Peter Verhelst lezen is als het bijwonen van een concert of een wandeling door een afwisselend landschap

Veel van wat Peter Verhelst schrijft is louter klank, beeld en beweging. Je kunt je als lezer urenlang laten meevoeren zonder je zelfs maar af te vragen waar het over gaat.

De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site.

Dans en muziek zijn de vroegste kunsten, verhalen vertellen en schilderen kwamen pas later. We delen het vermogen tot zang en dans met walvissen, mensapen en vogels, hetgeen op een diepe verankering in het brein wijst, waar emoties, fysiek geheugen en een fundamenteel besef van existentie bij elkaar komen. Het mooie van dans en muziek is dat ze zich manifesteren als pure vorm zonder betekenis, als structuur zonder inhoud, terwijl je als luisteraar of toeschouwer, doordat het menselijke lichamen zijn die klank en beweging voortbrengen, niet anders dan een intense betrokkenheid kunt ervaren. De betekenis zit in de handeling zelf. Het is achteraf altijd mogelijk er iets zinnigs over te beweren, maar interpretatie in engere zin, zoals uitgelokt door een figuratief schilderij of een regulier gedicht, is niet aan de orde. Een sprong is een sprong, een akkoord een stapeling van een paar noten. Meer valt er eigenlijk niet over te zeggen. Abstracte beeldende kunst is er de verstilde imitatie van.

Peter Verhelst (1962) is behalve dichter en romancier ook theatermaker, en een groot liefhebber van dans en beeldende kunst. Veel van wat hij schrijft is louter klank, beeld en beweging. Je kunt je als lezer urenlang laten meevoeren zonder je zelfs maar af te vragen waar het over gaat, zonder behoefte te hebben aan duiding, terwijl de staat van lichamelijke sensitiviteit waarin je verkeert alleen maar kan betekenen dat je met iets belangrijks bezig bent. Maar wat? Juist dat, misschien. Er zijn, als mens in de wereld zijn, je zintuigen de kost geven, beelden en ritmes de kans geven oude emoties en associaties op te diepen. Voor mij staat Verhelst lezen gelijk aan het bijwonen van een concert of een dansvoorstelling, of aan de wandeling door een afwisselend landschap.

.
.© GF

Hoe krijgt de dichter dat voor elkaar? Door uiterste precisie. Verhelst regisseert de beweging op zo’n manier dat je als lezer niet alleen een scherp beeld op je netvlies krijgt, maar ook meebeweegt. De eerste van de acht afdelingen van Zon tekent situaties op de grens van land en zee, en in de eerste scène zien we spichtige jongens en meisjes in opstand komen tegen de gevestigde orde. ‘We wreven dikke strepen duister door onze haren en trokken ze stijf omhoog. Zo schreden we door de stad, langpotige, zwarte dieren met messcherpe kam.’ Bij deze strofe dwingt de dichter je in gedachten de bewegingen en houdingen van de jonge activisten over te nemen, deel te nemen aan de verspilling van tomeloze energie:

Juichend renden we de trap op,

stonden voorovergebogen met ellebogen op de knieën

te hijgen op het dak, hesen ons op

de reling, gehurkt, tegen de wind in

kwamen we overeind, spreidden de armen

om de wereld te redden.

Misschien kun je de wereld niet redden door ’s nachts boven op een dak de armen te spreiden, maar dat de behoefte je leven te wijden aan het goede zich zo uitdrukt, is volkomen overtuigend. ‘Er moet toch iemand zijn / die ons op het dak zag staan.’ Ja, bij dezen.

De bundel volgt een uitgekiende choreografie, althans in de eerste zes afdelingen, die draaien om toenadering en afscheid, vertrek en terugkeer, liefde en verdriet. Erotiek is alomtegenwoordig. Een centrale rol speelt het licht, of de afwezigheid daarvan. De zon, die het boek zijn titel geeft, is een ambivalent symbool. Ze staat voor verlichting, verwarming en verheldering, maar ook voor verblinding en – bij verduistering – voor het diepste zwart van de nacht. De zon is rood, oranje, monochroom wit of, zoals Vincent van Gogh het formuleert, een ‘immense citroengele schijf’, maar ze kan ook transformeren tot een alles opslokkend zwart gat, een ‘volmaakt glanzende, om eigen as wentelende, panterzwarte zon’. Soepel en gespierd, warmbloedig zwart licht: is dat geen verbijsterend beeld?

Een zonsverduistering leidt tot de gedachte dat ieder mens deel uitmaakt van een eindeloze reeks bijna identieke, maar elkaar niet als zodanig herkennende zelven, die aan elkaar gespietst worden door het weinige licht dat aan de eclips ontsnapt. We gaan, zegt de dichter, op de toppen van de tenen staan ‘om ingezeept te worden met dat zwart’, waarop een naalddunne lichtstraal uitschuift, het oog binnendringt en zich een weg baant door hals en bloedbaan om zich daarna weer terug te trekken:

Heeft het iets ingeplant of weggenomen,

zijn we wezenlijk veranderd, betere mensen dan voorheen

omdat we weten wat pijn is, of werden we alleen maar broos?

Een antwoord op die vraag is er niet, maar ‘vanuit de hemel gezien vormen we een lichtdraad’. Niemand kan uit de rij stappen om weer achteraan aan te sluiten. ‘Nooit weten we hoeveel mensen nog voor ons in de rij staan.’ Het mooie van deze voorstelling, deze choreografie, is dat je heel concreet voor je ziet wat er gebeurt, terwijl het een mysterie blijft waarom nu juist een zonsverduistering leidt tot het besef een schakel te vormen in een keten van individuen, ikken of generaties, en waarom het een ervaring is die blijkbaar een louterend of moreel verheffend effect heeft. Maar ik twijfel geen seconde aan de waarheid van wat zich hier afspeelt.

Het favoriete bijwoord van Verhelst is ‘almaar’, dat in de bundel geregeld opduikt. Het is een nadere bepaling bij een vergrotende trap en duidt op processen die in intensiteit toe- of afnemen. Verhelst denkt in ontwikkelingen, die zich doorgaans autonoom en onontkoombaar voltrekken: de zee ‘die zich almaar verder terugtrok’; ‘Almaar dichter / bij de stilte kwam je’; een druppel dringt ‘de hele tijd opnieuw almaar sneller / Dieper in de vloer’; en wij ‘kruipen almaar hoger / over schouders, buiken, een gezicht’. Essentiële gebeurtenissen, kortom, maken altijd deel uit van een reeks, verschijnen nooit uit het niets, staan in een onmiskenbaar verband.

Dat geldt ook voor politieke ontwikkelingen. Ik schreef zojuist dat de eerste zes afdelingen een doorlopende choreografie vormen, waardoor de lezer zich kan laten meevoeren zonder al te diep na te denken over de betekenis ervan, ook al geeft de dichter zo nu en dan hints met betrekking tot mogelijke interpretaties. Schoonheid en melancholie zijn de belangrijkste ingrediënten. Maar dat verandert radicaal in de laatste twee afdelingen, die de bundel van een keiharde maatschappelijke laag voorzien. Al vroeg in Zon zagen we een leeuw uit zee opdoemen, een beest ‘dat uit de diepte over de bodem aan komt rennen, ombliksemd / door metaalsplinters van tonijn, sardines, witte haaien’. Hier kan de leeuw nog opgevat worden als onbestemd symbool van dreiging.

In ‘Hier zijn de leeuwen’, de zevende afdeling, kan dat niet meer. Verhelst vertelt vier fabels, waarvan de eerste – via La Fontaine – uit het werk van de Latijnse dichter Phaedrus (eerste eeuw) komt en uiteindelijk teruggaat op een Griekse versie van Aesopus. Een heel oud verhaal dus, waarin een leeuw een schaap ervan beschuldigt dat het zijn water bevuilt, wat niet waar kan zijn omdat het schaap stroomafwaarts staat te drinken. Wanneer het schaap zich met dit argument probeert te verweren, is het geduld van de leeuw algauw op:

‘Nooit zal het ophouden,’ zucht de leeuw. Met één sprong is hij bij het schaap en bijt zich in de hals vast. Hoofdschuddend.

De leeuw, dat zal duidelijk zijn, staat voor gewelddadige macht die ongevoelig is voor redelijkheid. Gelukkig, als dat het juiste woord is, valt de oude leeuw uiteindelijk ten prooi aan een dier dat nóg wreder en cynischer is, zodat er van hem niets meer overblijft dan een vochtvlek ‘in een dynastie / van vochtvlekken’. Ook hier denkt Verhelst weer in termen van regelmatige opeenvolging, een repetitieve beweging die naar een climax of verdwijning toewerkt.

In de laatste reeks is het goed raak. Honderden leeuwen komen vanuit zee de kust op, waar ze een ovidiaanse metamorfose tot zonnebloem ondergaan. Het beeld is ingegeven door de gelijkenis tussen een leeuwenkop en een zonnebloem, ‘de manen felgeel’. De bloemen wenden zich naar het oosten, ‘schouder aan schouder reikhalzend naar de nieuwe dag’. Dreiging, schoonheid, synchrone beweging en utopie komen hier samen. Dan volgen er enkele gedichten die geheel of ten dele zijn opgebouwd uit citaten van of verwijzingen naar moreel failliete politici als Bart De Wever, Theo Francken en Thierry Baudet. ‘Ons hoogstaand systeem kost veel geld / en biedt bescherming aan al wie vervolging vreest na terugkeer // maar wie weigert om zijn nood aan bescherming te laten onderzoeken / wordt verwijderd, zacht voor de kwetsbaren, kristalscherp is de wet.’ ‘Het is niet omdat een van hun kinderen hier stierf en begraven werd / dat de ouders het recht hebben om in ons land te blijven.’ En: ‘Klievend door de beschaving, tussen de brokstukken heen hakt de hakkende man // zich een weg, niet om het hakken zelf, maar om woede te zien vallen / uit kieren en spleten, uit wonden die openhangen.’

Verhelst constateert terecht dat er van dergelijk populisme een intense aantrekkingskracht uitgaat. ‘Overdag draait ons hoofd mee met de zon, / ’s nachts wenden we ons synchroon weer naar het beginpunt.’ Denk aan Noord-Koreaanse parades, of aan de minutieus georkestreerde beelden van Leni Riefenstahl:

Tienduizenden zonnebloemen, stijf in het gelid.

Zich traag losmakend van het podium

trekt onze zon

als een bevel over ons heen.

Eén mond zijn we

die antwoordt: ja, wij zullen.

Dit lijkt een andere zon dan het hemellichaam dat Zon vanaf de eerste bladzijden domineert. De twee laatste afdelingen ademen inderdaad een geheel andere sfeer dan de eerste zes. De toon en de beeldtaal zijn anders, dans en muziek komen schokkend tot stilstand, ‘de oorlog is begonnen’. De harmonie van de compositie is verstoord, het publiek wordt ruw uit zijn esthetische trance gewekt. Dat doet afbreuk aan de schoonheid van Zon, maar is een des te urgenter signaal van verontrustheid. Verhelst suggereert dat het maar al te begrijpelijk verlangen naar versmelting met de ander en het landschap, naar een continuïteit tussen generaties, helaas ook zijn weerzinwekkende manifestaties kent. En dan kan men maar beter klaarwakker zijn.

Piet Gerbrandy

Peter Verhelst, Zon, De Bezige Bij, Amsterdam, 2019. 128 p. / ISBN 9789403167701

Partner Content