Portret van Johann Wolfgang Goethe
Tweehonderd vijftig jaar oud en nog altijd springlevend. Wat is het geheim van Goethes eeuwige jeugd? Portret van een “oerfenomeen”.
Tweehonderd vijftig jaar oud en nog altijd springlevend. Wat is het geheim van Goethes eeuwige jeugd? Portret van een “oerfenomeen”.
Toen Johann Wolfgang Goethe op 28 augustus 1749 geboren werd, zag hij blauw van de ademnood. De eigenlijke bevalling sleepte drie volle dagen aan. Het zou een kleine twintig jaar duren vooraleer Goethe zijn fysiek van “plat kind” (eingewickelter Knabe) aflegde voor een zelfverzekerde onbekommerdheid.
Toen de pop een vlinder werd, was hij op slag beroemd met zijn Werther-roman en werd hij “ontdekt” door Karl August, een achttienjarige losbol én hertog van een onooglijk vorstendommetje. Die haalde hem in november 1775 naar Weimar en bombardeerde Goethe tot persoonlijke favoriet en even later tot minister.
Goethe zou nadien nooit meer een literaire bestseller plegen die zoveel furore maakte als “Die Leiden des jungen Werthers” (1774). Maar hij ontpopte zich wel tot de prototypische dichter die alles wat hij aanraakt in goud verandert en dat zonder zich in te spannen. Wat is het recept van Goethes magische toets? Wat is het geheim achter Goethes genie?
Goethe zelf hield niet van dergelijke schwärmerische vraagstellingen. Hij verzette zich tegen de romantische geniecultus die hij als een ziekelijke dwaling afdeed. Voor Goethe was zijn kunstenaarschap, zoals het leven tout court, een natuurlijke zaak die niet bevraagd moest worden maar beleefd.
Goethe was misschien de laatste dichter die wetenschappen én kunsten in zich verenigde zonder daarvan een programma te maken of een credo. Goethes leven liep nu eenmaal in die eigenaardige bedding waardoor hij met een heel eigen esthetische sensibiliteit onder allerlei vermommingen de werkelijkheid aftastte.
Zijn gedaanteverwisselingen zijn moeilijk bij te houden. “Gemaskerd ga ik door het leven” (larvatus prodeo) was niet zómaar zijn levensleuze. Hij koketteerde niet met het gemak waarmee hij nu eens botanicus werd en dan weer tekenaar. Zijn zoektocht naar allerlei manieren om die werkelijkheid vast te leggen had niets ijdels of gratuits.
De verbetenheid waarmee hij zich vastbeet in wetenschappelijke disputen tegen Newtons mechanisch wereldbeeld is legendarisch. En de ernst waarmee hij zich toelegde op de schilderkunst had niets van doen met een zoveelste pose van de man die alles kan en dat ook eventjes terloops wil bewijzen.
Picasso avant la lettre
Goethe was een van die kunstenaarsnaturen die een speciaal zintuig hebben voor de taal van de dingen. Hij was een estheticus pur sang die zich omringd wist door allerlei materiële vormen die uiteindelijk slechts één pulserend leven vertolkten. Als schrijver en als geoloog, als toneelauteur en als anatoom, als plantkundige en als tekenaar wou hij communiceren met die alnatuur.
Hij schreef zich in de cyclus van het leven in door zich aangesproken te voelen door de bonte rijkdom van natuurlijke fenomenen. In die zin was hij een Picasso avant la lettre of, dichter bij huis, een voorafspiegeling van Hugo Claus die met zijn teken-, schilder-, film- en schrijfkunst ook iets heeft van een Vlaamse mini-Goethe.
Bont – zelf sprak hij over proteïsch, naar de gedaanteverwisselingen van de Griekse god Proteus – was Goethes curriculum zeker en vast. Hij studeerde als zestienjarige al voor jurist in Leipzig en later in Straatsburg. Met die studies nam hij het niet erg nauw want zijn promotie werd afgewezen omdat hij vrij ketters en lichtzinnig tekeerging tegen een heilig huisje uit het kerkelijk recht.
Goethe, een “vrolijke protestant”, zoals hij zich graag typeerde, durfde het aan om de historische geloofwaardigheid van het christendom in vraag te stellen. Om toch met een bul naar huis te kunnen gaan, schraapte hij met de hulp van enkele vrienden een vijftigtal stellingen samen die vooral open deuren intrapten. Zijn vader zag dat het tamelijk goed was en probeerde zijn zoon in de advocatuur binnen te loodsen.
Als stagiair geraakte hij verliefd op een meisje dat al op trouwen stond. Zijn ontgoocheling schreef hij af in een liefdesroman die door zijn directe, vanzelfsprekende stijl onmiddellijk de harten van de toenmalige jeugd veroverde. Goethe ontdekte dat hij een geboren verteller was die met enkele zinnen de lezer kon betoveren en zocht vervolgens naar een nieuw actieterrein om zijn Midaskunsten te ontplooien.
Goethe was niet altijd even gelukkig in het vinden van een nieuwe roeping. Wanneer hij als twintigjarige in Weimar ministeriële verantwoordelijkheid krijgt, houdt hij zich bezig met wegenbouw en wordt hij vervolgens verantwoordelijk voor mijnbouw. Maar ook hier blijft Goethe zichzelf.
Zelfs aan de meest banale activiteiten ontlokt hij interessante inzichten. Later zou hij tegen Johann PeterEckermann opmerken dat Duitsland vroeg of laat één grote natie zou worden omwille van het uitdeinende wegennet dat alle Duitse steden met elkaar verbond én dus ook de Duitsers.
Zijn afdalingen in mijnschachten maakten zijn passie voor gesteentes en mineralen wakker. Toen is Goethes speurtocht naar de Urform begonnen. Hij vroeg zich in eerste instantie af of er geen Urgestein bestond, een gesteente dat aan de basis ligt van de geologische verscheidenheid. Goethe begon alle mogelijke gesteentes en mineralen te verzamelen en te beschrijven. Zijn unieke kijk op de werkelijkheid, zijn aangescherpte blik voor bijzonderheden komt, na de literatuur, nu ook in deze passie tot uiting.
Voorloper van Darwin
Van de wereld van de stenen naar de menselijke anatomie is misschien een grote sprong voor de mensheid maar slechts een kleine stap voor Goethe. In het begin van de jaren tachtig van de achttiende eeuw meent hij een nieuw beentje in het menselijke kaaksbeen te hebben ontdekt. Dit tussenkaakbeentje (os intermaxillare) werd reeds beschreven bij dieren, maar was niet terug te vinden in het menselijke gezicht. Wat nog maar eens bewees dat de mens zich wezenlijk onderscheidde van het dier, aldus Goethes wetenschappelijke tijdgenoten.
Goethe wist echter aan te tonen dat dit “dierlijke” beentje wel degelijk te herkennen was in het menselijke equivalent. Er bestond dus een gemeenschappelijke voorouder voor mens en dier. Tegelijk met Goethes spectaculaire ontdekking was er een Franse anatoom die hetzelfde aantoonde. Vicq-d’Azyr kreeg de primeur van de vondst, maar Goethe had tachtig jaar vóór Darwin al de loper uitgelegd voor diens evolutietheorie.
Diezelfde eenheid van de natuur vond hij ook terug in de plantenwereld. Goethe speculeerde over een Urpflanze. Ondertussen zei Goethe vaarwel aan zijn politieke aspiraties in Weimar en trok hij als zevenendertigjarige voor twee jaar naar Italië (zie kaderstuk) om er met zichzelf in het reine te komen. Hij schetste en tekende er veel. Hij hoopte heimelijk dat hij zichzelf als schilder zou ontdekken.
Bij zijn terugkomst in 1788 besefte hij dat hij geen schilder was. Zoals altijd, probeerde Goethe allerlei activiteiten uit en zoals altijd begon hij met iets nieuws wanneer hij aanvoelde dat hij niet meer verder kon.
In 1793 houdt Goethe het reizen voor bekeken. Hij maakt alleen nog uitstappen in de buurt van Weimar om te gaan “kuren” voor de gezondheid. In het centrum van Weimar construeert Goethe in zijn woning een soort van microkosmos waarin hij wetenschappers, kunstenaars en belangstellenden dagelijks ontvangt om met hen van gedachten te wisselen. Goethe hoeft niet meer de wijde wereld in want de wereld komt naar Goethe zelf toegestapt.
Na optische experimenten broedt Goethe over een kleurenleer waarin hij in tegenstelling tot Newton de eenheid van het licht verdedigt. Kleuren, zo Goethe, zijn geen resultaat van de breking van het licht. Licht is één en ondeelbaar. Goethe hield het bij twee basiskleuren die niet toevallig overeenstemmen met de fameuze Werther-kleuren die zijn jeugdig hoofdpersonage in diens kledij verafgoodde: het geel van de zon en het blauw van de nacht.
In de inleiding tot deze kleurenleer legt Goethe zijn kaarten op tafel als hij het over zijn lievelingskleur heeft. Wie kijkt naar het azuurblauw aan de hemel, zo Goethe, ontdekt de kleurentheorie vanzelf: “Er bestaat een tedere empirie die zich vereenzelvigt met hetgeen ze ziet en die daardoor echte theorie wordt. (…) Het hoogste doel in het leven bestaat erin te begrijpen dat al hetgeen feitelijk bestaat reeds theorie is. Zo openbaart ons de blauwheid van de hemel de grondwet van de kleurenleer. Je moet niets achter de dingen zoeken: zij zelf zijn de leer.”
De fenomenen zelf zijn de leer. De mensen moeten zich alleen maar ontvankelijk maken om de dingen te leren zien zoals ze zijn. Vermits de werkelijkheid zo veelvormig is, dient de mens zelf zo veelzijdig mogelijk te zijn om zich te kunnen vereenzelvigen met al die expressieve rijkdom.
Goethe was met andere woorden extreem oppervlakkig omdat hij diepzinnig genoeg was om te beseffen dat de oppervlakte van de wereld de enige werkelijkheid is die we helemaal kunnen bevatten. Goethe was een vrolijke positivist die zwoer bij vent én vorm. Toen hij zich als veertigjarige in Weimar ingroef, bleef hij de esthetische buitenkant van de wereld verder aftasten met inzet van al zijn krachten.
Hij schrijft de bekendste ontwikkelingsroman uit de Duitse literatuurgeschiedenis, “Wilhelm Meister” (1795), waarin hij vertelt hoe een jongeling meester wordt over zijn lot. De jonge romantische generatie, met Friedrich Schlegel voorop, zou deze roman van Goethe op handen dragen. Eindelijk hadden ze een esthetisch manifest waarin de romantische visie op individuele zelfontwikkeling bijna exemplarisch werd uiteengezet.
Zoals honderd jaar later de jonge August Vermeylen de gedichten van Guido Gezelle op het literaire landschap plaatste, zo speelde Schlegel op het einde van de achttiende eeuw impresario voor Goethe.
Artistiek testament
Goethe was immers twintig jaar na zijn Werther-succes in Duitsland een nauwelijks gelezen auteur geworden. Hij bekloeg zich regelmatig over de ondankbaarheid van zijn publiek, maar hij bleef ondertussen vrolijk aan de weg timmeren. Altijd weer probeert Goethe een nieuwe literaire vorm uit.
Zo gaat hij “Reinaert de Vos” in het Duits “hertalen” tot “Reineke Fuchs” (1793). Hij waagt zich aan een familie-epos, “Hermann und Dorothea” (1798) en schrijft jaren later een echtscheidingsroman, “Die Wahlverwandschaften” (1809).
Hij is met zijn zestig jaar volop begaan met de nakende globalisering, zo lijkt het wel. Goethe ontdekt na de eeuwwisseling immers de wijsheid en literatuur van het Oosten en past ook die handschoen in “West-östlicher Divan” (1819). Hij wordt de promotor van een ontluikende wereldliteratuur en correspondeert vooral met Engelse auteurs.
Goethe was een literaire duizendpoot die eveneens in de poëzie en in het theater uitblonk. Wanneer Goethe als tweeëntachtigjarige op zijn sterfbed zijn legendarische laatste woorden prevelt – “meer licht”, heeft hij als het ware in een notendop zijn artistiek testament afgekondigd. We leven om de ondraaglijke lichtheid van het bestaan dragelijk te maken. Sympathiseer met het leven en het leven zal ook met jou sympathiseren.
Het geheim achter Goethes levenskunst was dus zijn verbond met het leven en zijn esthetische broederschap met alle mogelijke natuurlijke vormen: van vrouwenborsten tot granietstenen, van gezichtssilhouetten tot bladnerven. In zijn zoektocht naar de “oerfenomenen” belandde hij uiteindelijk bij de Urworte.
Op een “orphische”, mystieke manier schrijft hij allerlei spreuken om zich ook op een verbale manier te vergewissen van de substantie van het leven: “Geprägte Form, die lebend sich entwickelt.” Antwoorden bestaan er in het leven niet, er zijn alleen maar uitgekristalliseerde vormen die je kunt bezingen, betasten, beheersen en beschrijven.
Goethe zal altijd springlevend blijven omwille van zijn “blauwe”, bezielde kijk op de wereld. Wie Goethes aanstekelijke nieuwsgierigheid uit eerste hand wil leren kennen, kan het best terecht bij de conversaties die Eckermann met hem had.
“Gesprekken met Goethe” (verkrijgbaar in de Privé-Domeinreeks van De Arbeiderspers) levert een onovertroffen staalkaart met aforismen en bon-mots van de meester zelf. Voor de rest is het zaak om de geschriften van Goethe mondjesmaat te savoureren. Wie in zijn boeken bladert, stoot altijd wel op een beklijvend gedicht of een spitse bedenking die ja zegt tegen de wereld. Goethe is viagra voor het leven. Zonder schadelijke bijwerkingen.
Frank Hellemans
Romans
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier