaal geschreven. In 1943 was The Gremlins verschenen, maar dat zag hij aanvankelijk als niet meer dan een vingeroefening, een plezierig uitstapje van het echte werk.
‘Waarom schrijf ik deze nonsens toch?’ zou hij zichzelf regelmatig afgevraagd hebben toen hij in 1960 aan James en de reuzenperzik begon. Een jongen die met een paar uitvergrote insecten in een perzik ronddoolt, het leek nergens op te slaan. Maar Dahl kon op dat moment niet onmiddellijk een beter verhaal bedenken en hij had het schrijven nodig, broodnodig, niet alleen om te leven, ook om te overleven.
De jaren waarin hij naam maakte als jeugdauteur en hij meer succes genoot met kinderboeken dan met verhalen voor volwassenen vielen samen met de diepste ellende in zijn privéleven.
Op 5 december 1960 werd de kinderwagen waar zijn toen vier maanden oude zoon Theo in lag door een taxi in New York aangereden en meegesleurd, waarbij de baby in de lucht werd gekatapulteerd en op zijn hoofd op straat smakte. Theo zou nooit helemaal herstellen van de opgelopen hersenschade. In 1962 – hij werkte toen aan het manuscript van Sjakie en de chocoladefabriek – kwam zijn oudste dochter thuis van school met een nota van de directrice dat er mazelen de ronde deden. Ze werd ziek, leek te genezen – ‘we speelden samen schaak deze avond’, noteerde Dahl – maar ze stierf aan een ongewone complicatie. ‘Daar ben ik mijn man kwijtgeraakt’, zou zijn echtgenote, de Hollywoodactrice Patricia Neal, later vertellen.
Drie jaar later werd Neal op de set van Seven Women van John Ford geveld door een drievoudige hersenbloeding. Ze was drie maanden zwanger. Dahl werkte aan Joris en de Tovervinger, een boek dat hij later zou omschrijven als een ode aan alle dokters van de wereld en ontwikkelde in eigen huis, Gipsy House in Great Missenden, een spartaans regime waarbij hij zijn vrouw dwong opnieuw te leren praten, eten, tekenen, lopen. Alleen liefhebben lukte niet meer. ‘Roald the bastard’, noemde ze hem van toen af. Het huwelijk was voorbij. Begin jaren zeventig begon Dahl een relatie met een goede vriendin van zijn vrouw, Felicity Crosland, met wie hij in 1983 zou trouwen. In Daantje de wereldkampioen, een boek dat hij aan het hele gezin opdroeg, schreef hij de spijt van zich af over de vader die hij had gehoopt te zijn, die hij even geweest was maar die hij niet gebleven was. ‘We dronken dan wel roze of groene melk aan de ontbijttafel,’ zou Tessa Dahl, moeder van model en auteur Sofie Dahl en tweede dochter van Roald, zich later herinneren, ‘maar over de pijn die ik voelde na het ongeluk van mijn broertje, de dood van mijn zus en de tijdelijke verlamming van mijn moeder spraken we met geen woord. Ik was vier en mijn vader liet me pillen slikken om me beter te voelen.’ Tessa Dahl zou haar leven lang worstelen met drugs- en alcoholverslavingen.
Meisjes zijn even goed geplaatst als jongens om de wereld van de ondergang te redden.
Roald Dahl
‘Een meisje moet zich bezighouden met hoe ze eruitziet zodat ze een goede man trouwt. Het uiterlijk is veel belangrijker dan al die boekenwijsheid, juffrouw Hengel.’ (Matilda)
Smakeloos. Vulgair. Ja, zelfs racistisch. Hoewel kinderen meestal als een blok vallen voor de rechttoe rechtaan verhalen van Dahl, hebben volwassenen er geregeld en om verschillende redenen hun neus voor opgehaald. Het klopt dat Dahl uitgesproken is in zijn afkeuren. Hij houdt niet van mensen met baarden, dikke mensen zijn altijd een beetje dommig, lomp of bullebakkerig, en ja, in het echte leven heeft hij zelden om een controversiële uitspraak verlegen gezeten. Van antisemitisme tot misogynie en racisme, het is hem allemaal verweten. Natuurlijk is het niet helemaal kies om de Oempa-Loempa’s in Sjakie en de Chocoladefabriek te omschrijven als zwarte mannetjes die liever in de fabriek woonden dan in hun smerige boomhuizen in het oerwoud, maar in verhouding lachte hij altijd wreder en harder met rijke stinkerds, koningen en presidenten.
Waarom verwachten we ook van auteurs van kinderboeken meer correctheid, pedagogische precisie en moraliteit dan van andere auteurs? Zijn we bang dat ze die arme, nette, ongeschonden kinderhersenen zullen bezoedelen? Wat Dahl onverwoestbaar maakt, is dat hij kinderen nam voor wie ze waren zonder ze te idealiseren. Bovendien heeft hij ons twee van de meest fascinerende en boeiende vrouwelijke helden nagelaten: Matilda en Sofie uit De GVR. Voor de vrouwen in zijn eigen leven was hij niet altijd de beste man of vader, maar voor alle meisjes in de hele wereld maakte hij duidelijk dat het prima was om veel en graag te lezen, dat willen weten interessanter is dan mooi willen zijn en dat meisjes even goed geplaatst zijn als jongens om de wereld van de ondergang te redden.
Als ik even voor mezelf mag spreken: als tienjarig meisje dat zich al eens raar voelt omdat nagellak haar niets zegt, zijn dat verhalen die een wezenlijk verschil maken. Het is daarvoor dat ik Dahl dankbaar ben.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier