De Reactor
Recensie ‘Odyssee: Fernweh’ van Jan Cremer: “Hij, Jan Cremer”
Fernweh is het eerste deel in een nieuwe cyclus van Jan Cremer, Odyssee getiteld. In zijn droge, directe stijl gaat hij in dit openingsdeel op zoek naar een figuur die tot nu toe onderbelicht is gebleven in zijn oeuvre: Jan Cremer senior.
De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site
Fernweh is het eerste deel in een nieuwe cyclus van Jan Cremer, Odyssee getiteld. In zijn droge, directe stijl gaat hij in dit openingsdeel op zoek naar een figuur die tot nu toe onderbelicht is gebleven in zijn oeuvre: Jan Cremer. Niet de schrijver die met Ik, Jan Cremer volgens menigeen net iets te veel van zichzelf had prijsgegeven, uiteraard, maar diens vader, Cremer senior. Fernweh is een haast onopgesmukte zoektocht naar een onbekend karakter in het universum van Jan Cremer. De vraag is echter hoe dat universum er vijftig jaar na het debuut van de schrijver bij ligt.
Het is een gedachte waarmee je doorgaans niet al te veel handen op elkaar krijgt, maar ach, hier komt ie: Jan Cremer is een van de meest ondergewaardeerde auteurs van ons taalgebied. Aan aandacht heeft het hem uiteraard nooit ontbroken. Zijn debuut, Ik, Jan Cremer, was in 1964 een schandaalsucces. Met zijn schelmenroman vol ondeugende herinneringen en fantastische vertellingen liet Cremer als eerste in ons taalgebied zien hoe je een ‘onverbiddelijke bestseller’ produceerde. Literatuurliefhebbers en mensen die normaal niet veel om boeken gaven, snelden massaal naar de boekhandel om de roman vol seks en geweld aan te schaffen en hem vervolgens met rode kaken – van opwinding of van woede – te lezen.
Cremers naam was gevestigd, net als zijn reputatie. Toen de eerste schok verteerd was en het stof gaan liggen, verzon de artistieke goegemeente een term waarmee zij de wildebras voortaan netjes in haar schema’s kon onderbrengen. Cremer werd bevorderd tot een vertegenwoordiger van het ‘barbarisme’, een kunststroming met verdacht weinig andere beoefenaars. De gekozen term leek vooral ontworpen om zijn boeken en schilderijen weg te zetten als ongecultiveerde kunst. Men had het bestaan van de barbarist geaccepteerd, maar eigende zich daarmee ook het recht toe hem niet al te serieus te nemen. Toen De Bezige Bij in 1984 onverwacht het verschijnen van het driedelige oorlogsepos De Hunnen aankondigde, was onverschilligheid dan ook zijn deel. De recensenten wisten het zo onderhand wel. Nog eens vijftienhonderd pagina’s vol seks en geweld, wat viel daar nog over te zeggen?
Cremer had het schandaal natuurlijk zelf veroorzaakt. Sterker nog, waar hij kon, had hij de vlammen flink aangewakkerd. Maar het was uiteraard nooit zijn bedoeling geweest dat de kritiek aan de inhoud van zijn werken voorbij zou gaan. Dat Ik, Jan Cremer behalve een provocerende schelmenroman ook een slimme parodie was op het naoorlogse Europa, was echter nauwelijks iemand opgevallen. En dat De Hunnen een confronterend beeld schetste van de bepaald niet heldhaftige houding van de Nederlanders tijdens de Tweede Wereldoorlog en en passant de troosteloze voorspelling deed van een wereld die in een permanente oorlog verwikkeld zou zijn, was een conclusie waar de meeste jeremiades over de overtollige hoeveelheid seks en geweld in de trilogie niet aan toekwamen. Dat neemt niet weg dat de provocatie van Jan Cremer een provocatie is van onze ervaring van de geschiedenis: De Hunnen is een ontluistering van het Nederlandse oorlogsverleden; de inmiddels driedelige Ik, Jan Cremer-reeks gaat de confrontatie aan met het zogenaamde wonder van de wederopbouw.
Ook Fernweh zoekt een plek in die provocerende literaire geschiedschrijving. Helemaal in het begin van het boek waarschuwt Cremer de lezer bijvoorbeeld dat hij weliswaar vele jaren is bezig geweest met het verzamelen van informatie over zijn familie van vaderskant, maar dat men van hem geen al te grote accuratesse mag verwachten: ‘Ik ben geen historicus.’
Godzijdank, denkt de verwoede Cremer-lezer dan, maar het opmerkelijke van Fernweh is dat Cremer hier veel meer historicus is dan in enig ander boek. Dat ligt vermoedelijk deels aan het feit dat hij het verhaal van zijn vader probeert te reconstrueren, een man die hij eigenlijk nooit heeft gekend. Uitgebreid citeert hij uit brieven en reisverslagen. Minutieus brengt hij de vele trektochten en escapades van de oude Cremer in kaart. Maar hoewel er ongetwijfeld van alles door Cremer junior bij verzonnen is, kom je er als lezer deze keer niet achter waar er een loopje met de werkelijkheid wordt genomen. De oude Cremer komt naar voren als een joviale losbol die leed aan een ongeneeslijke vorm van reislust. Zelden kon hij langer dan een paar maanden op dezelfde plek vertoeven. Als het enigszins kon, gooide hij zijn winkel in elektronicatoebehoren dicht en nam de trein. Of hij overtuigde een redactie van een krant om hem op reportage te sturen naar een ver buitenland. Tijdens die reizen ontpopte hij zich als een aspirerend schrijver, een botanist, een vlinderaar en een onverbeterlijke rokkenjager. Maar al brengt dat weinig standvastige gedrag hem regelmatig in de problemen, echt provocerend is die levenswandel lange tijd niet. Cremer verwondert zich er bijvoorbeeld over dat zijn vader de Spaanse Burgeroorlog van zeer nabij meemaakt, maar er geen woord over schrijft.
Dat verandert tijdens de Tweede Wereldoorlog als Cremer sr. in een ziedend gedicht met NSB-voorman Anton Mussert afrekent. In diezelfde tijd wordt hem zijn persoonsbewijs afgenomen. Hij wordt gezien als een ‘vijand van het Derde Rijk’. In het roddelcircuit wordt ook al druk gesproken over de ‘alles onthullende roman’ waar hij aan zou werken. Dat boek was er inderdaad, maar met spijt in het hart moet Cremer toegeven dat het een ‘bijna onverteerbare, niet te verkroppen teleurstelling’ is dat dit manuscript – ‘deze misschien wel “onverbiddelijke bestseller”‘ – jarenlang in zijn bezit is geweest, maar op een goede dag spoorloos verdwenen bleek te zijn.
Hoeveel Jan Cremer vervolgens ook nog over zijn vader te weten komt, Fernweh komt het verlies van het manuscript nooit meer te boven. Of laat me dit anders formuleren. Dit eerste deel van de Odyssee-cyclus blijft ondanks het ontbreken van het belangrijkste stuk van de puzzel namelijk een uiterst lezenswaardig boek. Voor wie De Hunnen kent, biedt Fernweh onmisbare informatie. Maar wie slechts wat heeft gebladerd in het schandaalsucces uit 1964, of wie het universum van Cremer zelfs voor het eerst betreedt, krijgt weinig handvaten aangereikt om het schrijverschap van Jan Cremer naar waarde te schatten. Daarvoor is de poging om reeds een ‘Jan Cremer’ aan te wijzen aan een hogere tak van de stamboom te weinig substantieel. Natuurlijk is senior een even weinig aangepaste figuur. Vermoedelijk is hij zelfs een veel grotere rokkenjager. En aan literaire ambities ontbrak het hem ook niet. Maar dat hij een even behendige manipulator van de geschiedenis zou zijn, blijft slechts een suggestie. En dat is jammer. Onvermijdelijk ook. Het zou bijvoorbeeld geen pas hebben gegeven als Cremer het verloren gegane manuscript van zijn vader zou hebben gefantaseerd. Want Jan Cremer mag dan geen historicus zijn, om de geschiedenis effectief te kunnen manipuleren, moet die geschiedenis wel gerespecteerd worden.
Matthijs de Ridder
Jan Cremer: Odyssee: Fernweh, De Bezige Bij, Amsterdam, 2016, 287 p., ISBN 9789023499824
De Reactor
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier