Priester Tomás Halík: ‘De kerk moet zich bevrijden van collectief narcisme en eigendunk’
Met zijn uitmuntende autobiografie In het geheim geloven won de Tsjechische priester Tomás Halík de Prijs Christelijk Boek 2021. Maar noem het gerust ook het beste politieke boek van het jaar. ‘Paus Franciscus’ encycliek kan de liberale democratie dienen.’
Wanneer Tomás Halík zich in 1978 tot priester laat wijden, weet bijna niemand dat. De Tsjech staat in de privékapel van de bisschop van het Duitse stadje Erfurt, en heeft twee dagen eerder vernomen dat de Pool Karol Wojtyla de nieuwe paus wordt. Halík grapt in zijn boek In het geheim geloven dat hij waarschijnlijk de eerste priester is die werd gewijd onder het pontificaat van Johannes Paulus II. En wat voor één. In het geheim geloven, bekroond met de Prijs Christelijk Boek 2021 van Medianetwerk Plus, leest als een mix van een politieke thriller en een theologische verhandeling. Halík is een internationaal gewaardeerde denker die de prestigieuze prijzen en eredoctoraten aaneenrijgt en in wiens levensverhaal de wereldgeschiedenis weerklinkt: een vriend van Václav Havel, vertrouweling van paus Johannes Paulus II en vandaag een grote medestander van paus Franciscus.
We zullen de strijd tegen leugen en haat, domheid en kwaadwilligheid, corruptie en geweld nooit definitief winnen. Maar we mogen hem nooit opgeven.
Nochtans was Tomás Halík niet in de wieg gelegd om priester te worden. Want die wieg stond in Tsjechoslowakije, en dat land lag in 1948 achter het IJzeren Gordijn, vertelt Halík aan de telefoon vanuit Praag. ‘Wij waren voor de Sovjet-Unie het laboratorium om te experimenteren met de totale atheïsering van een land. De katholieke kerk werd bij ons veel erger vervolgd dan in Polen of Oost-Duitsland. Pas eind jaren 1960, de jaren van mijn bekering, kwam er wat openheid, met als hoogtepunt de Praagse Lente in 1968. In 1968 was het niet alleen lente voor mijn land en de kerk, maar ook voor mezelf.’
Halíks kindertijd speelt zich af in een dictatuur. Geregeld verdwijnen mensen, soms voor even in de gevangenis, soms voor altijd in kampen. Maar thuis heerst geborgenheid. ‘Ik heb de best denkbare “religieuze opvoeding” gekregen van mijn vader, de atheïst: hij was namelijk een goede vader.’ Hij groeit op met een aversie van sport en spel, maar met een grote leeshonger, en raakt gefascineerd door Johannes ‘Jan’ Hus (1370-1415), een Boheemse hoogleraar die met zijn kritische geschriften de reformatie voorbereidde en op de brandstapel eindigde. ‘Elk jaar op 5 juli, aan de vooravond van de herdenking van de executie van Hus, stelde ik een kleine tentoonstelling van foto’s en boeken samen, inclusief een korte toespraak voor ouders, vrienden en buren.’
Als puber kleedt hij zich – als verzet tegen ‘de socialistische grauwheid’ – in driedelig pak en stropdas, hoed en een paraplu incluis, als een Engelse gentleman. In die jaren groeit zijn interesse voor politiek en filosofie. Hij luistert naar radiozenders als Voice of America en Radio Free Europe. En in zijn kamer hangt de Amerikaanse vlag die zijn ouders hadden bewaard uit 1945, toen Amerikaanse troepen het westen van Bohemen bevrijdden. Op school wordt verboden literatuur uitgewisseld, en tijdens de Praagse Lente in maart 1968 organiseert hij een tocht van enkele honderden studenten naar het graf van Tomás Masaryk (1850-1937), een van de stichters en de eerste president van de staat Tsjechoslowakije.
De Palach-nacht
In de late jaren 1960 komt Halik in contact met priesters die jaren in de gevangenis hadden gezeten. Het idee om priester te worden, kwam na de zelfverbranding van student Jan Palach op 19 januari 1969, als protest tegen de Russische bezetting. Halík: ‘Palach wilde met zijn martelaarsdood de natie wakker schudden. Ik organiseerde mee zijn begrafenis, en bracht na de misviering zijn dodenmasker naar de universiteit. We plaatsten het in een nis waaruit we eerst een buste van Lenin hadden verwijderd. Tijdens die nachtelijke tocht door het winterse, besneeuwde Praag voerde ik een inwendige dialoog met Palach. Dat moment besefte ik dat ik geen normaal leven kon leiden, maar het moest wijden aan iets wat mezelf ontsteeg.’
Daarvoor moet Halík een groot offer brengen. Als de Sovjets eind augustus 1968 de Praagse Lente brutaal afbreken en het land bezetten, studeert Halík in het Verenigd Koninkrijk. Volmaakt gelukkig is hij daar, maar toch keert hij terug nadat Sovjettanks het land binnen zijn gerold. Hij besluit definitief in zijn bezette vaderland te blijven. In die ijskoude ‘Palach-nacht’ beseft Halík dat niet alleen de Praagse Lente voorbij is, maar ook de lente van zijn leven en zijn geloof. ‘Het werd me duidelijk dat wij met de hele samenleving en de kerk een donkere, ijskoude nacht ingingen.’
Het is het begin van een eigenaardig dubbelleven. Halík gaat aan de slag als psycholoog en circuleert in de ondergrondse kerk. Intussen leest hij een duizelingwekkende en veelkleurige stoet van theologen, schrijvers, filosofen, politici, priesters, psychologen, kunstenaars. Zijn christelijke fond is diepgaand oecumenisch, van Pierre Teilhard de Chardin via Dietrich Bonhoeffer tot Hans Küng. Hij put gulzig uit de joodse en boeddhistische traditie en is onverminderd geïnteresseerd in niet-gelovigen.
Dat alles moet hij wegstoppen voor zijn naaste vrienden en zelfs zijn moeder – zijn vader was al overleden toen hij priester werd. ‘Natuurlijk was dat lastig. Maar wat je niet weet, kun je niet vertellen in een verhoor door de geheime politie. Ik leefde in die jaren met één been in de gevangenis. Mijn moeder zou zeer bang zijn geweest. Maar ik denk dat ze het wist, een moederhart weet zoiets. Nu ze in de hemel is, weet ze het zeker.’
‘Bijzonder gevaarlijk’
Halíks werk in de ondergrondse kerk ontsnapt niet aan de aandacht van de geheime politie. Tegen het einde van de jaren 1980 staat hij te boek als ‘bijzonder gevaarlijk figuur’ en een ‘leidende vertegenwoordiger van de illegale structuren van de katholieke kerk’. Hij vindt het vleiend, schrijft hij trots. Hij combineert zijn werk als ondergrondse priester met dat van psycholoog in een kliniek voor drugs- en alcoholverslaafden. En niet alleen omdat het communistische regime het onmogelijk maakte om als priester te werken, zegt hij. ‘Wij waren geïnspireerd door de Parijse aartsbisschop Emmanuel Suhard en zijn Franse arbeiders-priesters. In de jaren 1940 werkten zij in de fabrieken, om dicht bij de mensen te zijn. Ik was heel dankbaar voor die weg. Ik was niet geïsoleerd in een katholieke omgeving, ik bewoog me tussen anders- en niet-gelovigen. Daar pluk ik vandaag nog de vruchten van. Sinds de val van het communisme heb ik 3000 mensen gedoopt. Elk jaar verwelkom ik meer gelovigen in dit zogezegd meest atheïstische land van Europa. Dat hebben we aan die tijd te danken.’
Natuurlijk was het lastig dat mijn moeder niet mocht weten dat ik priester was. Maar wat je niet weet, kun je niet aan de geheime politie vertellen.
Halík verbindt zijn geloof permanent met de concrete samenleving, zonder aan spirituele diepgang in te boeten. Zijn bespiegelingen over alcoholisme en drugsverslaving als spirituele, sociale en psychologische kwetsuren horen bij de boeiendste pagina’s van zijn boek. ‘Als we die kwetsuren negeren, dan hebben we geen recht om over God te spreken. Kwetsuren aanraken, bij deze mensen zijn: dát is wat de kerk moet doen.’
Een andere manier waarop Halík actie aan spiritualiteit koppelt, is de organisatie van Een Decennium van Nationale Geestelijke Vernieuwing. Het idee ontstond rond 1985, op een moment, aldus Halík, dat het Sovjetimperium steeds meer barsten begon te vertonen. Voor de postcommunistische samenleving was een ‘revolutie van hoofd en hart’ nodig. ‘Anders gezegd: welgemanierdheid moest in de hele morele atmosfeer van de samenleving worden gebracht.’ Tien jaar lang zou er elk jaar gewerkt worden rond een jaarthema dat was gebaseerd op een van de tien geboden. ‘Gij zult niet doden’ werd ‘Het leven dienen’, ‘Gij zult niet stelen’ werd ‘Werk en sociale verantwoordelijkheid’.
Halík en zijn medestanders krijgen de steun van het Vaticaan. Paus Johannes Paulus II was erg belangrijk, legt Halík uit, omdat hij de situatie kende van christenen onder een communistisch regime. ‘Hij zorgde voor een opleving van de kerk in Oost-Europa en voerde doeltreffend oppositie tegen het communisme. Hij was de juiste man op de juiste plaats. Misschien zou hij dat vandaag niet meer zijn – nu is paus Franciscus dat – maar toen was hij Gods antwoord op onze noden.’ Die lofzang is ongemakkelijk, het is een zeldzaam moment dat het boek wringt. Johannes Paulus II mag voor Oost-Europa bevrijdend zijn geweest, hij was vernietigend voor de bevrijdingstheologen in Latijns- Amerika, waar hij voluit aan de kant van extreemrechtse regimes stond. En Johannes Paulus II had het ook over de ‘decadentie van het Westen’, lees: homo- en vrouwenrechten, een discours waar Halík zich toch hevig tegen verzet.
Einde van de euforie
Wanneer in 1989 het communisme valt, breken wervelende, alles op z’n kop zettende tijden aan. Er is veel sympathie voor de katholieke kerk, die als een morele autoriteit en een geloofwaardige opposant tegen het totalitarisme uit de bezetting komt. Een hoogtepunt is het bezoek van Johannes Paulus II aan Tsjechoslowakije, dat er komt na bemiddeling van Halík tussen president Václav Havel, die een vriend was geworden in de ondergrondse jaren, en de paus. Maar na dat ‘prachtige feest’ constateert Halík ‘ook een zekere crisis in de oecumenische betrekkingen’.
De katholieke kerk, zo vinden vertegenwoordigers van andere kerken, gedraagt zich alsof zij de enige kerk is in Tsjechslowakije. Hij schrijft bitter: ‘Sommigen van ons waren zo in beslag genomen door de nieuwe mogelijkheden dat we de gevoeligheid voor de rest van de samenleving verloren. Het bezoek van de paus in april 1990 markeerde het einde van de euforie direct na de revolutie en het begin van het gewone, alledaagse leven.’
Tegelijk worden veel priesters overladen met nieuwe functies, van bisschop tot rector van universiteiten, en verliezen ze het Decennium uit het oog. Voor velen zijn de veeleisende, leidinggevende taken te hoog gegrepen. Halík beseft al snel hoe hardnekkig het totalitaire denken is, ook bij zijn geloofsgenoten. ‘Toen de communistische vijand viel, moesten ze daarvoor een vervanger vinden – en het “decadente Westen” was zo’n voor de hand liggende vijand. Ik realiseerde me dat sommige katholieken over deze “vijand” net zo spraken als de communistische heersers dat hadden gedaan.’
Walgelijke kanten
Hij ondervindt het zelf aan de Cyrillus- en-Methodius-faculteit, waar hij in 1990 docent wordt. Halík wil er lesgeven zoals in het Verenigd Koninkrijk, met levendige discussies en schrijfopdrachten. Maar daarover, en over zijn openheid tegenover anders- en niet-gelovigen, ontstaat een conflict met het rectoraat. Het mondt uit in een van de ‘meest traumatische ervaringen’ uit zijn leven, ‘iets wat het midden hield tussen een absurd toneelstuk uit de pen van Havel en een ideologisch “screeningsproces” uit het communistische tijdperk’. Tijdens een college wordt hem een uitnodiging voor ‘een zitting’ overhandigd. Hij noemt het ‘een tribunaal’ waarvan de slotconclusie al vastlag. Uiteindelijk stapt hij zelf op. Kwaad en ontgoocheld, omdat ‘enkele mensen die ik als mijn broeders in het geloof moest beschouwen, zich niets aan de waarheid gelegen lieten liggen. Dat schokte mij meer dan alles wat ik eerder in mijn leven had meegemaakt’.
Toch heeft hij veel aan die ervaring te danken, schrijft hij. ‘Tot die tijd kon ik me niet voorstellen dat de kerk ook walgelijke kanten had. Als ik in de media hoorde spreken over de kerk als totalitaire organisatie voelde ik me beledigd, en dacht ik dat zij door de communistische propaganda waren beïnvloed. Plotseling had ik aan den lijve ondervonden hoe ook nu nog iemand in de kerk op een hardvochtige wijze macht boven waarheid kon plaatsen, zogezegd om de structuren te verdedigen.’
Hij puurt uit die ervaring een grote liefde voor ‘die “verafschuwde” seculiere pluralistische samenleving met haar verlichte idealen van verdraagzaamheid, mensenrechten en burgerlijke vrijheden’. Halík: ‘Het is goed dat we in een democratische samenleving leven, en ik verlang niet in het minst naar een “katholieke staat”. Waar men zou proberen van het geloof een staatsideologie te maken, zou ik – zowel uit naam van het geloof als uit naam van de vrijheid – waarschijnlijk de eerste dissident zijn.’ Dat zou zo uit Geloof & godsdienst in een seculiere samenleving kunnen komen, het jongste boek van de Belgische kardinaal Jozef De Kesel. Ook dat is een vurig, zelfs liefdevol pleidooi voor het pluralisme.
Radicale vernieuwing
Op zijn vijftigste verschijnt Halík op de voorpagina’s van alle kranten als gedoodverfde opvolger van Václav Havel. De president zelf had hem genoemd. Het is logisch dat voor zo’n functie naar deze man werd gekeken. In het geheim geloven had namelijk ook een prijs kunnen winnen voor beste politieke boek van het jaar. Halík situeert de kerk op de drempel van een nieuwe reformatie, zowel institutioneel als spiritueel. Met paus Franciscus is ‘de radicale vernieuwing van het christendom’ begonnen. ‘Zowel het aantal mensen dat zich totaal vereenzelvigt met de kerk als het aantal totale atheïsten zakt. Wat groeit, is het aantal spirituele zoekers. De toekomst van de kerk zal afhangen van onze mogelijkheid om met die mensen te communiceren. Niet vanuit bekeringsijver, wel vanuit wederzijds respect. We moeten onze structuren en geest openzetten.’
Priesters toelaten om te trouwen is één mogelijke hervorming. Maar dat zal het probleem van de kerk niet oplossen.
Priesters toelaten om te trouwen vindt Halík slechts een van de mogelijke hervormingen. ‘Maar dat zal het probleem niet oplossen. Parochies moeten ware centra voor spiritualiteit worden waar mensen mediteren en bidden, en openlijk spreken over twijfels en geloof. De kerk moet zich bevrijden van collectief narcisme en eigendunk. Ze moet naar buiten gaan, zoals paus Franciscus zegt. De avant-garde daarvan zijn de aalmoezeniers in het leger, in de ziekenhuizen en in de gevangenissen. Zij zijn er nu al voor iedereen, niet alleen voor de gelovigen.’
De openheid die Halík van zijn kerk verwacht, belijdt hij zelf over de geloofscrisissen in zijn leven, zelfs over de suïcidale gevoelens die hem als jongeman in 1978 overvielen in de uren voor hij besliste zijn leven aan de kerk te wijden. Ontroerend is het moment in 1992 waarop hij, aan de oever van het Meer van Galilea, in vertwijfeling denkt dat het christendom iets is voor enthousiaste jongeren, terwijl hij zich ‘oud, zonder een sprankje hoop’ voelt. ‘Zou de levensfase die nu voor mij aanbrak niet beter overeenkomen met de wijsheid van Boeddha op wat oudere leeftijd? Ik was aan de grond geraakt. En zie, juist daar was God. Want maakt de “donkere nacht” geen onderdeel uit van de weg naar God?’
Europa in crisis
De strijd die Halík tegen het communistische regime voerde – hij noemt het ‘politiek-morele oppositie’ – voert hij vandaag nog. ‘Onze Europese identiteit zit in een crisis’, zegt hij. ‘Het is heel belangrijk dat we ze verder ontwikkelen. De eenmaking van Europa mag niet alleen een economische en administratieve zaak zijn. We hebben ook een cultureel klimaat nodig. En ook dáár ligt een uitdaging voor de christenen. En niet zoals de Hongaarse premier Viktor Orbán het stelt, maar wel zoals paus Franciscus het zegt in zijn encycliek Fratelli tutti, “wij zijn allemaal broeders”. Die encycliek kan een even grote inspiratie zijn voor de 21e eeuw als de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens dat was in de 20e. De liberale democratie heeft een morele dimensie nodig. Wel, paus Franciscus’ encycliek kan de liberale democratie dienen.’
Halík heeft een broertje dood aan de antiwesterse en antiliberale retoriek in Polen, Hongarije of in zijn eigen land. In zijn preek bij Havels requiemmis in 2011 citeerde hij Friedrich Schillers woorden uit Beethovens Negende symfonie: ‘ O Freunde, nicht diese Töne!’ In In het geheim geloven laat Halík de moed niet zakken. Het vulgaire trumpisme met zijn alternatieve feiten en haatzaaierij krijgt mokerslagen in zinderende passages waarin hij doordenkt op de woorden waarmee zijn vriend Havel zich in 1989 op het politieke toneel had gehesen: ‘Waarheid en liefde moeten zegevieren over leugen en haat.’ Halík besluit: ‘Ik verwacht dat we de strijd met leugen en haat, domheid en kwaadwilligheid, corruptie en geweld nooit definitief zullen winnen. Maar we mogen hem nooit opgeven, tot onze laatste ademtocht.’ Zou Europees president Charles Michel al nadenken over kandidaat-opvolgers?
Tomás Halík
– 1948: geboren in Praag
– 1972: doctoraat filosofie, psychologie en sociologie (Karelsuniversiteit, Praag)
– 1972-1989: doceert leiderschapspsychologie bij het ministerie van Industrie en werkt als psycholoog in een verslavingskliniek
– 1978: in het geheim tot priester gewijd in Duitsland
– 1990-vandaag: voorzitter van de Tsjechische Christelijke Academie
– 1992: postdoctorale studie theologie en religiewetenschappen in Rome
– 1997-vandaag: hoogleraar sociologie aan de Karelsuniversiteit
– 2021: publiceert In het geheim geloven. Autobiografie (2021)
De kerstinterviews van Knack 2021
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier