De Reactor
Recensie ‘Bloemen van het kwaad. Gedichten van dictators’ van Paul Damen
De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site
Op 20 december 2016 postte de Nederlandse dichter Alexis de Roode een tweet van Geert Wilders op zijn Facebookpagina. ‘Het verschrikkelijke is gebeurd,’ schreef hij erbij. ‘Net als zovele andere dictators openbaart Wilders zich als dichter.’ De tweet van de PVV-voorzitter bestond uit vijf regels, onderverdeeld in een kwatrijn en een losstaand vijfde vers:
Ze haten en vermoorden ons
En niemand beschermt ons
Onze leiders verraden ons
Een politieke revolutie is nodig
Om ons volk te beschermen
Je kunt Geert Wilders nog niet echt een dictator noemen – om dat heilloze scenario waar te maken, heeft hij, althans tot de Tweede-Kamerverkiezingen in maart 2017, nog niet genoeg macht – maar De Roode slaat de nagel op de kop als hij dit gebruik van poëzie of van wat daarvoor moet doorgaan in een bestaande traditie plaatst. Tal van dictators en totalitair geïnspireerde politieke leiders schreven of maakten gebruik van poëzie. Voor sommigen was gedichten schrijven een jeugdige hobby, die losstond van hun politieke idealen. Anderen zetten hun verzen in voor politieke doeleinden: ze dienden als verduidelijking van hun ideologie, als aanvuring voor de onderdanen, of simpelweg ter verheerlijking van de geniale leider.
In zijn eind 2016 verschenen vuistdikke bloemlezing Bloemen van het kwaad. Gedichten van dictators heeft Paul Damen drieëndertig dichtende dictators samengebracht. Het fascinerende boek – het eerste, bovendien, waarin al deze informatie is gebundeld, als we het nawoord van Menno Wigman mogen geloven – is het resultaat van jarenlang werk. De bloemlezing bevat dertig hoofdstukken, die telkens bestaan uit een informatieve inleidende tekst over de dictator in kwestie en een beperkte selectie van diens gedichten. Waar mogelijk zijn die opgenomen in de originele taal – je vraagt je af waarom, want hoeveel lezers kunnen in godsnaam het Turkmeens van Saparmurat Niazov ontcijferen, het Koreaans van vader en zoon Kim of het Japans van keizer Hirohito? – en daarnaast in een door Damen zelf gemaakte Nederlandse vertaling. Opvallend is dat Damen dictators geselecteerd heeft uit alle windstreken en tijdperken en van verschillende culturele en religieuze strekkingen. Het boek opent met een hoofdstuk over de joodse koning David en sluit af met de radicale islamist Osama Bin Laden. Daartussen krijg je een grand tour langs Europese, Aziatische en Afrikaanse machthebbers, die nu eens christelijk of islamitisch, dan weer leninistisch-stalinistisch of fascistisch geïnspireerd zijn en in sommige gevallen ook gewoon gedreven worden door zuivere machtswellust of pure waanzin.
Hoe onderhoudend en leerrijk die kleine wereldreis ook is, ze voldoet niet aan de verwachtingen die ik er op voorhand van had. Wie, zoals ik, hoopt in Bloemen van het kwaad – de titel verwijst naar Baudelaires Les Fleurs du Mal – een op concreet basismateriaal gebaseerde studie te lezen over de verhouding tussen poëzie en politiek, tussen literatuur en werkelijkheid, is eraan voor de moeite. Damen beperkt zich tot het mondjesmaat presenteren van het beschikbare materiaal; de reflectie erover laat hij aan de lezer. Al bij het eerste hoofdstuk wordt duidelijk dat de nadruk van het boek niet ligt op de gedichten zelf, maar op de biografische essays over de geselecteerde dictators. Die essays zijn inhoudelijk echter weinig betrouwbaar – Damen vermeldt zijn bronnen niet, je moet hem dus maar op zijn woord geloven – en stilistisch nogal grillig. Enerzijds probeert Damen geregeld guitig-sarcastisch te klinken, alsof hij een stukje schrijft voor een magazine voor hoger opgeleide mannen, anderzijds mengt hij zich soms in vrij gespecialiseerde wetenschappelijke discussies. Zo geeft hij in het hoofdstuk over Hitler de Utrechtse professor Geert Buelens een veeg uit de pan. In een van zijn bloemlezingen uit de poëzie uit de Eerste Wereldoorlog heeft die het gedicht ‘Blauweiss und schwarzweissrot’ van Adolf Hitler opgenomen, terwijl inmiddels is aangetoond dat Hitler dit gedicht nooit geschreven heeft en dat het om een vervalsing gaat. Enigszins betweterig schrijft Damen dat Buelens dat ook wel te weten had kunnen komen, dat had hem ‘een blamage’ bespaard, ‘om nog maar te zwijgen van de gênante conclusies die hij aan de vervalsing verbindt’. Des te pijnlijker was het toen onlangs bleek dat Damen zélf de mist ingaat: geen van de vier bij Hitler opgenomen gedichten, blijkt echt van de hand van de Führer zelf te zijn, zoals de Groningse dichter Bart FM Droog mocht uitleggen in een artikel in De Standaard van 11 februari 2017. De boemerang keert dus met een flinke klap terug in zijn gezicht.
Damens gepikeerde, revanchistisch aandoende toon dagzoomt het felste in de hoofdstukken over communistisch geïnspireerde dictators die in de jaren zestig en zeventig goed lagen bij links Nederland. De bloemlezer maakt gretig duidelijk dat de in het antikapitalistische Westen vaak bejubelde leiders Mao, Ho Chi Minh, Pol Pot en Fidel Castro en Che Guevara in feite gruwelijke massamoordenaars waren en chargeert graag: Guevara, die icoon van de revolutie die nog altijd op zovele studentenkamers prijkt, was volgens Damen niets minder dan ‘een psychopaat die genóót van moord’. Als hij Harry Mulisch vanwege zijn Cuba-boek Het woord bij de daad (1968) beticht van een ‘ongekende en bewuste verblinding’ jegens Castro, neem je dat als lezer nog aan. Maar dat Damen het in het hoofdstuk over Pol Pot heeft over ‘GroenLinks-voorman Paul Rosenmöller’, die zes jaar lid was van de Groep Marxisten-Leninisten (GML), een maoïstische splintergroep die ‘Nederland met geweld’ wilde ‘modelleren naar het voorbeeld van Pol Pot’, dan is dat tendentieuze sensatiezucht. Rosenmöller heeft de Nederlandse politiek in 2003 immers verlaten en is dus helemaal geen GroenLinks-voorman meer. En hoe aannemelijk het ook lijkt dat de linkse intelligentsia in het Westen op een, vanuit 2017 bekeken, onbegrijpelijke manier blind bleven voor de antidemocratische en totalitaire trekken van hun politieke idolen, het is onmogelijk om Damen op zijn woord te geloven. De feiten die hij in zijn inleidende essays aanhaalt, vallen, bij gebrek aan bronvermelding, niet te controleren. Ook zijn provocatieve toontje – zo noemt hij Sartre zomaar ergens ‘een gedrochtige flutfilosoof’ – draagt niet bij tot zijn geloofwaardigheid. Bovendien is het wel erg selectief van Damen om een correctie te bieden op een bestaand beeld van linkse dictators en dat niet, of alleszins minder opzichtig, te doen bij rechtse tirannen, en is van die correcties het waarheidsgehalte moeilijk te achterhalen.
Een ander betwistbaar punt aan deze bloemlezing is de gehanteerde definitie van wat een dictator is en doet. Of beter: het gebrek aan zo’n definitie. In de korte inleiding bij Bloemen van het kwaad zegt Damen dat ‘zijn’ dictators aan vier criteria moesten voldoen. Ten eerste gaat het om machthebbers die via geweld aan de macht komen en blijven. Ten tweede zetten Damens dictators de bevolking de duimschroeven aan, wat dat ook concreet mag betekenen. Ten derde slaan zij alle vormen van opstand of tegenstand neer. Ten vierde bezondigen zij zich aan verheerlijking van hun eigen persoon. En of zo’n dictator dan ook dichter is, is evenmin erg helder, geeft Damen aan. Zo zijn in de loop der jaren, bijvoorbeeld in het geval van Hitler en de Britse vorstin Elizabeth I, een aantal gedichten om wat voor reden dan ook, ten onrechte aan hen toegeschreven. Andere leiders, zoals Al Qaeda-voorman Osama Bin Laden en Jean-Bédel Bokassa van de Centraal-Afrikaanse Republiek, plegen dan weer lustig plagiaat en stelen gedichten van mindere goden om ze te gebruiken voor hun eigen eer en glorie. De ‘authenticiteit’ van het eigen werk van dictators is dus een heikele kwestie, wat niet hoeft te verwonderen bij mensen die meer dan eens hun wensen voor werkelijkheid nemen.
Deze onzuivere criteria leiden er dan ook toe dat politieke leiders van heel verschillende historische statuur en betekenis in het boek onder één paraplu komen te staan, waardoor het erg lastig wordt om grote politieke conclusies te verbinden aan Damens bloemlezing. Ook over de geselecteerde poëzie kun je, door de verschillende statuur van de opgenomen auteurs en de beperkte selectie van gedichten per auteur, weinig algemene uitspraken doen. Alleen misschien dat het zelden voorkomt dat die dictators ook goéde gedichten produceren, zoals Wigman ook opmerkt in zijn haastig geschreven nawoord, en dat er, zoals Damen zelf zegt, geen verband lijkt te bestaan tussen de mate van moordzucht van een leider en de kwaliteit van zijn/haar poëzie. Neem de beginverzen van het tenenkrullende gedicht dat Ceau?escu ooit te berde bracht op het Volkscongres van 1981, dat gewijd was aan ontwapening en vrede: ‘Laat de mensen samen zijn / om in de strijd, met groot en klein / vrij te leven in de zonnenschijn / zonder atoomrakettenpijn’. Het was, godzijdank, het enige gedicht dat het ‘genie van de Karpaten’ ooit schreef. De Roemeense megalomaan was in feite een analfabete boer, schrijft Damen, maar liet wel een verzameld werk na van tachtig banden. Zijn gedicht opende elke schoolliteratuurbundel in Roemenië. Nog grootser zag het Saparmurat Niazov, de alleenheerser over Turkmenistan: een exemplaar van zijn ‘Zielenboek’ draait sinds 2005 rondjes rond de aarde in een Russische satelliet.
Je zou de gedichten die in deze bloemlezing zijn opgenomen grofweg kunnen opdelen in zeven categorieën. Een eerste is de liefdeslyriek: zowel Haroen, Süleyman als Elisabeth I en Robespierre pleegden romantische verzen. Drink- en andere gelegenheidsgedichten vormen de tweede categorie. Verrassend is de mystieke poëzie van ayatollah Khomeini, waarin de kroeg een centrale plaats krijgt: ‘Ik scheurde het hypocriete kleed van de asceet van mijn lijf, / trok de kleren van de kroegbezoeker aan, en werd werkelijk bewust.’ De gedichten van de religieuze leider werden pas na zijn dood gepubliceerd. Een derde categorie van gedichten moduleert bewust klassieke voorbeelden. Zo koos keizer Nero voor een restauratie van Griekse dichtvormen en varieerde Mao op oude Chinese poëzie. Ook de vroom-docerende verzen van Saddam Hoessein, die kennelijk ook verschillende allegorische romans publiceerde, en van Osama Bin Laden, door Damen toepasselijk ‘een kloosterling met een kalasjnikov’ gedoopt, sluiten hier enigszins bij aan.
Devote christelijke, aan God, Jezus of Maria gewijde verzen vormen een vierde groep van verzen. Mussolini bijvoorbeeld roept in ‘Viering van het brood’ op zijn beurt op tot een zorgzame omgang met… brood. ‘Houd van het brood / Schenk het brood eer / Eerbiedig het brood / Gooi geen brood weg’, luiden de eerste verzen van de vier coupletten. Want brood, pepert hij zijn onderdanen in, is ‘rijkdom van het vaderland / het zoetste geschenk van God / de meest heilige beloning / voor de menselijke inspanning’.
Een vijfde groep gedichten behandelt klassieke thema’s als natuur, volk en staat en vormt de minst interessante groep. De jeugdige Georgische poëzie van Stalin valt in deze categorie, net als sommige verzen van Mao, het antistedelijke poëtische proza van Kadhafi en de op klassieke Japanse dichtvormen geënte kwatrijnen (‘waka’s’) van keizer Hirohito. De zesde categorie bevat gedichten die oproepen tot strijd, revolutie of geweld. Zo vraagt koning David God om een gewelddadige tussenkomst: ‘Sta op, Heer, verlos me, God, sla mijn vijanden op hun gezicht, / breek de rotzakken hun tanden.’ De Zimbabwaanse intellectueel Robert Mugabe schrijft: ‘De stemmen van het volk en hun geweren / zijn een eeuwig ondeelbare tweeling.’ En erg opvallend is de onverholen oproep tot geweld in de poëzie van communistisch geïnspireerde leiders. Pol Pot schrijft weinig vredelievend: ‘Spaar geen enkele reactionair, geen enkele imperialist’. En Che heeft het in zijn ‘Lofzang op Fidel’ akelig over ‘de grote schoonmaak tegen de tiran’, waarvoor alleen ‘een geweer, kogels en een stok’ nodig zijn.
De spannendste gedichten vind je echter in de zevende en laatste categorie, die je zou kunnen omschrijven als die van de pure waanzin. De Hongaarse gravin Erzsébet Báthory, een lesbische sadiste, vermoordde 610 meisjes. Haar favoriete spelletje was, volgens Damen, ‘het in vagina’s aanbrengen van rolletjes geolied papier en die vervolgens aansteken.’ Dit manische bevel aan God droeg ze bij zich als een soort amulet:
God, help! God help ook u, wolkje! God helpe, wolkje!
Geef, God, geef, God, Erzsébet Báthory een goede gezondheid.
Wolkje, stuur, stuur dan negenennegentig katten,
ik vraag, ik vraag u dit, want u bent de heer der katten,
dat u erheen gaat en hen beveelt zich te verzamelen,
waar ze ook zitten, zelfs achter de bergen,
achter de zeeën en de wateren daar nog achter,
om te komen, deze negenennegentig katten, en dan er snel op uit te gaan
om het hart van koning Matthias eruit te bijten,
en het hart van de paltsgraaf, net zoals het hart van Mozes Cziraky
en laat hen ook het hart van Megyeri de Rode aan stukken scheuren,
zodat Erzsébet Báthory geen haar gekrenkt wordt!
Heilige Drie-eenheid, voer dit uit!
Even intrigerend, al is het maar vanuit een psychiatrisch perspectief, is de proeve van grootheidswaan van de Haïtiaanse dictator Papa Doc, die zichzelf aan God gelijk stelt in een eigen versie van het onzevader:
Onze Papa Dokter, in het Paleis voor het leven,
Gezegend zij uw naam
door de huidige en toekomstige generaties.
Uw wil geschiede
in Port-au-Prince en in de provincies.
Geef ons deze dag een nieuw land
en vergeef nooit de schuld
van de vijanden van het vaderland
die elke dag ons land in het gezicht spuwen.
Laat ze bezwijken voor de verleiding en
onder het gewicht van hun gif,
verlos hen niet van het kwaad,
amen.
De allerbeste dichter in de bundel is echter de Bosnisch-Servische leider en psychiater Radovan Karad¸ic, die op dit moment veertig jaar celstraf uitzit in Den Haag wegens betrokkenheid bij de genocide in Srebrenica. Hoewel zijn gedichten een sterk politiek-performatief karakter bezitten (‘Ik weet, dit wordt het grote huilen’, luidt een vers uit het gedicht ‘Sarajevo’, dat hij zou hebben gedeclameerd terwijl hij als militair het vuur opende op de stad), hebben ze ook grote poëtische kwaliteiten. ‘Wolfdroom’ – de wolf staat symbool voor het Servische volk – zou niet misstaan in een reguliere poëziebloemlezing:
Uw dromen, en daarvan het voedsel
levert en verdeelt
Wolfdroom, wolfdag:
wat is je naam prachtig.
Kom naar de steden
vechten met de klootzakken
Wolfdroom, gelukkige dag:
wat is je naam prachtig.
De wereld wacht gehoorzaam,
de vermoeide ruiters
Wolfdroom, ondode:
wat is je naam prachtig.
‘Als VN-aanklager Del Ponte denkt dat zijn diepste motieven zitten in zijn gedichten, heeft zij simpelweg gelijk’, stelt Damen, maar dieper gaat hij niet op haar uitspraak in. Het geval-Karad¸i? stelt inderdaad de fundamentele vraag naar de verhouding tussen fictie en feit, tussen woord en daad, helemaal op scherp. Kun je, màg je, goedgemaakte poëzie als deze interpreteren als een politieke uitspraak? Kan een gedicht dienen als juridisch bewijsmateriaal? Mag je iemand aanhouden of veroordelen op basis van uitspraken in een fictionele tekst? Natuurlijk niet, luidt ons standaardantwoord – maar hoe fictioneel is die tekst als de professie van de auteur erin bestaat om buiten die tekst, via de politiek, actief in te grijpen op de werkelijkheid van andere mensen? En in hoeverre verschilt het ingrijpen via daden (de politiek) van het ingrijpen op de geesten door middel van woorden (via poëzie)? Wanneer wordt kunst écht gevaarlijk? Kon je voorspellen dat Karad¸i?’ gedichten tot een genocidale politiek zouden leiden en zo ja, had hij dan tijdig gestopt kunnen worden?
In een bijzonder lezenswaardig artikel in The New Yorker maakten Robyn Creswell en Bernard Haykel duidelijk hoe we via een grondige lectuur van de poëzie van jihadisten hun politieke opvattingen beter kunnen begrijpen. Hoe dat met de poëzie van dictators precies werkt, is een vraag die Damen in Bloemen van het kwaad niet beantwoordt. Hoewel dit alleen al qua omvang indrukwekkende boek heel veel verrijkende anekdotes en weetjes bijeenbrengt over namen waar je wel eens van gehoord hebt, maar verder niet veel over weet, en hoewel het voor het eerst in ons taalgebied het unieke en interessante perspectief van dichters-dictators hanteert, toch biedt deze anthologie een zeer frustrerende leeservaring. Het is met Bloemen van het kwaad een beetje zoals met de uitspraken van de dictators die je erin terug kunt vinden: je weet nooit helemaal wat Wahrheit is en wat Dichtung. Damens boek kan dan ook alleen maar fungeren als een allereerste en met veel korrels zout te nemen kennismaking met dictators en hun poëzie, die heel veel nuancering en verder onderzoek behoeft. Dat dat laatste zeker voor de Nederlandse context nuttig en nodig is, mag blijken uit Alexis de Roodes omineuze Facebookpost. Zouden we toch iets kunnen leren van het geval-Karad¸ic?
Bart Van der Straeten
Bloemen van het kwaad. Gedichten van dictators van Paul Damen Uitgeverij Koppernik, Amsterdam, 2016, ISBN 9789492313065 / 519p.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier