De Reactor
Recensie ‘Meisjesherinneringen’ van Annie Ernaux: ‘Testament van een jeugd’
Annie Ernaux blikt in ‘Meisjesherinneringen’ terug op zichzelf als jong meisje. Katelijne De Vuyst kan zich niet van de indruk ontdoen dat de geesten uit het verleden niet helemaal werden bezworen.
De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site
Zomer 1958. Annie Duchesne, dochter van kleine middenstanders, verlaat voor het eerst het ouderlijke nest. Zes weken lang zal ze als jeugdleidster werken in S., departement Orne, het luchtkuuroord dat tijdens die periode een vakantiekolonie voor verzwakte en moeilijk opvoedbare kinderen wordt. Annie is achttien, komt recht van het katholieke meisjespensionaat waar ze als externe leerling de lessen volgde. Annie Ernaux beschrijft haar vroegere ik als een groot, vrij struis, bijziend en naïef wicht dat nog zelden of nooit uit is geweest, slechts een paar vriendinnen heeft, nooit Simone de Beauvoir, Marcel Proust of Virginia Woolf heeft gelezen, maar haar verbeelding laaft aan de stationsromannetjes uit Bonne Soirée en zich voor de grote, hartstochtelijke liefde spiegelt aan Scarlett O’Hara uit Gejaagd door de wind, of aan Cosette en Marius uit Les Misérables. Want ‘ze leeft het meest intens in boeken, die ze gulzig verslindt sinds ze kan lezen. Boeken, en damesbladen, vormen haar venster op de wereld.’ Het heeft als gevolg dat ‘ze geen welomschreven ik [heeft]; maar “ikken”, die van het ene boek op het andere overgaan.’
Op het moment dat haar moeder haar in Rouen achterlaat bij de chauffeur die haar naar het vakantieoord zal brengen, is ‘alles in haar verlangen en trots’. Trots omdat ze bijzonder is, omdat ze als eerste van haar familie door zal studeren, altijd de beste van de klas is geweest, het lievelingetje van zuster overste is die haar bestempelt als ‘de glorie van het pensionaat’. Verlangen omdat ze uitkijkt naar een ontmoeting met ‘degenen die ze zich als haar gelijken voorstelt. Die haar zullen erkennen als haar gelijken.’ En bovenal: ‘vol verlangen ziet ze uit naar een liefdesavontuur.’
Het valt allemaal tegen. Al meteen bij de eerste kennismaking voelt ze zich lomp, onhandig, een vreemde eend in de bijt. Ze durft zich niet tot de jongens te richten, die in haar veilige wereldje absoluut verboden terrein waren. De andere meisjes zijn in haar ogen veel vlotter, ongedwongen, zeker van zichzelf. Het lukt Annie niet zich thuis te voelen in hun gezelschap. Ze kent geen spelletjes, geen grappen, zelfs geen enkel liedje dat niet over God gaat. Vrijwel meteen wordt het haar duidelijk dat ze geen talent heeft om met de kinderen om te gaan; ze krijgt een administratieve klus toegewezen. Al haar hoop is gesteld op de eerste fuif, drie dagen na aankomst, waar ze tot haar verbazing wordt ‘uitverkoren’ door de hoofdleider en in diens bed belandt. Wat zich daar afspeelt, ondergaat ze, verbijsterd. Zonder enig gevoel, als een getuige, ‘ze doet alleen waar hij zin in heeft.’
De desastreuze ervaring heeft haar hunkering naar seks, die ze verwart met liefde, alleen maar aangewakkerd. De volgende weken zal ze met een handvol andere jongens het bed delen. Wat haar op neerbuigende spot komt te staan, en haar de reputatie van ‘halve hoer’ oplevert. Hoe Annie achteraf, letterlijk, met zichzelf in het reine probeerde te komen, de gebeurtenissen waardoor ze – voorlopig, of toch gedeeltelijk – werd gered van de vernedering, de rol die Simone de Beauvoir daarin speelde… vormen het pièce de résistance van het boek.
Meer dan een halve eeuw heeft het geduurd voor Ernaux de gebeurtenissen van haar eerste nacht en de weken erna een plaats kon geven in haar literaire oeuvre.
Meer dan een halve eeuw heeft het geduurd voor Ernaux de gebeurtenissen van haar eerste nacht en de weken erna een plaats kon geven in haar literaire oeuvre. Al die tijd was er een allesoverheersend gevoel van schaamte, een gapend gat, een immense leegte waarin het meisje van toen moest verdwijnen, al die tijd heeft de schrijfster hardnekkige pogingen gedaan om haar te vergeten. Om een heel leven later vast te stellen dat dat nooit is gelukt:
Steeds weer zinnetjes in mijn dagboek, toespelingen op “het meisje van S.”, “het meisje van ’58”? Sinds 20 jaar noteer ik “’58” bij mijn boekprojecten. Het is de tekst die steeds ontbreekt. Steeds wordt uitgesteld. Het gat waar geen woorden voor zijn.
Om het vervolg van de gebeurtenissen te kunnen begrijpen, de consequenties voor haar lichaam en haar geest, de keuzes die ze later heeft gemaakt, moest ze dat meisje weer tot leven wekken. Ook om haar niet het onrecht aan te doen dat ‘datgene wat dat meisje met uitsluiting van ieder ander, onverklaard zal blijven, voor niets meegemaakt zal zijn.’ Ook al leek 1958 in Ernaux’ ogen verder weg dan 1914, het was voor haar een kwestie van leven en dood. In de haar kenmerkende sobere, haast droge stijl probeert de schrijfster met chirurgische precisie en op een zo objectief mogelijke manier het meisje dat ze is geweest te deconstrueren om haar daarna te reconstrueren, tot haar door te dringen, haar te begrijpen. Verhaaltechnisch wisselt ze hierbij af tussen het ik-perspectief, waar de vrouw van vandaag aan het woord is, en dat van haar personage van intussen bijna zestig jaar geleden: ‘zij’, ‘het meisje dat mij is geweest’. Dat is vanaf zo’n grote afstand in de tijd niet eenvoudig. Ernaux beseft dat het meisje van toen zich wellicht niet in de beschrijving van nu zou herkennen. De historische achtergronden worden terloops aangeraakt – de oorlog in Algerije, de terugkeer van Charles de Gaulle, de winnaar van de Tour, de boeken die ze toen las (André Malraux, Jean-Paul Sartre, Albert Camus en later De Beauvoir) en de films die toen gedraaid werden (Et Dieu créa la femme, Les amants, Hiroshima, mon amour).
Of Ernaux helemaal geslaagd is in haar opzet? Wellicht niet. Er komen bij momenten nogal wat verklaringen, interpretaties achteraf om de hoek kijken. Wat vast onvermijdelijk is als je over jezelf probeert te schrijven, maar tegelijkertijd weet hoe de dingen achteraf zijn gelopen – je hebt je leven inderdaad vanaf de eerste rij meegemaakt.
Hoewel Ernaux erin slaagt deernis en begrip op te wekken voor haar vroegere zelf, zullen jonge vrouwen van nu er zich weinig betrokken bij voelen.
Af en toe kan ik me niet van de indruk ontdoen dat de geesten uit het verleden niet helemaal werden bezworen. Het lijkt me wat te makkelijk om alle verantwoordelijkheid te leggen bij de ‘Ander’, die ze in het inleidende hoofdstuk opvoert. De ‘Ander, die de situatie meester is, die heerst over het verloop ervan, over het eerstvolgende moment, dat alleen hij kent.’ De Ander, die een paar paragrafen verder de Meester wordt, op wie je blijft wachten, ‘op zijn genadige bereidheid je toch tenminste één keer aan te raken. […] Alles wat je doet is voor de Meester die je heimelijk hebt gekozen.’ De leegte die dat achterlaat, kan dan moeiteloos ingepalmd worden door de anderen, zegt ze nog. Betekent dat dan dat niets van wat het ‘meisje van S.’ is overkomen op haar eigen conto kan worden geschreven? De kampleider is, zoals hij door Ernaux wordt geportretteerd, op zijn zachtst geen toonbeeld van fatsoen. Als het klopt, zoals zij insinueert, dat hij uit het bed heeft geklapt, zodat zij de risee van het kamp werd, is dat inderdaad weinig fraai. Maar dan zou je achteraf, en zeker zo veel jaar na dato, toch in staat moeten zijn dat achter je te laten liggen, denk ik dan. Oké, H. heeft zich als een schoft gedragen, hij was wellicht alleen op een avontuurtje uit en heeft misbruik gemaakt van haar naïveteit, maar als je dat wéét, moet je de man niet de eer gunnen zo’n allesbepalende rol in je leven te spelen. Dat Ernaux dat niet heeft gekund, heeft vast te maken met het schuldgevoel, wat zeg ik, het zondebesef dat de katholieke jeugd in die tijd met de paplepel werd ingegoten, niet alleen thuis, maar vooral op school en in de kerk – een moraal waar in die tijd niet aan te ontkomen viel en waarvan de impact hier onderbelicht blijft. Niet op de voortplanting gerichte seks, en a fortiori seks buiten het huwelijk, was des duivels. Het kan verklaren waarom jongens voor Ernaux’ moeder golden als ‘de bare duivel’. Voor een andere, opener visie op het geslachtelijk verkeer diende men te wachten op de jaren zestig en zeventig. Ik kan me niet ontworstelen aan het gevoel dat die tijd voor Ernaux nooit echt is aangebroken. Zo laat ze haar personage, tijdens het verslag over haar ‘eerste keer’ zeggen:
Niet aan hem onderwerpt ze zich, maar aan een onbetwistbare, universele wet, de wet van een mannelijke barbaarsheid die ze vroeg of laat toch zou hebben ondergaan. Die wet is bruut en smerig, maar dat is nu eenmaal zo.
Hier is niet het meisje van S. aan het woord – dat staat immers bol van de romantische verwachtingen -, wel iemand met een nogal verbitterde kijk op de mensheid, vooral dan op de mannelijke helft ervan, en op de seksualiteit. Hoewel Ernaux erin slaagt deernis en begrip op te wekken voor haar vroegere zelf, blijft de universele reikwijdte ervan vrees ik toch beperkt tot generatiegenotes met dezelfde strengkatholieke achtergrond en zullen jonge vrouwen van nu er zich weinig betrokken bij voelen. Maar misschien beseft ze dat zelf ook. Tegen het eind van het verhaal geeft ze immers toe dat wat ze met haar boek weer naar boven heeft gehaald, niet het meisje van S. is, maar ‘de werkelijkheid van haar droom, […] voordat die droom werd bedekt en verdrongen door de schaamte hem te hebben gehad.’
Katelijne De Vuyst
Annie Ernaux, Meisjesherinneringen. Arbeiderspers, Amsterdam, 2017, 173 p. (Vertaling: Rokus Hofstede) ISBN 978 90 295 1145 2
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier